e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trippen baggerplankjes: bagǝrplɛŋkskǝs (Ospel), tripklompen: trepklōmpǝ (Meijel, ... ) Houten plankjes onder de voeten om bagger te trappen. Ook klompen die men onder vierkantig verbreed heeft tot 10 √† 12 cm, gebruikt men om te trappen. [I, 106c] II-4
troebel maken meuren: muejere (Gronsveld), meurig water  meure (Nederweert), Note: Kil. moeren, mueren (commovere, turbare; afgel. van moer; (thans onbekend heel gebruikelijk!  mēͅrə (Meeuwen) troebel (worden van water) || troebel maken || water onhelder (troebel) maken met slik van bodem III-4-4
troebel, vuil (water) bemoerd: N.  bemeûrtj (Nederweert), debber: debber (Jeuk), dik gemoerd: dik gemuurd (Meerlo), drab: drab (Posterholt), dras: dras (Herten (bij Roermond)), gemoerd: gemeerd (As), gemeird (Lottum), gemeurd (Arcen, ... ), gemeurdj (Tungelroy, ... ), gemeurt (Maasbree), gemēūrt (Sevenum), gemoeiert (Hoeselt), gemoerd (Venray), gemuierd (Mheer), gemujerd (Beesel), gemurtu (Gennep), gemuuj⁄rt (Asenray/Maalbroek), gemuurd (Afferden, ... ), gemuurdj (Echt/Gebroek, ... ), gemuurt (Beesel, ... ), gemuurtj (Beegden), gemūūrt (Susteren), gemörd (Horst), gəme.rt (Meeuwen), gəmeurd (Venlo), gəmōērt (Heerlen), gəmu.ərt (Eys), gəmuurd (Diepenbeek), gəmuurt (Kapel-in-t-Zand, ... ), gəmūūrdj (Heel), gəmy.ərt (Eys), gəmûût (Epen), (Gemeurd).  gemörd (Steyl), (van müre troebel make).  gemuurd (Heerlen), (water)  gemeurd (Grubbenvorst), (Water).  gemeurtj (Neeritter), Vb. t woater ès gemuurd (het water is troebel).  gemuurd (Beverlo), water  gemuurd (Leunen), meurachtig: ( t water ???? tere is: troebel maken).  muūjereĕchtig (Buggenum), modderig: modderig (Nederweert), moerig: merig (Bree), meurig (Altweert, ... ), mu-rig (Epen), muijərig (Maastricht), murieg (Kerkrade), murig (Doenrade, ... ), muujerig (Swalmen), mûurich (Swalmen), niet helder: neet helder (Maastricht), nut: nut (Lutterade, ... ), nŭt (Nieuwenhagen), onklaar: onklaar (Merselo), onkloar (Oirlo), onnut: onnöt (Klimmen), onzuiver: ŏnzuuver (Geleen), pratsig: pratsjig (Kunrade), schlamm (du.): sjlam (Klimmen), schrouw: sjroa (Mechelen), schuimig: sjemig (Geleen), smerig: schmeirig (Amby), sjmaerig (Reuver), sjmīērig (Nieuwenhagen), sjméérich (Beesel), sjmêrig (Neer), sjmîêrich (Heerlen), smaerig (Venlo), smeirig (Venlo), smerig (Gulpen, ... ), smerrig (Oirlo, ... ), smierig (Eys), smīērig (As, ... ), smèrig (Eigenbilzen), smérig (Maastricht, ... ), smérrəch (Meijel), smêrig (Hoensbroek), troebel: droabbel (Guttecoven), drobbel (Lutterade), droebbel (Bingelrade, ... ), droebel (Klimmen, ... ), drŭbbel (Sittard), dròbbel (Heer), drôbbel (Meerssen), torbel (Ell, ... ), trobbel (Echt/Gebroek, ... ), trobel (Brunssum, ... ), troebbel (Amby), troebel (Amby, ... ), troebəl (Grathem, ... ), troobel (Maastricht), trōēbəl (Venlo), trŏbbel (Geleen, ... ), trŏĕbbəl (Heerlen), trŏĕbel (Klimmen), trŏĕbəl (Nieuwenhagen, ... ), tròb.bəl (Maastricht), tròbbel (Maasbracht, ... ), tróbbel (Maastricht, ... ), tróbbəl (Maastricht), tróubel (As), tröbbel (Mheer), (korte oe).  