e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trekken duwen: Opgave onderlijnd [sic].  duuje (Sittard), rijten: riessə (Simpelveld), riete (Geleen, ... ), rieten (Schinveld), rietə (Maastricht), riéte (Herten (bij Roermond)), riête (Tungelroy), rī.tə (Eys), rīēte (Amby, ... ), rīētə (Heerlen, ... ), roppen: rŏŏppə (Grevenbicht/Papenhoven), sleuren: sleurə (Leopoldsburg), spannen: španǝ (Bleijerheide, ... ), toehalen: toehalen (Gruitrode), trekken: hèrəs trékkə (Loksbergen), nao zich toe trekke (Boekend), naoder trekke (Gulpen), traike (Horn), traiken (Rotem), treikken (Oirlo), treikkə (Montfort), trekke (Baarlo, ... ), trekken (As, ... ), trekkez (Schinnen), treKKə (Hoepertingen), trekkə (Kapel-in-t-Zand, ... ), trekkən (Opglabbeek), trekǝ (Hoepertingen), trekə (Berg, ... ), tRekə (Opglabbeek), trekə (Opgrimbie, ... ), trekən (Helchteren, ... ), treʔən (Kwaadmechelen), trēēkke (Amby), trēkke (Caberg, ... ), trēkkə (Nieuwenhagen), trēͅkkə (Lozen), trĕĕkke (Maasbree), trĕĕkken (Schinveld), trĕkke (Bingelrade, ... ), trĕkken (Gruitrode), trĕkən (Eksel), treͅ.kə (Eys, ... ), treͅikə (Tongeren), treͅkka (Koninksem), treͅkke (Beverlo), treͅkkən (Sint-Huibrechts-Lille), treͅkə (Halen, ... ), treͅkən (Houthalen, ... ), trikke (Brunssum, ... ), trikku (Brunssum), trikkə (Brunssum, ... ), try(3)ke (Posterholt), träkken (Hamont), trèke (Thorn), trèkke (Afferden, ... ), trèkken (Amby, ... ), trèkkë (Lanklaar), trèkkə (Kapel-in-t-Zand, ... ), trèkkən (Urmond), trèkən (Zonhoven), trèèkkə (Beesel), trèùke (Maaseik), tréke (Susteren, ... ), trékke (Maasbree, ... ), trékken (Ophoven), trékkə (Amstenrade, ... ), tréékkə (Hulsberg), tréétö (Stevensweert), tréəkkə (Kelpen), tréəkə (Schimmert), trêkke (Gronsveld, ... ), trêkken (Stein), trêkkə (Vlijtingen), trëke (Montzen), trëkke (Maasniel), trękǝ (Bocholt, ... ), trɛ:kkə (Hoensbroek), trɛkǝ (Achel, ... [Domaniale]), trɛkə (Beringen, ... ), [Paragraaf: onregelmatige werkwoorden].  trèkke (Boorsem), zich trekken: zex trɛkǝ (Schimmert) Een reis met de liftkooi in de schacht uitvoeren. [Vwo 795] || Te nauw zijn van een kledingstuk of een onderdeel daarvan. [N 62, 26b] || trekken [SGV (1914)], [ZND A1 (1940sq)] || trekken, rukken || Trekken: een kracht op iets uitoefenen om het te doen bewegen in de richting naar zich toe (trekken, tij(g)en). [N 84 (1981)] || wij trekken [ZND 08 (1925)] II-5, II-7, III-1-2
trekken en talmen aan de lijn houden: aan de lien hauwte (Limbricht), aan het melken houden: aan ’t mèllekke hawte (Klimmen), aanhouden: aanhaute (Sittard), afbieden: aafbéje (Bree), afmelken: ps. omgespeld volgens IPA.  ōͅf’meͅləkə (Gelinden, ... ), afpingelen: aofpingelen (Heugem), ps. invuller twijfelt over dit antwoord!  aafpingele? (Bleijerheide), aftrekken: Algemene opmerking: deze vragenlijst/dit antwoord zo letterlijk mogelijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  aoftrèkke (Maastricht), aftroggelen: aaftroggélé (Heerlen), afzetten: aafzette (Heerlen), chipoteren (<fr.): ps. omgespeld volgens Frings.  