e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
troep ganzen klocht: kloxt (Linne), koppel: kopǝl (Heijen), kud: kø̜t (Roosteren, ... ), trek: trɛk (Bree, ... ), trɛ̄k (Hechtel), troep: trou̯p (Lummen), trup (Beverst, ... ), trop: trop (Merkelbeek, ... ), trǫp (Beringen), zwerm: zwęrǝm (Lanaken), zwɛrm (Tegelen) In vraag A 4, 18 en L 20, 18 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor een "troep" schapen, koeien, varkens, ganzen. In dit lemma zijn alleen die antwoorden opgenomen die specifiek op een "troep ganzen" duiden. [A 4, 18; L 20, 18] I-12
troep kippen bende: bęn (Kwaadmechelen), bęndǝ (Maasmechelen), bɛndǝ (Heugem), gast: gāst (Gennep, ... ), gevogel: gǝføxǝl (Echt), hok: hǫk (Rapertingen), hoop: huǝp (Zelem), hōf (Bleijerheide), hǭp (Teuven), klocht: klox (Baarlo, ... ), kloxt (Baexem, ... ), klōx (Panningen, ... ), klōxt (Baarlo, ... ), klǫx (Aldeneik, ... ), klǫxt (Bocholt, ... ), klǭx (Sevenum), klucht: klø̜xt (Nederweert), koppel: koppel (Afferden), kǫpǝl (Gennep, ... ), kudde: kȳǝ (Berverlo), køt (Bocholtz, ... ), kø̄t (Hoeselt, ... ), kø̜t (Diepenbeek, ... ), kęt (Gelieren Bret, ... ), kẽ̜t (Kermt), nest: nest (Halen), nē̜s (Hasselt), nęst (Sint-Truiden), school: šul (Bleijerheide, ... ), slag: slāx (Bree, ... ), stal: štāl (Nieuwenhagen), stouw: stǫu̯ (Achel), toom: tāu̯m (Panningen), tūm (Roermond, ... ), tǫu̯m (Blerick, ... ), tǫǝm (Neerharen), tǭm (Velden), trek: trøk (Bree), tręk (Waterloos), trɛk (Peer), trobbel: trubǝl (Gelinden, ... ), troep: troep (Valkenburg), trup (Baexem, ... ), trōp (Ospel), trop: trop (Beringen, ... ), trǫp (Berverlo), zwerm: šwɛrm (Hoensbroek) Varianten van kippen, hennen, hoenders enz. zijn niet gedocumenteerd. Zie hiervoor het lemma ''kippen'' (5.2.1). Alleen de benamingen voor troep zijn in dit lemma opgenomen. [N 19, 63; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; S 37; monogr.] I-12
troeven afkopen: Sub troeven.  aafkōēpe (Hasselt), afsnijden: afsneͅjə (Meijel), aftroeven: aa.ftrōēve (Zolder), aa.ftrôêve (Zolder), aafdroove (Simpelveld), aafdrove (Mheer), aaftroeve (As, ... ), aaftrouven (Maastricht), aaftrûve (Bree), aftroeve (Klimmen, ... ), aftroeven (Koersel), ao.ftrōēve (Zonhoven), aoftrouve (Veldwezelt), aoftroêve (Bilzen), āftruvə (Eys), āftrūvə (As), āftry(3)̄və (Opglabbeek), Bè zoe koòt mog dje tog ni oòftroeve: Met zon goede kaarten moogt ge toch niet aftroeven.  oòftroeve (Kortessem), bijeendoen: bjeindoon (As), de slag pakken: de sjlaag pakke (Herten (bij Roermond)), houwen: ho-en (Diepenbeek), houwe (Heek), hoͅuə (Eys), inkomen: ènkòumə (Niel-bij-St.-Truiden), inkopen: Dzj (h)aad mutten_è.nkoepe.  è.nkōēpe (Hasselt), Ma potverdore, dje haod moetten einkoupe: Maar waarom hebt ge niet ingekocht (kaartterm).  einkoupe (Kortessem), introeven: etruvə (Nieuwenhagen), kappen: kappe (Alken, ... ), kappë (Tongeren), kapə (Meeuwen), kàppe (Sint-Truiden), Vör wa kap dje ni: waarom gebruikt ge uw troef niet (kaartspel)?  kappe (Kortessem), kopen: koewepe (Loksbergen), kopen (Leopoldsburg, ... ), koupe (Kortessem), Al of niet beïnvloed door Fr. couper.  kōēpe (Zonhoven), Enen dikke slag kopen bij troefaas.  kuəpə (Niel-bij-St.-Truiden), Fr. couper.  kōēpe (Hasselt), Ik koop (kaartspel).  køͅypə (Meeuwen), Nóó. kupter tóch mène gòje keu.ning aa.f!  koepe (Zolder), s Ei gekocht.  koeëpe (Sint-Truiden), Sub kopen.  nə slach kopən (Lommel), ZN, al of niet beïnvloed door Fr. couper.  kōēpe (Hasselt), slaan: sjlaan (Melick, ... ), sjlao (Merkelbeek), sjlaon (Posterholt, ... ), sjlōͅə (Heerlen), slao (Eys), sloon (Itteren), snijden: snejə (Venray), sneͅjə (Meijel), sni-je (Maaseik), snijje (Meijel), troeven: `truvə (Gemmenich), droove (Mheer), drove (Gronsveld), t[r}oeven (Heerlerbaan/Kaumer), troefe (Tienray), troefven (Stal), troehve (Genk), troeve (Alken, ... ), troeven (Born, ... ), troevve (Bocholtz, ... ), troevë (Hoeselt), troēve (Venray), troove (Terlinden), trouffe (Vorsen), trouve (Amby, ... ), trouven (Eigenbilzen), trouwve (Kanne), trove (troeve) (s-Gravenvoeren), troêve (Bilzen, ... ), trōēve (Zolder), trōēvë (Tongeren), troͅuvə (Maastricht, ... ), troͅvə (Maastricht), truive (Vlijtingen), truve (Montzen), truvə (Eksel, ... ), trūvə (Amstenrade, ... ), trôwwe (Maaseik), trôêve (Zolder), /  troeven (Vliermaal), [Alg. opmerking: de invuller is een nieuwe medewerker en heeft enkel vernederlandste woorden genoteerd die reeds tussen haakjes in de vraagstelling gesuggereerd werden]  troeven (Heers), [Kaartspel] vgl. pag. 257, uvvertroeve: overtroeven (bij het kaartspel).  troevve (Kerkrade), Boerum höbste neet getrouf?  trouve (Maastricht), Die slag is getroefd.  truvə (Hamont), Die slag is getroefd: iemand heeft een troefkaart uitgespeeld.  tryvə (Meeuwen), Dizze slag mótte troe.ve.  troe.ve (Gennep), Dje mòs troeve: Waarom speelt ge ook geen troef?  troeve (Kortessem), Este neit kéns bekénne, móste troeve: als je de gevraagde kleur niet hebt, moet je troeven.  troeve (Sittard), Ge hadt moeten troeven en dan waart ge aan slag.  truvə (Meeswijk), Hae troefdje mich den aos aaf.  troeve (Echt/Gebroek), Kil. troeffen, ludere chartis.  trouve (Hasselt), Kil. troeffen, ludere chartis. Z. ook o. kopen, (2).  trōēve (Zonhoven), Sub kaarte.  troeve (Weert), Waarom troeft ge toch niet?  truvən (Lommel), Woróm höbs-te neet getroef?  trōē:ve (Roermond), troevenaas: troevenooes (Eksel) (Kaartsp.) Een slag kopen. || (Kaarttermen): Troeven. || / [SND (2006)] || 1. Aftroeven (een kaart met een troefkaart afslaan). || 1. Bij kaartspel. || 1. Het troeven met kaarten. || 2. (Kaartsp.) Troeven. || 2. Kaarten, kaartspel, troeven. || 2. Kaartersterm: iemand aftroeven. || 2. Kaartterm. || 4. Afsnijden (bij kaartspel). || [Troef gebruiken (kaartspel)]. || [Troeven]. || Aftroeven. || Aftroeven: 1. (Kaartsp.) Een kaart die door een ander is uitgespeeld, met een troefkaart afslaan. || Aftroeven; repliceren, van repliek dienen. || Inkomen: (Kaartspel) Met een troefkaart de trek