e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trommel van de builmolen trommel: tromǝl (Bilzen, ... ) Ronde of zes- of achtkantige cilinder, onderdeel van de builmolen, waarin het te zeven meel wordt gedaan. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbuilmolenɛ.' [Vds 243] II-3
trommelen trommelen: troe-mê-le (Widooie), trommele (Maastricht), tròmele (Zolder), trómm`le (Bocholt), 72  troem:məl! (Roermond), Afl. sub trommel.  tromələn (Lommel), tròmmele (Zonhoven), trommen: tromme (Kerkrade), tròmme (Venray), trómme (Kaulille), 104  troem:mə (Roermond), Afl. sub trom.  trommen (Meeswijk), Hij kan al goed trommen. Zij moeten deze avond nog gaan trommen (zie s.v. KWANSEL).  tromə (Hamont), NB trómmesjlaach: trommelslag.  trómme (Sittard) 2. Trommelen. || [Trommelen]. || Op de trom slaan. || Trommel!. || Trommelen (op de trom). || Trommelen. || Trommelen: 1. Op de trommel slaan. || Trommelen: a) op de trommel slaan. || Trommen of trommelen. || Trommen. III-3-2
trommelen add. roffelen: rôffele (Gronsveld), (Op) de trom -.  róffele (Maastricht) 1. Een roffel [op trommel] slaan. || Roffelen: een roffel slaan. III-3-2
trommelmout trommelmout: trommelmout (Swalmen) Mout dat de kieming heeft ondergaan in een kiemtrommel. [monogr.] II-2
trommeltje kleine trom: ən kleŋ drom (Gemmenich), ən klɛ,iŋ trom (Schaesberg), kleine trommel: də klɛṇən trumḷ (Heppen), ən klɛn troməl (Kermt), trom: troͅm (Eupen), trum (Broekhuizen, ... ), trommel: truməl (Brustem, ... ), trommeltje: treməlkə (Kuringen), triməlkə (Bilzen, ... ), troməlkə (Helchteren, ... ), tru,əlkə (Vreren), trumḷkə (Kerkhoven, ... ), trumḷkən (Heppen, ... ), trumḷtjə (Stevensvennen), trumḷʔjən (Kwaadmechelen), truməlkə (Alken, ... ), truməlkən (Houthalen, ... ), trymlkə (Paal), trymlʔjən (Lommel), trymḷkə (Beverlo, ... ), tryməlkə (Alken, ... ), trömlkə (Beringen), trömḷkə (Heusden, ... ), tröməlkə (Amby, ... ), tröməlkən (Eksel), tröməltsjə (Middelaar), trøməlkə (Diepenbeek, ... ), trɛməlkə (Zonhoven), jonger  truməlkə (Hasselt), van boterh.  tryməlkə (Baexem), tryməlṭjə (Baexem), trommetje: drymkə (Henri-Chapelle), drömkə (Sint-Pieters-Voeren), drømkə (Aubel, ... ), drømsjə (Raeren), tr^ö:mkə (Meijel), tremkə (Eigenbilzen, ... ), trimkə (As, ... ), tromkə (Vlijtingen), trumkə (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), trumkən (Grote-Brogel), truməkə (Kaulille), trymki (Montfort), trymkə (Bocholt, ... ), trö.mkə (Mook), trömchjə (Kerkrade), trömkə (America, ... ), trömpsjjə (Bocholtz), trømkə (Kanne, ... ), minder bekend  trömkə (Broekhuizen), speelgoed  trumkə (Baexem), trömkə (Roermond) trommeltje [RND] III-3-2