šepotēͅrə (Borgloon), commercen (<fr.): ps. omgespeld volgens Frings.  kəmeͅrsə (Waterloos), fijmelen: WNT: fijmelen, fimelen. Hetzelfde woord als femelen. In de algemeene taal verouderd. -5. treuzelen, talmen, dralen.  fīēmele (Swalmen), handelen: handele (Hoensbroek, ... ), hanjelen (Urmond), hannesen: Van Dale: hannesen, (gemeenz.) 1. de tijd met onnut werk of zouteloos gepraat doorbrengen; -2. broddelen, knoeien, beuzelen.  hannesen (Sittard), hogen: ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).  hōēge (Schimmert), lang aansmeren: lank aa-sjmieëre (Hoensbroek), lang trekken: ps. omgespeld volgens Frings.  ət laŋk treͅkə (Waterloos), laten aanslepen: ps. omgespeld volgens Frings.  ān lōͅtə slēͅi̯pə (Ophoven), marchanderen (<fr.): ps. omgespeld volgens Frings.  marsandēͅi̯rə (Sint-Truiden), melken: meilleke (Mesch), melke (Baarlo, ... ), melken (Blerick, ... ), melleke (Maastricht), milke (Heerlerheide, ... ), millike (Hoensbroek, ... ), mèlke (Herten (bij Roermond), ... ), mèlken (Eksel, ... ), mèlleke (Houthem, ... ), mèlləkə (Heer), mèt de prieze ligke te mêlke (Tegelen), mélke (Born), mêlke (Neeritter, ... ), mëlke (Sittard), Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssysteem Veldeke, maar met een vraagteken erachter; de lijst is gewoon in het "Nederlands"ingevuld en heb het daarom maar letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  melke (Ulestraten), Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).  mèlke (Klimmen), ps. letterlijk overgenomen.  méllken (Heythuysen), ps. omgespeld volgens Frings.  meͅlkə (Gelieren/Bret, ... ), meͅlə (Lommel), meͅləke (Hasselt), məlkə (Bocholt, ... ), mɛləʔən (Lommel), ⁄mələkə (Boekt/Heikant), ps. omgespeld volgens IPA.  melkə (Tongeren), meͅlkən (Achel), meͅləkə (Overpelt, ... ), niet te gauw toeslaan: neet te gauw toeslaon (Leuken), opbieden: Opm. is bedrag steeds verhogen terwijl ze in de handen klappen: opbieden.  op beje (Schimmert), pegelen: Algemene opmerking: invuller twijfelt over het spellingssysteem (Veldeke). Aangezien de lijst normaal (dus in gewoon Nederlands) is ingevuld, heb ik de lijst letterlijk overgenomen, dus niet(s) omgespeld!  peegele (Eijsden), pingelen: pingele (Beegden, ... ), pingelen (Heugem, ... ), pingkələ (Holtum), pinkele (Neeritter, ... ), Opm. de i is kort.  pingələ (Heer), ps. omgespeld volgens Frings.  pengələ (Neerharen), peŋkələ (Maaseik, ... ), peŋələ (Bree, ... ), peͅnələ (Mechelen-aan-de-Maas), peͅŋkələ (Waterloos), peͅŋələ (Hoeselt), piŋələ (Hoeselt, ... ), pluimen: ps. omgespeld volgens Frings.  pløͅmə (Hasselt), prengelen: ps. omgespeld volgens Frings.  preͅŋələ (Bocholt), preͅŋələn (Hamont), ⁄prēͅŋələ (Boekt/Heikant), riskeren (<fr.): ps. omgespeld volgens Frings.  rəskēͅi̯rə (Rummen), sjachelen: ps. omgespeld volgens Frings.  šaxələ (Kinrooi), sjacheren: sjacheren (Echt/Gebroek), stijf houden: ps. omgespeld volgens Frings.  