e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trechter trechter: traechter (Castenray, ... ), trāxtər (Koninksem), trechte (Buggenum), trechter (Afferden, ... ), trechtēr (Beegden), trechtər (Swalmen), trextər (Herk-de-Stad), treətər (Eupen), trēch-ter (Blitterswijck), trēchter (Horst, ... ), trējter (Mechelen), trētər (Zichen-Zussen-Bolder), trēͅxtər (Bilzen, ... ), trĕchter (Heer, ... ), trĕĕchtër (Hoeselt), treͅ.xtər (Hasselt), treͅi̯tər (Mheer), treͅtər (Val-Meer), treͅxtər (Amby, ... ), treͅə.tər (Montzen), treͅətər (Welkenraedt), trichter (Simpelveld), triechter (Heerlen), trièter (Rimburg), truatər (Montzen), trägter (Nederweert), trèjte (Mheer), trêchter (Heijen, ... ), trêechter (Helden/Everlo), tręxtǝr (Stokkem), trɛi̯xtər (Hoepertingen), trɛxtǝr (Houthalen), trɛxtə (Kaulille), trɛxtər (Halen, ... ), trɛ̄.xtər (Borgloon), trɛ̄chter (Swolgen), trɛ̄xtər (Hamont), Drinke (of zoepe) wie ¯nen trechter Meziek door d¯n trechter, wie langer, wie slechter: slechte muziek  trechter (Maastricht), heel lang  trĕchter (Gennep), met lengteteken op de a  trächter (Well), nog in het kinderspel van: Vogelmeister, sjiet in d¯n treister  treister (Maastricht), trefter: treͅftr (Tessenderlo), treͅftər (Meldert, ... ), tuit: toēt (Castenray, ... ), tuitje: tuutje (Castenray, ... ), vergaarbak: vǝrgārbak (Nieuwenhagen, ... ), vǝrjārbak (Bleijerheide) De zinken of loden bak die het water van samenkomende afvoerbuizen opvangt. [N 64, 149h] || spits toelopend trechtertje || trechter [SGV (1914)], [ZND 08 (1925)] II-9, III-2-1
trechter op de gierton aanloop: ānlø̄p (Grathem), bak: bak (Bocholtz, ... ), bák (Lummen), bakje: bɛ ̝kskǝ (Aijen), bɛkskǝ (Heusden, ... ), bakje voor op het zeikstuk: bɛkskǝ vør ǫp t ˲zē.kstø̜k (Zonhoven), beerpattel: bē̜rpatǝl (Maasmechelen), beerpot: bē̜rpo.t (Maasmechelen), beertrechter: bē̜rtrɛxtǝr (Lanklaar), giertrechter: [gier]trɛxtǝr (Holtum), [gier]trɛ̄ ̝xtǝr (Lottum), hals: hãls (Milsbeek, ... ), inloop: e.nlø̜i̯.p (Lanaken), kaar: kā.r (Rekem), kastje van het zeikstuk: kaskǝ van t ˲zɛ̄kstøk (Zelem), kuipje: kø̜̄pkǝ (Beringen), kø̜pkǝ (Heppen, ... ), opvangtrechter: op˲vaŋtrɛ̄ ̝xtǝr (Lottum), tonnetje: tø̜nǝkǝ (Beringen), tontrechter: tontrɛ̄ ̝xtǝr (Lottum), trechtel: trē̜.tǝl (Diets-Heur, ... ), trīǝ.tǝl (Simpelveld), trechter: trextǝr (Hoensbroek), trā.xtǝr (Koninksem), trē̜ ̞xtǝr (Aijen), trē̜.xtǝr (Bommershoven, ... ), trē̜i̯xtǝr (Wintershoven), trē̜xtǝr (Kronenberg, ... ), tręxtǝr (Boekt Heikant, ... ), tręǝ.tǝr (Teuven), trīǝtǝr (Mechelen), trɛ ̝xtǝr (Oirlo), trɛ.xtǝr (Beverst, ... ), trɛxtǝr (Aalst, ... ), trɛ̄ ̝.tǝr (Kozen), trɛ̄.tǝr (Berg, ... ), trɛ̄.xtǝr (Alken, ... ), trɛ̄xtǝr (America, ... ), tr˙ɛ̄tǝr (Riemst), tr˙ɛ̄xtǝr (s-Herenelderen), trechter van de zeikton: trē̜.xtǝr ván dǝ [zeikton] (Horst), trɛxtǝr van ǝ [zeikton] (Bree), trefter: trɛftǝr (Halen, ... ), treugel: trø̜̄gǝl (Montfort), vultrechter: vø̜ltrɛxtǝr (Cadier), zeikbak: [zeik]˱bak (Houthalen, ... ), [zeik]˱bák (Paal), zeikkaar: zęi̯kkār (Maasmechelen), zeiktrechter: [zeik]trā.xtǝr (Rijkhoven), [zeik]trē̜.xtǝr (Kortessem), [zeik]trɛ ̝xtǝr (Merselo), [zeik]trɛ.xtǝr (Diepenbeek, ... ), [zeik]trɛxtǝr (Bokrijk, ... ), [zeik]trɛ̄.xtǝr (Hoeselt, ... ), [zeik]trɛ̄xtǝr (Kermt, ... ), zonkbakje: zōŋk˱bakskǝ (Kwaadmechelen) In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
trede ijzer: ē̜i̯zǝr (Peer), marche-pied (fr.): maršpi̯ē (Thorn), maržǝpi̯ēm (Wintershoven), maspi̯ē (Tessenderlo), opstap: opstap (Tungelroy), opštap (Klimmen, ... ), opstapje: opsjtepke (Schimmert), opštɛpkǝ (Schimmert), opstaptrede: opštaptręi̯t (Tegelen), optrede: optrēi̯ (Buchten), optrē̜ (Hoensbroek), optrɛ̄i̯ (Tegelen), pedaal: pedaal (Maastricht), spoeletrede: spōlǝtręjǝ (Sevenum), spoeltrap: spōltrap (Sevenum), trap: trap (Alken, ... ), trāp (Neeroeteren), tręp (Neeritter), trapijzer: trap˱īzǝr (Opglabbeek), trapje: trêpke (Schimmert), trępkǝ (Hoeselt  [(vroeger bij de mulderskar)]  , ... ), trɛpkǝ (Schaesberg, ... ), trapper: trapǝr (Boekend, ... ), trappetrede: trapǝtrēǝ (Hoensbroek), traptrede: (trap)traej (Boekend), trap-trèèë (Helden/Everlo), traptraej (Swalmen, ... ), traptrēj (Castenray, ... ), traptrēǝ (Hoensbroek), traptrē̜j (Boekend, ... ), tred: trei̯ǝt (Zolder), treǝt (Wellen), triǝt (Hasselt, ... ), trēi̯ǝt (Rummen, ... ), trēt (Heerlerheide, ... ), trē̜t (Ell, ... ), tręi̯.t (Valkenburg  [(mv trēi̯)]  ), tręt (Teuven), trɛt (Velden  [(mv tręi̯)]  ), trɛ̄t (Baarlo  [(mv trēi̯)]  , ... ), trede: trae (Klimmen, ... ), traej (Echt/Gebroek, ... ), traeje (Reuver), treaje (Blerick), trede (Obbicht), tree (Jeuk, ... ), treej (Lutterade), treeͅ (Houthalen), trei (Meerlo, ... ), treij (Meijel, ... ), treje (Ophoven), tret (Bleijerheide, ... ), trēēj (Schimmert), trēͅi̯ (Lanklaar, ... ), trĕj (Maastricht), treͅi̯ (Lanklaar), triǝj (Castenray, ... ), trähe (Guttecoven), trè (Hoeselt), trèe (Gulpen), trèj (Arcen, ... ), trèè (Waubach), trèèj (Gruitrode, ... ), tré (Kwaadmechelen), trééj (As, ... ), trêj (Buchten), trē (Beringen, ... ), trēi̯ (Eisden, ... ), trēj (Lutterade, ... ), trēt (Houthalen), trē̜ (Gelieren Bret, ... ), trē̜.