kopen. || Inkopen. || Inkopen: Introeven voor de troefmaker. || Kaarttermen: Troeven. || Kappen: kaartspel. || Kopen (troef inzetten bij het kaartspel). || Kopen: **2. (Kaartsp.) Introeven. || Kopen: **2. Troeven. || Kopen: 2. Introeven. || Kopen: kaartspel. || met een troefkaart andere kaarten nemen of slaan [troeven, snijden] [N 112 (2006)] || Met een troefkaart andere kaarten nemen of slaan [troeven, snijden]. [N 88 (1982)] || Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] || troeven (mv.) [SGV (1914)] || Troeven (kaartsp.). || Troeven (kaartspel). || troeven (mv.) [SGV (1914)] || Troeven (ook een bep. kaartspel). || Troeven. [ZND m] || Troeven: 1. (Kaartspel) met een troefkaart andere kaarten nemen. || Troeven: a) troef spelen. || Troeven: Kopen. || Troeven: troef spelen. || Troeven: troeven. || Truve: 2. Eine Trumpfkarte ausspielen. III-3-2
troeven (mv.) troeven: droove (Eijsden), troeve (Arcen), troeven (mv.): troave (Rimburg), troef (Grevenbicht/Papenhoven), troeve (Afferden, ... ), troeve(n) (Obbicht, ... ), troeven (Blerick, ... ), troevə (Swalmen), trouve (Borgharen, ... ), trove (Reuver), trōēve (Asenray/Maalbroek, ... ), trŏĕve (Mechelen, ... ), truuf (Gennep, ... ), werkwoord  troeve (Meerlo), z.st.nmw.  truuf (Meerlo) troeven (mv.) [SGV (1914)] || troeven (mv.) [SGV (1914)] III-3-2
troeven add. overnel troeven: euvernel troeve (Diepenbeek) Kaarttermen: Om beurten troeven. III-3-2
troffel metselschopje: mɛtsǝlšøpkǝ (Eijsden), metseltroffel: mętsǝltrofǝl (Munstergeleen), mętsǝltrufǝl (Helden, ... ), mętsǝltrǫfǝl (Sittard), mɛtsǝltrofǝl (Beek, ... ), mɛtsǝltrufǝl (Venray), mɛtsǝltrōfǝl (Maastricht), mɛtsǝltrǫfǝl (Geulle, ... ), metsertruweel: mɛtsertǝrwīl (Diepenbeek), metstroffel: mɛtstrufǝl (Opglabbeek), metstruweel: mɛtstrawīǝl (Sint-Truiden), mɛtstrǝwęl (Alken), murertroffel: mȳrǝrtrufǝl (Kerkrade), muurtroffel: m ̇ūrtrufǝl (Bleijerheide, ... ), mūrtrufǝl (Heerlen, ... ), mūrtrūfǝl (Schinveld), palette: `palɛt (Mal), schmeisstroffel: šmajstrufǝl (Kerkrade), spijstroffel: špīstrufǝl (Kerkrade), troffel: tro ̞fǝl (Zonhoven), trofǝl (As  [(meervoud: trø̜fǝls)]  , ... ), troǝfǝl (Meeuwen), tru.fǝl (Vaals  [(meervoud: trufǝlǝ)]  ), trufǝl (Arcen, ... ), trø̜fǝl (Heugem, ... ), trūfǝl (Altweert, ... ), trūvǝl (Siebengewald, ... ), trǫfǝl (Bree, ... ), trǭfǝl (Bree), truweel: travęjl (Borgloon), trawīl (Bevingen), trawīǝl (Herk-de-Stad, ... ), trywil (Houthalen, ... ), trywiǝl (Meeuwen), trywēl (Hoeselt), trywęjl (Wellen), trywīl (Kaulille, ... ), trywīǝl (Sint-Truiden), trǝvīl (Paal), trǝwil (Kuringen), trǝwēl (Achel, ... ), trǝwēǝl (Lommel), trǝwīl (Diepenbeek, ... ), trǝwīǝl (Berverlo, ... ), tǝrwil (Lummen, ... ), tǝrwī.l (Hasselt), tǝrwīl (Genk), tǝrwīǝl (Sint-Truiden) Metselaarsgereedschap, bestaande uit een metalen blad van driehoekige vorm aan een gekromde steel met houten handvat. De troffel wordt gebruikt om specie op de stenen te brengen en uit te strijken en om metselstenen op maat te hakken. Zie afb. 