trommelzucht dik staan: (de koe) stit dik (Koersel), (de koe) støt dek (Berverlo, ... ), dik zijn: dek zin (Middelaar), gestijfd (volt. deelw.): gǝstiftj (Weert), gestijgd (volt. deelw.): gǝstixtj (Boshoven), koliek: kolik (Haelen), op barsten staan: (de koe) styt ǫp bɛrstǝ (Neerpelt), op het barsten staan: (de koe) stet ǫp ǝt bǫrstǝn (Neerpelt), opblazen: ǫpblu̯ǫzǝ (Val-Meer), opgejaagd (volt. deelw.): opgejaagd (volt. deelw.) (Dilsen), opgǝjāx (Roosteren), opgǝjǭx (Holtum), ǫpgǝjāxt (Maaseik, ... ), opgelopen (volt. deelw.): opgelopen (volt. deelw.) (Sittard), opgǝlau̯pǝ (Boorsem, ... ), opgǝlupǝ (Broekhuizenvorst), opgǝluwǝpǝ (Meldert), opgǝlō.pǝ (Genk), opgǝlōpǝ (Epen, ... ), opgǝlōu̯pǝ (Baarlo), opgǝlǫu̯pǝ (Baarlo, ... ), opgǝlǭpǝ (Noorbeek, ... ), opgǝlǭǝpǝ (Maasbracht), opxǝloǝpǝ (Stein), upgǝluǝpǝ (Halen), upgǝlūpǝ (Linkhout), upxǝluǝpǝ (Halen), ǫbgǝlōpǝ (Genk), ǫpgǝlau̯pǝ (Groot-Gelmen, ... ), ǫpgǝlau̯pǝn (Zutendaal), ǫpgǝloǝpǝ (Beverst), ǫpgǝlui̯pǝn (Neerpelt, ... ), ǫpgǝlupǝ (Jeuk, ... ), ǫpgǝlōpǝ (Aalst, ... ), ǫpgǝlōpǝn (Beverst, ... ), ǫpgǝlōu̯pǝ (Schinveld), ǫpgǝlōǝpǝ (Genoelselderen), ǫpgǝlūpǝ (Berverlo, ... ), ǫpgǝlūpǝn (Halen, ... ), ǫpgǝlūǝpǝ (Nieuwerkerken, ... ), ǫpgǝlūǝpǝn (Overpelt, ... ), ǫpgǝlǫu̯pǝ (Beverst, ... ), ǫpgǝlǫu̯pǝn ('S-Herenelderen, ... ), ǫpgǝlǭpǝ (Lanaken, ... ), ǫpgǝʔǫu̯pǝ (Borgloon), ǫpxǝlou̯pǝ (Leut), ǫpxǝlōpǝ (Gelieren Bret, ... ), ǫpxǝlōu̯pǝ (Maasmechelen), ǫpxǝlūpǝ (Herk-de-Stad, ... ), ǫpxǝlūpǝn (Peer), ǫpxǝlǫu̯pǝ (Borgloon, ... ), opgesteven (volt. deelw.): ǫpgǝstēvǝ (Overpelt), ǫpgǝstēvǝn (Overpelt, ... ), ǫpgǝstšvǝ (Neerpelt), ǫpxǝstevǝn (Achel), opgestijfd (volt. deelw.): opgestijfd (volt. deelw.) (Meeuwen), opgǝstift (Opglabbeek), opgǝstiftj (Ospel, ... ), opgǝstīft (Maaseik), ǫpgǝstifdj (Ophoven), ǫpgǝstift (Bree), ǫpgǝstēi̯ft (Bree, ... ), ǫpgǝstęi̯ft (Peer), ǫpgǝstīft (Achel, ... ), ǫpgǝstīftj (Kessenich, ... ), ǫpgǝštīftj (Kessenich), ǫpxǝstīft (Kinrooi, ... ), ǫpxǝstīǝft (Neeroeteren, ... ), opgezwollen (volt. deelw.): opxǝzwolǝ (Tongeren), opjagen: opjāgǝ (Obbicht), oplopen: (de koe) lȳptj op (Nunhem), (de koe) løp ǫp (Smeermaas), oplau̯pǝ (Maasmechelen), oplou̯pǝ (Ketsingen), oploǝfǝ (Bocholtz), opluwǝpǝ (Beringen), oplypǝ (Spalbeek), oplōpǝ (Heugem, ... ), oplūpǝ (Borlo, ... ), oplǫu̯pǝ (Boekend, ... ), oplǭpǝ (Oost-Maarland, ... ), uplupǝ (Donk, ... ), upluwǝpǝ (Paal), upluǝpǝ (Tessenderlo), ōplǫu̯pǝ (Eisden), ǫplou̯pǝ (Rekem), ǫplupǝ (Boekt Heikant, ... ), ǫplypǝ (Lummen), ǫplōpǝ (Diepenbeek, ... ), ǫplūpǝ (Rapertingen, ... ), ǫplūǝpǝ (Beringen), ǫplǫu̯pǝ (Borgloon, ... ), ǫplǭpǝ (Rosmeer), ǫplǭu̯pǝ (Lanklaar, ... ), opstijven: opstijven (Ophoven), opstęi̯vǝ (Overpelt), opstīvǝ (Baexem, ... ), ǫpstei̯vǝ (Maaseik), ǫpstivǝ (Bocholt, ... ), ǫpstęi̯vǝn (Hechtel), ǫpstīvǝ (Neerpelt), opstijving: o.pstiveŋ (Neerpelt), opstęi̯veŋ (Lommel), ǫpstši̯veŋ (Peer), opstuiven: ǫpstȳvǝn (Sint Huibrechts Lille), penspijn: pɛnspai̯n (Mal), pɛnspīn (Tungelroy), te dik zijn: (de koe is) tǝ dek (Gennep, ... ), (de koe is) tǝ dik (Blerick, ... ), trommelen: trumǝlǝ (Hoeselt), trommelzucht: trommelzucht (Helden), wind inhebben: (de koe heeft) weŋt in (Oost-Maarland), zich verpakt hebben in het voer: (de koe heeft) zix vǝrpak en ǝt vōǝr (Eygelshoven) Een sterke gasophoping in de pens bij koeien vooral veroorzaakt dor het eten van nat of bedauwd gras en klaver. Deze trommelzucht belet, door druk op de longen, de ademhaling en leidt tot hevige benauwdheid die de dieren kan doen stikken (Berns 1983, blz. 129). Zie ook het lemma ''trommelzucht'', ''meteorisme'' in wbd I.3, blz. 468-471. [N 3A, 90; L 23, 1c; A 48A, 6; N C add.; monogr.] I-11
tromp? carnavalfluit: carnavalfluit (Leopoldsburg), feep: feep (Blerick, ... ), fiep (Posterholt), [Met afbeelding].  fee:p (Roermond), Een eigengemaakte feep maakte men van een korenhalm.  feep (Venray), fluitje: flutje (Brunssum), fløtjə (Eys), fluittrompet: fleuttrompet (Jeuk), merliton?: merlitoͅn (Herten (bij Roermond)), rolfeep: rolfeep (Blerick, ... ), rolfleut (Eys), rolfluitje: rolfluitje (Venlo), rolfluitsje (Maastricht), toet: tuut (Bocholtz, ... ), tū.t (Meeswijk), tóet (Herten (bij Roermond)), toetertje: toetterke (Eksel), treutje: treutje (Stein), trø͂ͅtjə (Oirsbeek), trøͅtjə (Born), tromp: tromp (Klimmen, ... ) 1. Soort van fluit, veelal aan het uiteinde van een opblaasbaar ballonnetje of een oprolbaar papieren feestartikel. || 2. Carnavalstoeter. || Een fluitje met een stalen veer die uitrolt als op het fluitje geblazen wordt [tromp]. [N 90 (1982)] || Fee:p*: blikken of kartonnen feesttoeter. || Toet: 1. Blaasinstrument als speelgoed. || Toeter. || Toeter: feesttoetertje. III-3-2
trompet clairon (fr.): klaerao (Kinrooi), klɛroͅ.u (Eksel), toet: toeet (Weert), toet (Schinnen, ... ), toewt (Jeuk), toët (Maasbree), tōēt (Roermond), tūt (Roermond, ... ), tūət (Blerick, ... ), denigrerend  toet (Haelen), n - koupe oppe kirmes.  toet (Swalmen), voor alle kleine koperen blaasinstrumenten  tūt (Tienray), toeter: toeter (Neer), toethoorn: toethaore (Venlo), tuthoͅn (Gennep), treut: tr"t (Heerlen), treut (Nieuwstadt), trōͅt (Blerick, ... ), trūət (Heerlerbaan/Kaumer), träot (Kerkrade), träöt (Brunssum, ... ), tröat (Heerlen), tröt (Venlo), trööt (Sittard), trø͂ͅt (Geleen, ... ), trøͅt (Oirsbeek), In: Veldeke, jg. 36 (1961), nr. 198, p. 50 - voetnoot 21.  träöte (Margraten), NB träóte: Het blazen op trompet of carnavalstoeter.  