ǝ (Oirsbeek), trē̜i̯ (Buchten, ... ), trē̜j (Altweert, ... ), trē̜t (Bilzen, ... ), trē̜ǝ (Geulle, ... ), trę (Eigenbilzen, ... ), tręi̯ (Gennep, ... ), tręj (Arcen, ... ), trɛi̯ (Achel, ... ), trɛj (Montfort), trɛ̄ (Klimmen, ... ), trɛ̄i̯ (Blerick, ... ), tr‧ɛi̯ (Montfort), tr‧ɛ̄j (Kinrooi), (mv)  triǝr (Lummen), trēi̯ǝr (Opglabbeek), trē̜i̯ǝr (Bocholt, ... ), tręi̯ǝr (Middelaar, ... ), trɛi̯dǝr (Gelinden, ... ), 2 treeje  treej (Oirlo), [in de verbinding met rangtelwoorden, trèèd]  trè (Eigenbilzen), ai uitspraak: Frans maitre  traij (Ell), ook meervoud trae  trae (Klimmen), spelling als in het duitse währe  trä (Vlodrop), traeje (mv)  traej (Herten (bij Roermond)), tredebred: trēǝbręt (Hoensbroek), tredeplankje: tręjplē̜ŋkskǝ (Ottersum), treder: trē̜jǝr (Altweert, ... ), tree: trē (Tessenderlo), tree-ijzer: trei̯īzǝr (Montfort), treed: trēt (Geulle), trē̜t (Ell, ... ), tręt (Neeritter, ... ), trɛ̄t (Zutendaal), treedbred: tret˱bręt (Bleijerheide), treeplank: trē̜plaŋk (Guttecoven, ... ), trē̜plāŋk (Ulestraten), treeplankje: trē̜plęŋkškǝ (Klimmen), treetrap: trētrap (Berverlo), trengel: trɛŋǝl (Kwaadmechelen), trid: tret (America, ... ), trit (Gronsveld, ... ), voet: vuwt (Jeuk), vuǝt (Stevoort), vōt (Mechelen, ... ), vūt (Borgloon, ... ), voetenplankje: vōtǝplɛŋkskǝ (Sevenum), voetijzer: vut˱iǝzer (Overpelt), voetje: vetšǝ (Bilzen), vytjǝ (Borgloon), vytšǝ (Wellen), voetsteun: vōtštø̄n (Klimmen), voettrap: vōttrap (Noorbeek), voortreden: vōrtrēi̯ (Grathem), wendeltrede: weŋǝltret (Bleijerheide), wip: wøp (Tungelroy), zoldertrap: zollertrap (Meeuwen) De ijzeren opstapper die bij de huifkar aan een van de berries is opgehangen. Bij het rijtuig maakt de trede deel uit van de bak. [N 17, 39; N G, 59d; monogr.] || Elk der boven elkaar gelegen en terugwijkende opstapjes die samen een trap in een huis vormen, waarlangs men naar een andere verdieping kan gaan (trede,tree,trap) [N 79 (1979)] || Elk van de horizontale, schuin boven elkaar gelegen delen van een trap. Bij een eenvoudige trap bevindt zich tussen de treden een open ruimte, bij andere trappen een verticaal stootbord. De treden worden van voren rond of geprofileerd bewerkt en hebben doorgaans een dikte van 28 tot 45 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104a; N 79, 15; monogr.] || Het pedaal van een spinnewiel. Door het trappen op het pedaal met één of met beide voeten kan men het drijfwiel met behulp van de koppelstang doen draaien (Grothe, pag. 283-284). [N 34, B1; monogr.] I-13, II-7, II-9, III-2-1
trede, trapplank basculeur: baskølø̜jr (Bevingen), pedaal: pǝndāl (Herten), trapplank: trapplaŋk (Reuver), trede: trē̜jt (Jeuk), trē̜t (Helden, ... ), treedplank: trē̜plaŋk (Helden, ... ), tręjplaŋk (Montfort), trɛjplāŋk (Maastricht), trɛtplaŋk (Neeritter), voetbred: vos˱brɛt (Simpelveld) De trapplank waarmee men de zwengel van een draaibank of slijpsteen met de voet in beweging zet. [N 33, 247] II-11