trobbel (Berg-en-Terblijt), (o zie blz 33).  drobbel (Schinnen), vies: vies (Brunssum, ... ), vièës (Nieuwenhagen), vīēs (Heerlen), vîês (Schimmert), vuil: voeel (Weert), voel (Eys, ... ), voēl (Ophoven), voêl (Hoensbroek), vōēl (Heythuysen, ... ), vūūl (Opglabbeek), vu̞əl (Houthalen), vòel (Maastricht), vóul (As), vûl (Bree) onzuiver, drabbig van vloeistoffen gezegd [vuil, troebel, smerig, gemuurd, murig] [N 91 (1982)] || troebel [SGV (1914)] III-4-4
troebele ogen (het heeft) brand (op de ogen): brantj (Stramproy), (het heeft) wormen: wørǝm (Sittard), (het) droezelt: drūzǝlt (Zolder  [(heeft troebele ogen)]  ), (het) treurt: trø̜̄rt (Lommel), blasse ogen: blasǝ ūǝgǝ (Venray), brandig: bręndjex (Nederweert), bręnex (Achel), bręnjix (Bocholt), dode ogen: duu̯ǝi̯ǝ uǝgǝ (Tessenderlo), dove ogen: dūvǝ uǝgǝ (Hamont  [(doof: dof)]  ), droef: drø̄f (Gemmenich), droefogen: drø̄fu̯gǝ (Valkenburg), droezel: drø̄zǝl (Rothem  [(troebelheid)]  ), droezelachtig: druzǝlęxtex (Paal), drūzǝlęxtex (Koersel), droezelig: druzǝlex (Achel, ... ), dryzǝlex (Meeuwen, ... ), drūzǝlex (Sint-Truiden), droezelige ogen: druzǝlegǝ ǫu̯gǝ (Schimmert), droezig: drusex (Stramproy), duister: dȳstǝr (Urmond), duistere ogen: dȳštǝr ǫu̯gǝ (Panningen), duizeltig: duzǝltǝx (Moresnet), duts: døts (Heerlerheide  [(sukkel)]  ), geen klare: gęi̯nǝ klǭrǝ (Neeritter), grienen: grinǝ (Roggel  [(huilen)]  ), keef op zijn ogen: kē̜i̯ǝf zǝn uǝgǝ (Tessenderlo), kranke ogen: kraŋkǝ ǫu̯gǝ (Grevenbicht / Papenhoven), leepheid: leǝphø̜t (Herk-de-Stad  [(druipende ogen)]  ), lodderoog: lǫdǝrūx (Hasselt), loom: lǭm (Bilzen), loopogen: loopogen (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), lø̜i̯pǫu̯gǝ (Bunde), matte ogen: matǝ ǫu̯gǝ (Meeswijk), overlopen ogen: ø̜̄vǝrlūpǝn ūgǝ (Gingelom), prutogen: prøtuǝgǝ (Kwaadmechelen), pupsen (in de ogen): pøpsǝ (Swalmen  [(strontjes)]  ), schaamogen: šē̜mu̯gǝ (Klimmen), slaapmuts: šlǭpmø̜ts (Swalmen), suf: sø̜f (Heerlerheide), troebel: trubǝl (Heerlen, ... ), troebele ogen: trubǝl ǫu̯gǝ (Baexem, ... ), troebelig: trubǝlex (Leopoldsburg), varkensoog: vęrǝkǝsu̯x (Herten  [(grijsachtig)]  ), (mv)  vęrǝkǝsǫu̯gǝ (Kinrooi  [(de ogen hebben een wit hard hoornvlees)]  ), waterogen: waterogen (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), watǝrǭu̯ǝ (Terlinden), wętǝrugǝ (Rummen), wętǝrǫu̯gǝ (Opheers), wǭ.tǝrō.gǝ (Genk), wazig: wāzex (Nederweert), zeepogen: ziǝpǫu̯gǝ (Blerick  [(ontstoken ogen)]  ) [N 8, 94g] I-9