həm steͅf hōə (Zelem), taai houden: tei haoje (Baarlo), taai zijn: taei zien (Middelaar), tèj zien (Panningen), taaie handel (zn.): teije hanjel (Ell), taaie, een ~ (zn.): ps. letterlijk overgenomen.  det ĕĕs ennen tèje (Panningen), talmen: ps. omgespeld volgens Frings.  taləmə (Hasselt), tammelen: ps. omgespeld volgens Frings, alleen het "alfa-tekentje"omgespeld volgens Grootaers.  tàmələ (Opheers), ps. omgespeld volgens Frings.  tamələ (Kermt, ... ), ps. omgespeld volgens IPA.  támmələ (Gelinden, ... ), tengelen: teͅnələ (Mechelen-aan-de-Maas), ps. omgespeld volgens Frings.  teŋjələ (Rotem), vgl. WBD III, 3.1 (pag. 59): tengelen: Retie.  tengele (Sevenum), teͅŋələ (Opglabbeek), tentelen: ps. omgespeld volgens Frings.  teͅntĭələ (Stokkem), vgl. Stokkem Wb. (pag. 109): tensjele, afdingen.  tensjëlë (Lanklaar), teͅnšələ (Lanklaar), tettelen: cf. WNT: sub broddelen en vodden vermeld in tekst als synoniem.  teͅtələ (Borgloon), tokken: ps. omgespeld volgens Frings.  toͅkə (Rummen), trakken: ps. omgespeld volgens Frings.  trakə (Halen), trekken: trèkken (Roosteren), trékke (Milsbeek, ... ), ps. omgespeld volgens Frings.  trēͅkə (Hasselt), treͅkə (Herk-de-Stad), trengelen: ps. omgespeld volgens Frings.  treͅngələ (Lanklaar), treuzelen: ps. omgespeld volgens Frings.  trēzələ (Hasselt), troggelen: ps. omgespeld volgens Frings.  tregələ (Spalbeek), trøgələ (Diepenbeek, ... ), trøgəl’n (Diepenbeek), uitmelken: Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssysteem Veldeke, maar met een vraagteken erachter; de lijst is gewoon in het "Nederlands"ingevuld en heb het daarom maar letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  oetmelke (Ulestraten), ps. omgespeld volgens Frings.  ətmeͅləʔən (Lommel), uitzuigen: ōētzuuge (Haelen), zeuren: zeuren (Roosteren) marchanderen [ZND 01 (1922)] || Trekken en talmen bij de verkoop, n.l. om zoveel mogelijk geld te krijgen [mulken?] [N 21 (1963)] III-3-1
trekker van de aanaardhandploeg dwarshout: dwershǫu̯t (Maaseik), haamsel: hǭmsǝl (Smeermaas), handhaaf: antø̜f (Lanklaar), hantǝf (Mechelen, ... ), hant˱hē̜i̯ǝf (Kwaadmechelen), handkruk: hantkrø̜k (Stokkem), handvat: ant˲vaǝt (Hasselt), hantj˲vat (Baexem, ... ), hant˲vat (Achel, ... ), hant˲vāt (Borgloon), hāmfǝt (Zichen-Zussen-Bolder), hānt˲vǫu̯ǝt (Opheers), kruk: kryk (Halen), krøk (Bocholt, ... ), krø̜k (Helden, ... ), kręk (Opglabbeek), ploegsteel: ploxstiǝl (Gelieren Bret), sjoekhandvat: šūkhantj˲vat (Herkenbosch), steel: steel (Haelen), trekbalk: trękbalǝk (Gelinden, ... ), trekboompje: trękbø̜̄mpkǝ (Gennep, ... ), trekhand: trękhan (Lommel), trekhandvat: trękhantj˲vat (Herkenbosch), trekhout: trękhǫlt (Milsbeek, ... ), trękhǫu̯t (Melick), trekker: trękǝr (Bocholt, ... ), trekkruk: trękkrø̜k (Herten), trekschei: trękšęi̯ (Maaseik), vuistknuppeltje: vusklø̄pǝlkǝ (Maasmechelen) Het dwarse handvatvan de aanaardhandploeg. Voor sjoek- naast trek-handvat zie aflevering I.1, blz. 12: schokkelen, schoggelen voor "schudden". [N 18, 46b] I-5