1a. Het woordtype schmeisstroffel was in Q 121 van toepassing op een troffel die bij het pleisteren werd gebruikt. De voorkant van het blad van deze troffel was, in tegenstelling tot dat van de gewone troffel, niet rond maar recht afgewerkt. Zie ook het lemma 'pleisteren'. [Wi 3; N 30, 7a; monogr.] || Werktuig om specie op metselstenen aan te brengen en uit te strijken. De troffel wordt door de smid gebruikt om schouwplaten in de schouw vast te metselen. Zie ook Vuylsteke s.v. truweel en het lemma "troffel" in Wld ii.9, pag. 7-8. [N 33, 315] II-11, II-9
troggewelf balkgewelf: balk˲gǝwø̜lf (Herten), center: sentǝr (Ulestraten), centerplafond: sentǝrplǝfǫŋ (Ulestraten), gehemelte: gǝhīmǝltǝ (Genk), gemetst gewelf: gǝmɛtst ˲gǝwɛlǝf (Sint-Truiden), gewelf: gǝwølf (Leunen, ... ), gǝwølǝf (Epen, ... ), gǝwølǝft (Houthalen), gǝwø̜lǝf (Helden, ... ), gǝwęlǝf (Hoensbroek, ... ), gǝwɛlǝf (Bree, ... ), jǝwø̜lǝf (Kerkrade), gewelf tussen ijzeren balken: gǝwęlǝf tøsǝn ežǝrǝ bɛlǝk (Meijel), gewelfde kelder: gǝwølǝf˱dǝ kɛldǝr (Venray), gewelfde plafond: gǝwø̜lǝf˱dǝ plafoŋ (Uikhoven), kelderdecke: kɛldǝrdɛkǝ (Kerkrade), kelderdek: kalǝrdęk (Meeuwen), kęldǝrdɛk (Noorbeek, ... ), kɛldǝrdɛk (Heerlen), keldergewelf: kęldǝrgǝwø̜lf (Castenray, ... ), kęldǝrgǝwø̜lǝf (Heerlen, ... ), kɛldǝrgǝwø̜lǝf (Leuken, ... ), kelderplafond: kǫldǝrplafǫŋ (Sint-Truiden), kelderzolder: kęldǝrzø̜ldǝr (Weert), plafond met bogen: plafǫn mɛt˱ boagǝ (Oud-Caberg), schulp: šølp (Houthem, ... ), segmentgewelf: sǝxmɛnt˲gǝwø̜lǝf (Tegelen), troggengewelf: trø̜x˲gǝwø̜lǝf (Maastricht), troggewelf: tr ̇ǭx˲gǝwɛlf (Herten), trǫaxjǝwø̜lǝf (Kerkrade), troggewelfje: trǫx˱gǝwęlǝfkǝ (Meijel), welfsel: wø̜lǝfsǝl (Neeritter), werfelwerk: wø̜rfǝlwęrǝk (Ell), werfsel: wø̜rfsǝl (Helden, ... ) Segmentgewelf, gewoonlijk ter dikte van een halve metselsteensteen, dat tussen ijzeren balken is aangebracht. Het wordt vaak toegepast als overdekking van een kelder. De lagen ervan worden evenwijdig met de balken gelegd zodat ze bij het metselen door een formeel moeten worden ondersteund. Zie ook afb. 33. In Q 121 werden de gleuven tussen de verschillende troggewelven van een kelder vaak opgevuld met stukken steen of steenslag. Men noemde deze opvulling 'schrotten' ('šrǫtǝ'). [N 32, 20a; monogr.] II-9
trom concerttrom: konzɛ̄rtrom (Herten (bij Roermond)), koͅnzɛ̄rtrom (Herten (bij Roermond)), kleine trom: kleeͅin trom (Klimmen), kleͅin trom (Herten (bij Roermond)), trom: drom (Epen, ... ), n trom (Montfort), troe:m (Roermond), troem (Brunssum, ... ), trom (As, ... ), troom (Bunde, ... ), troum (Mechelen-aan-de-Maas), trōm (Doenrade, ... ), troͅm (Blerick, ... ), troͅəm (Lozen), trum (Opglabbeek), tròm (Echt/Gebroek, ... ), tróm (Bocholt, ... ), trôm (Stokkem, ... ), trøͅm (Pey), Als handvatten waren er twee opstaande, naar buiten rondgebogen ijzeren krullen aan bevestigd  trom (Herten (bij Roermond)), B.v. de dikke trom.  trom (Hamont), De diekke -; de klein -.  tróm (Swalmen), De trom slaan.  