troef troef: droev (Aubel), droof (Gronsveld, ... ), een troef (Helchteren, ... ), een troevv (Genk), en troef (As), en troĕf (Baelen), en trōef (Val-Meer), en trōēf (Bilzen), en trūf (Hoepertingen), enen troĕf (Sint-Truiden), es droof (Mheer), eͅin try(3)̄f (Opglabbeek), eͅneͅ trōf (Kerkrade), in troef (Neerpelt), innen troef (Overpelt), innen trōēf (Hamont), inə trŭf (Eksel), nen troef (Beringen, ... ), nen trōēf (Oostham, ... ), nən truf (Beverlo), nən trūf (Houthalen, ... ), nən trŭf (Herk-de-Stad), traof (Lanaken), troaf (Borgharen), troef (Achel, ... ), troev (Borgloon, ... ), troeve (Maasbree), troewf (Achel, ... ), troeèf (Houthalen), troeëf (Hasselt), troeëv (Lanklaar), troēf (Venray), troĕf (Maaseik, ... ), trof (Sint-Truiden), troif (Lanaken), troof (Eijsden, ... ), trouf (Amby, ... ), trouwf (Zichen-Zussen-Bolder), troŭf (Hasselt, ... ), trowf (Maaseik), troèf (Neerpelt, ... ), troêv (Tungelroy), troəf (Dilsen), trōef (Lutterade), trōēf (Bilzen, ... ), trōēv (Neeroeteren), trŏĕf (Simpelveld, ... ), troͅf (Maastricht), troͅuf (Maastricht, ... ), truf (Eys, ... ), truff (Eupen), truif (Vlijtingen), truuf (Meeuwen), truuv (Gerdingen), trūf (Amstenrade, ... ), trŭf (Montzen), try(3)̄f (Opglabbeek), tróef (Sint-Truiden), trûf (Bree), trüv (Opglabbeek), ən truf (Bilzen, ... ), ən truəv (Opoeteren), ən trūf (Berg, ... ), ən trūūf (Tongeren), ’nen troĕf (Peer), #NAME?  trouf (Maastricht), 1. (Kaartsp.) Troef spelen.  trūf (Zonhoven), 108 B.IIa  troe:vənao:s (Roermond), a) Klevere is troef; troef trèkke.  trōē:f (Roermond), Bij S. de Grave en in Koenen staat het woord troef vermeld als ontlening aan het Fransch; in Koenen wordt als Fransch steekwoord "triomphe"opgegeven.  tru.f (Tongeren), Doe móts - maache, jij moet zeggen wat troef is.  troef (Kerkrade), dof  troef (Sint-Truiden), Fr. triomphe.  trōēf (Tongeren), Ge moet niet direct al uw troef afspelen. Troef draaien. Troef bekennen.  truf (Lommel), Gg. - VD. troef < Fr.  truf (Gingelom), Hebt ge nog een troef? Dan koop maar.  truf (Meeswijk), Hej ich nog mer n dreufke daan haw ich dèn trêk.  droof (Gronsveld), Kókke ès troehf.  troehf (Genk), Ndl. troef, dt. trumpf hebben, evenals wa. triyonfe, de oude betekenis v. Fra. triomphe behouden (Grauls: Uitstapjes naar het Walenland).  trouf (Kanne), oe dieper als in t Deensch  troef (Brunssum), of trawf of traeef, moeilijk leesbaar  traof (Maaseik), puntje onder de o  ən tro[u}f (Lanklaar), Ss. -aas, -koning, enz.  truf (Wellen), Troef spee.ële troef spelen, - jao.ge de troeven uithalen, afhalen, - doo.ërjao.ge blijven spelen.  trōēf (Zonhoven), Troef spele of jòge: de troefkaart spelen.  