trekkers bandjes: bɛntšǝs (As), gaspebandjes: gaspǝbɛntšǝs (As), gaspen: gaspǝ (Eisden), gaspǝn (Zolder), gespestaarten: (enk)  gɛspǝstat (Schulen), gɛspǝstɛt (Bilzen), riempjeren: ręmkǝrǝ (Montzen), riempjes: remkǝs (Diepenbeek, ... ), rēmkǝs (Geleen, ... ), rēmpkǝs (Lutterade), snallen: snalǝ (Echt, ... ), šnalǝ (Bleijerheide, ... ), staartjes: stęrtjǝs (Genk, ... ), trekkers: trekkers (Born, ... ), trekǝrs (Eijsden), trękǝrs (Bilzen, ... ), trɛkǝrs (Maastricht, ... ), voeringtrekkers: vojǝreŋtrękǝrs (Zolder) Middel om een broek of een vest te kunnen insnoeren. De riempjes achter het vest. [N 59, 143b] II-7
trekklos klosje: klø̜skǝ (Stramproy), kluppeltje: klø̜pǝlkǝ (Stramproy), stekje: stękskǝ (Stramproy) Het handvat aan de zweep waaraan getrokken wordt, zodat de jagers de weefspoel door de sprong van de ketting kunnen doen vliegen. [N 39, 49b] II-7
trekkoord knopentouw: knø̜jpǝtǫw (Weert), koordje: kø̄rtjǝ (Kaulille), luitouw: lø̜jtǫw (Weert), luiwerktouw: lø̜jwęrǝktǫw (Neeritter, ... ), luizeel: lǫwǝjzijǝl (Tessenderlo), slagtouw: šlāxtǫw (Maxet), spantouw: špantǫw (Herten), touwtje: tø̜jkǝ (Thorn), trekkoord: trekkoord (Lummen, ... ) Het touw waarmee het luiwerk in werking gezet wordt. [N O, 25m] II-3
trekkraan trekkraan: trekkraon (Swalmen) Roek (Corvus frugilegus). III-3-2
trekmeter trekmeter: trękmē̜tǝr (Panningen) Toestel dat in het stookgat van een ringoven gestoken wordt en dient om het verschil in druk van de buitenlucht met de lucht in de oven te meten; de snelheid van het lopend vuur wordt bepaald door de hoeveelheid lucht die in de oven gelaten wordt. [N 98, 146] II-8
trekopeningen fokken: fǫkǝ (Maaseik), fosse: fǫs (Bilzen  [(ongeveer 30 cm breed)]  ), fuchsen: foksǝ (Nunhem), fuksǝ (Echt, ... ), føksǝ (Spekholzerheide), jachten: jaxtǝ (Maastricht), koters: kūtǝrs (Sint-Truiden), pijpjes: pī̄pkǝs (Sittard), rookkanalen: rǫwkkǝnālǝ (Klimmen), schlitzen: šlitsǝ (Tegelen) Kanalen door de bodem van de oven voor de rookafvoer naar de schoorsteen. De trekopeningen vormen de verbindingen tussen de verschillende kamers in het stookkanaal en het rookkanaal. Het uiteinde van de trekopeningen in het stookkanaal werd in Q 111 de mond (d\r mont) genoemd. In Q 83 werd het woordtype fosse alleen gebruikt bij ringovens; bij veldovens sprak men van ɛjachtenɛ. Zie ook afb. 25.' [N 98, 132; N 98, 133; monogr.] II-8
trekrei biezenlat: bi.zǝlat (Klimmen), bizǝlat (Heerlen, ... ), bīzǝlat (Schinnen), biezentrekker: bizǝntrękǝr (Buchten), filetlat: filēlat (Tessenderlo), filērlat (Klimmen), filettrekker: filētrɛkǝr (Tessenderlo), glaslat: glaslat (Ottersum), lat: lat (Diepenbeek, ... ), regel: ręjgǝl (Klimmen), rei: ręj (Klimmen, ... ), stek: štɛk (Klimmen), strichlat: štrexlats (Kerkrade), tekenlat: tęjkǝnlat (Klimmen), treklat: tręklat (Gulpen, ... ) Lat die wordt gebruikt om er rechte lijnen of biezen langs te trekken. [N 67, 62; div.] II-9