trom (Meeuwen), kleine u bovenaan achter de o  troum (Kinrooi), NB TROMMELEN: trómme, trómmele.  tróm (Posterholt), NB trómmesjlaach: trommelslag.  tróm (Sittard), NB trômmel: trommel, b.v. broodtrommel. [vgl. Roermond Wb.: *muziekinstr.?!].  trôm (Herten (bij Roermond)), Ook: vistuig, soort visnet.  tróm (Meerlo, ... ), puntje onder de o  trom (Bree, ... ), Sub trimke.  tròm (Bree), Trom of trommel.  trom (Heerlen), trommel: troemel (Jeuk, ... ), troemmel (Hoeselt), trommel (Eksel, ... ), tromməl (Heers), troməl (As, ... ), trōməl (Roermond), troͅməl (Gennep, ... ), trumməl (Sint-Truiden), truməl (Kortessem, ... ), trūməl (Hasselt), trŭməl (Veulen), tròmel (Zolder), tròmmel (Venray, ... ), trómmel (Meerlo, ... ), trøͅməl (Diepenbeek), (Op) de - sloon; mèt - en trompöt.  trommel (Maastricht), Afl. troemmele trommelen.  troemmel (Hasselt), Hij heeft een trommel gekregen van Sinterklaas.  troməl (Hamont), Ich hùb zëlêvë nog trummëlkë gëspèld bij dë harmenie: Ik heb ooit nog kleine trom gespeeld bij de harmonie.  trôemmël (Hoeselt), NB pag. 264: trommelaar: tamboer.  trùmmel (Beverlo), NB troemmele: trommelen.  troemmel (Kortessem), NB troemmëlë: trommelen.  troemmël (Tongeren), NB trommelen: op de trommel slaan.  troməl (Zonhoven), NB trómmele: trommelen.  trómmel (Genk), NB trómmelslaeger: trommelstok.  trómmel (Venlo), Op den trommel slaan.  truməl (Niel-bij-St.-Truiden), puntje onder de o  troməl (Overpelt), Ss. trómmelsjlaeger.  trómmel, trommel (Posterholt), Trom of trommel.  trommel (Heerlen), trommetje: trøͅmkə (Blerick), vel: Det tamboerkorps sluit good op t vel.  vel (Echt/Gebroek) 1. Trom(mel). || 1. Trom, slaginstrument. || 1. Trom. || 1. Trommel. || 1. Trommel: trom. || 3. Trom. || deksel van de oude potkachel || Drom: Trommel. || Het cilindervormige slaginstrument, bespannen met kalfsvel, dat met behulp van twee stokken wordt bespeeld [trommel, trom]. [N 90 (1982)] || Trom, trommel. || Trom. || Trom: 1. Trom. || Trom: bekend slaginstrument. || Trom: cilindervormig slaginstrument, bespannen met kalfsvel, dat met behulp van twee stokken wordt bespeeld. || Trom: trom. || Trom: trommel. || Trommel, trom. || Trommel. [ZND B2 (1940sq)] || Trommel: 1. [Trommel]. || Trommel: 1. Slaginstrument. || Trommel: a) trom. III-2-1, III-3-2
trom add. trommen: tromme (Bocholtz, ... ) Trommelen. III-3-2
trommel trom: en trōm (As), en trŏem (Bilzen), ene dromm (Baelen), ĕn trôm (Peer), in trom (Neerpelt), tram (Moelingen), trom (Bree, ... ), tromm (Eupen), 139  troem: (Roermond), moeilijk leesbaar: d of p?  ’n drŏom (Aubel), trommel: een trōmmel (Helchteren), een trŏemmel (Genk), een trômel (Diepenbeek), en trommèl (Beringen), en trŏemel (Tessenderlo), en trŏemmel (Oostham), en trômmel (Lommel), enen troemmel (Sint-Truiden), ieuen trŏemmel (Herk-de-Stad), in trommel (Overpelt), troe-mêl (Widooie), troĕmel (Borgloon), trŏemel (Hasselt), trŏemmel (Val-Meer), trŏmmel (Landen), tròmmel (Hamont, ... ) Trom. || Trommel. [Willems (1885)] III-3-2