tredeblok koppen: kǫp (Stramproy) Elk van de blokjes hout met openingen, onder de achterschei, waarin de uiteinden van de treden rond een spil kunnen draaien. [N 39, 39b] II-7
treden schemels: šēmǝls (Stramproy), treden: treen (Sint-Truiden), trèje (Blitterswijck, ... ), trē̜j (Venlo) baltsen || De stevige latten onder aan het getouw, haaks op en onder de weefkam, die dienen als voetpedalen om kamwisseling mogelijk te maken. [N 39, 39a] || treden v vogels || treden, van mann. vogels II-7, III-4-1
tree bodem: bojǝm (Loksbergen), bōm (Tessenderlo), tree: trē (Sevenum), zool: zǫwl (Loksbergen) Het gedeelte tussen bal en teen aan de binnenkant van de klomp waarop de voorvoet steunt. [N 97, 33] II-12
treeft hoefijzer: hōfīzǝr (s-Gravenvoeren), ijzeroortje: izǝrø̄rtjǝ (Schinnen), jzertje: izǝrkǝ (Neeroeteren), jzervoet: īzǝrvōǝt (Voerendaal), onderzetter: oŋǝrzętǝr (Doenrade), ōndǝrzętǝr (Noorbeek), riester: ręjstǝr (Bilzen), rīstǝr (Schulen), riestertje: ręjstǝrkǝ (Bilzen), rīstǝrkǝ (Genk), rooster: rooster (Opglabbeek), rustǝr (Houthalen, ... ), rwøstǝr (Meerssen), røstǝr (Diepenbeek, ... ), rø̄stǝr (Nieuwstadt), rēstǝr (Meeuwen), roostertje: ryǝstǝrkǝ (Venlo), rȳstǝrkǝ (Eisden, ... ), rø̄stǝrkǝ (Zolder), rēstǝrkǝ (As), staander: štęndǝr (Montzen), strijkpoot: štrīxpuǝt (Bleijerheide), treeft: trēf (Geleen, ... ), treeftje: trēfkǝ (Born, ... ), trē̜fkǝ (Eijsden) Rooster om een heet ijzer op te zetten. De informant van Q 83 gebruikt als onderzetter meestal een (schoen)zool. Zie afb. 18. [N 59, 22] II-7
treilen optrekken: optrèkke (Beesel), slepen: sleipe (Gennep), slēīpe (Meerlo), trekken: trèkke (Hunsel, ... ) treilen (een schip ~) [SGV (1914)] III-3-1
trein goederen: geudere (Wijlre), trein: enen trein (Peer), lange trein (Maasniel), trajn (As), tram (Maasbree), treen (Merkelbeek, ... ), treien (Doenrade), trein (Amby, ... ), treīn (Roermond), trēīn (Swalmen), trèjn (Susteren), trèèjn (Heerlen), tréén (Loksbergen, ... ), (m.).  treͅ.i̯n (Eys), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: deze lijst heb ik letterlijk, zoals invuller het genoteerd heeft overgenomen!  t‧rèjn (Maastricht), Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!  trein (Meerlo), Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  trein (Nieuwenhagen), ps. omgespeld volgens Frings!  trēͅn (Houthalen), ps. omgespeld volgens RND!  trēͅi̯n (Meeuwen), treinstel: treinstél (Venlo), zug (du.): sog (Vijlen), tsòch (Geleen), tsóg (Kerkrade, ... ), (m.).  tso.x (Eys), Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  tsŏŏg (Nieuwenhagen) een reeks spoorwagens die door een locomotief tegelijk worden voortgetrokken [trein, vapeur, avapeur] [N 90 (1982)] || Sneltrein. [ZND 35 (1941)] III-3-1