troef (Kortessem), Troef spelen, draaien (kaartspel).  tryf (Meeuwen), Troef uitspelen.  truf (Niel-bij-St.-Truiden), Trôêf spee.le, jaa.ge (om ze bij de tegenpartij weg te halen).  trôêf (Zolder), Waat is troef? Herte, sjöppe, enz.  troef (Echt/Gebroek), Wat gaat ge troef maken?  truf (Hamont), zeer korte oe  troef (Sint-Truiden), zoals in boom  trowf (Koersel), Zónger zelf troef op te kaarte.  troef (Brunssum) 1. (Kaarters)troef. || 1. Kaartterm: troef. || 1. Troef, bij t kaartspel. || 1. Troef. || [Troef]. || Bij kaartspel: 1. Troefkaart. || Een troef. [ZND A2 (1940sq)] || Kaart(en) van een bepaalde soort of kleur waarmee andere kaarten in het spel geslagen kunnen worden [troef, turf, lint, beffer, drijver, ant]. [N 88 (1982)] || met een troefkaart andere kaarten nemen of slaan [troeven, snijden] [N 112 (2006)], [N 88 (1982)] || Triomphe: De triomferende kaart (Fr. V. W.). || Triomphe: Troef (kaartspel). || Triomphe: z. toel. || troef [SGV (1914)] || Troef (kaartspel). || Troef bij het kaartspel. || Troef in t kaartspel. || Troef. [Willems (1885)] || Troef1: 1. (Kaartsp.). || Troef: 1. [Troef]. || Troef: 1. Kaarten van bepaalde soort of kleur waarmee andere kaarten kunnen genomen worden. || Troef: Harten is troef (kaartspel). [ZND 42 (1943)] || Troef: Harten is troef. [ZND 08 (1925)] || Troef: troef. || Troefaas. || Truv: 1. Trumpf; 2. Trumpfkarte. III-3-2
troef add. een romfel troef in de handen: eine rómfel troef in de henj (Sittard), geld: Dzj (h)èt gi ge.ld ne mie: Je hebt geen troef meer (kaartsp.).  ge.ld (Hasselt), jok: joek (Loksbergen, ... ), In bepaald spel: "zetten".  jok (Beverlo), troefkaart: troefkaart (Jeuk), Sub koòt.  troefkoòt (Kortessem), zaad: Ich (h)öp gie zòòët nemie: Ik heb geen troefkaart meer.  zòòët (Zonhoven), zaakje: zee.kske (Zolder) 2. (fig.) Kleine troefkaart. || Boer (speelkaart). || Elk van de kaarten van het kaartspel, speelkaart [flep, flik]. [N 88 (1982)] || Kaart(en) van een bepaalde soort of kleur waarmee andere kaarten in het spel geslagen kunnen worden [troef, turf, lint, beffer, drijver, ant]. [N 88 (1982)] || Troef. || Troefkaart. || Veel troefkaarten hebben. || Vla. jok, boer als hoogste troefkaart bij het joeke. || Zaad: *3. Troefkaart. III-3-2
troef spelen jagen: jāāge (Jeuk) met een troefkaart andere kaarten nemen of slaan [troeven, snijden] [N 112 (2006)] III-3-2
troefkaart add. frits: frits (Gennep) Vooraanstaand persoon, bestuurder; hoge troefkaart. III-3-2