träót (Tegelen), NB tröte: toeten, blazen op een muziekinstrument.  tröt (Meerlo, ... ), Vgl. pag. 152: tröate: toeteren; trompet spelen.  träot (Bocholtz, ... ), vgl. pag. 86: geträöt, het ondeskundig of onzinnig blazen op een of ander blaasinstrument. Ook: het blazen op toeters met karnaval.  träöt (Tegelen), Zie ook: toet.  träöt (Sittard), trompet: (n) trompet (Lommel), de trompöt (Kanne), dë tròmpùt (Tongeren), en trómpèt (Zolder), troempèt (Bilzen, ... ), troempèt (ɛklaraoɛ geschrapt) (Bilzen), trom`pe.t (Gemmenich), trompet (Achel, ... ), trompeͅt (As, ... ), trompu (Bunde), tromput (Doenrade, ... ), trompèt (Hoeselt, ... ), trompøͅt (Doenrade, ... ), trompût (Geistingen), trompɛt (Meeuwen), troompet (Swalmen), trōmpeͅt (Echt/Gebroek, ... ), troͅmpeͅt (Ell, ... ), troͅmpøt (Ittervoort), troͅmpøͅt (Eksel, ... ), troͅmpɛt (Meeuwen), trumpøͅt (Merkelbeek), trumpət (Loksbergen), trumpɛt, trumpYt (Kanne), tru̞mpø̞t (Tongeren), tr}ompet (Born), tró:mpet (Roermond), trómpet (As, ... ), trómpèt (Bocholt, ... ), trômpöt (Maaseik), trùmpèt (Beverlo), tərompøͅt (Maastricht), ɛn troempèt (Bilzen), [Alg. opmerking: de invuller is een nieuwe medewerker en heeft enkel vernederlandste woorden genoteerd die reeds tussen haakjes in de vraagstelling gesuggereerd werden]  trompet (Heers), Afl. trompetten.  trumpɛt (Wellen), Afl. trompötte.  trompöt (Maastricht), Afl. tròmpötter: trompetter, trompettist.  tròmpöt (Zonhoven), Antwoord onderlijnd bij de suggesties.  trompet (Diepenbeek), I, II, III. Z.o. trómpèt.  trampùt (Tongeren), NB trómpötter: trompetter.  trómpöt (Sittard), Vroeger, soms.  dë trampùt (Tongeren), Z.o. trampèt [*!], trampùt, trómpèt.  trómpùt (Tongeren), Z.o. trampùt.  trómpèt (Tongeren), Zie tek.  trompöt (Gronsveld) 1. Trompet, toeter. || Blaasinstrument. || Een instrument waarmee muziek gemaakt kan worden [instrument, muziekje]. [N 90 (1982)] || het koperen blaasinstrument met een schetterende, doordringende toon [trompet, toet] [N 112 (2006)], [N 90 (1982)] || Het koperen blaasinstrument met een schetterende, doordringende toon [trompet, toet]. [N 90 (1982)] || II. Toeter, blaasinstrument. || Toet*: a) trompet. || Toeter, blaasinstrument. || Toeter, trompet. || Toeter: trompet. || Toeter; trompet. || Trompet in het algemeen, blaasinstrument. || Trompet, blaasinstrument. || Trompet, carnavalstoeter. || Trompet. || Trompet: bekend koperen blaasinstrument. || Trompet: trompet. || Trompet: Trompette. || Trompette. || Trompette: Trompet. || Trompetten [mv.]. III-3-2
trompet? treut: 1. Toeter.  träöt (Venlo), Oft pej.  trø͂ͅ.t (Gemmenich) 2. Koper blaasinstrument. || Trööt: 2. Blechblasinstrument. III-3-2
troost troost: troeës (Bleijerheide, ... ) troost III-1-4