troep kudde: ködde (Heek), ködder (Epen), onderdeel: ongerdeil (Thorn), ongurdel (Brunssum), peloton (fr.): Van Dale: peloton (Fr.), 1. (mil.) onderafdeling van een compagnie of eskadron onder bevel van een luitenant.  peleton (Posterholt), pələtón (As), regiment (<fr.): rezjemènt (As), sectie (<lat.): sèksĭĕ (As), troep: trobbe (Bingelrade, ... ), trobbe(n) (Schinveld), trobben (Urmond), troebbe (Obbicht), troebe (Vijlen), troep (Blerick, ... ), troepe (Amby, ... ), troeppe (Montfort), troepə (Swalmen), troop (Maastricht, ... ), trop (Amby, ... ), troppe (Borgharen, ... ), trōp (Nieuwstadt), trŏbbe (Guttecoven, ... ), trŏĕp (Epen, ... ), trub (Oirsbeek), trup (Geleen, ... ), truup (Baarlo, ... ), truŭp (Grevenbicht/Papenhoven), trŭp (Stevensweert), trŭppe (Herten (bij Roermond)), trŭŭp (Arcen, ... ), tròbbe (Mheer), tròp (Echt/Gebroek, ... ), tròppe (Sint-Pieter), tróp (Doenrade, ... ), tróppe (Heer), trôbbe (Meerssen), tröp (Blerick, ... ), trüp (Afferden, ... ), (klocht = vee).  troep (Venray), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller noteert bij spellingssysteem: WBD-WLD, behalve je = dj.  héé is bīē dən trŏĕp (Opglabbeek), Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!  troep (Meerlo), Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  tróp (Nieuwenhagen), kort  truup (Panningen), mv.  trobbe (Heerlen), tröp (Heerlen), Opm. de ü netals bij woord glück.  trüp (Sevenum), Opm. korte oe.  trobbe (Berg-en-Terblijt), ps. omgespeld volgens Frings!  trop (Houthalen), ps. omgespeld volgens Frings.  trøͅp (Schimmert) algemene naam voor soldaten [volk, soldatenvolk, soldaterij] [N 90 (1982)] || een aantal manschappen die een deel van een leger vormen [klocht, troep] [N 90 (1982)] || troepen (mv.) [SGV (1914)] || troepen (mv.) [SGV (1914)] III-3-1
troep biggen in het algemeen heerd: heǝt (Kerkrade), hik: hek (Bocholtz), klocht: klox (Baarlo, ... ), kloxt (Baexem, ... ), klōx (Melick, ... ), klōxt (Baarlo, ... ), klǫxt (Achel, ... ), kooi: kȳǝ (Berverlo), kot: kot (Kwaadmechelen), kudde: køt (Beringen, ... ), kø̄t (Hoeselt, ... ), kø̜t (Niel-Bij-Sint-Truiden, ... ), kē̜t (Hasselt, ... ), kęt (Gelieren Bret, ... ), nest: nei̯s (Gelinden, ... ), nest (Halen, ... ), nēs (Teuven), nē̜s (Hasselt, ... ), nē̜st (Hamont, ... ), nęi̯s (Borgloon, ... ), nęs (Aldeneik, ... ), nęst (Beringen, ... ), nɛst (Kwaadmechelen, ... ), tocht: tox (Rothem), tōx (Mechelen), tǫx (Epen, ... ), tǫxt (Oost-Maarland), toom: tau̯m (Baarlo), toom (Roermond), tōm (Bleijerheide, ... ), tūm (Buchten, ... ), tǫu̯m (Blerick, ... ), tǫu̯mǝ (Thorn), tǭm (Maasniel, ... ), tǭu̯m (Boukoul, ... ), troep: trop (Bocholtz, ... ), trup (Maasniel, ... ), troepje: trøpkǝ (Maasmechelen), worp: worp (Eygelshoven), wørp (Geulle, ... ), wø̜rp (Obbicht, ... ), wǫrǝp (Lanklaar) In dit lemma wordt het begrip biggen of wat daarvoor in de plaats kan komen achter nest, toom enzovoorts niet gedocumenteerd. [N 19, 17; N 76, add.] I-12