e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trekbank draadtrekker: drōttrękǝr (Bevingen), trekbank: tręk˱baŋk (Helden, ... ), tręk˱bāŋk (Maastricht), treksteen: trękštęjn (Reuver) Houten of metalen bank waarop een harde ijzeren of stalen plaat is bevestigd waarin gaten met verschillende doorsnedes zijn aangebracht. Bij het draadtrekken wordt de gloeiende metaaldraad telkens door een nauwere opening getrokken totdat de vereiste doorsnede bereikt is. [N 33, 256] II-11
trekboom trekker: trękǝr (Tegelen) Lange houten stok waarmee de schijftrekker de trekschijf in beweging zet. [N 49, 27d] II-8
trekgat, kijkgat gat: gat (Ottersum), kijkgat: kī̄.k˲gāt (Tegelen), kī̄k˲gat (Gennep, ... ), lochtgat: lox˱gāt (Tegelen) Elk van de luchtgaten (vaak tevens kijkgaten) die voor de luchttoevoer in de oven dienen en de gaten waarachter de proefstukken liggen. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛaflichtenɛ. In L 163 bevatte de oven zowel trekgaten als kijkgaten. De kijkgaten bevonden zich achter in de buitenmuur van de oven. Zo kon men via de rookkamer aan de achtermuur zien of de oven goed gebakken was, dus voldoende temperatuur had. In L 270 werd er ieder keer wanneer de oven werd volgezet een vloer gelegd, waaronder zich kanaaltjes voor de trek bevonden.' [N 49, 79a; N 49, 79b; N 49, 79c; monogr.] II-8
trekgatafsluiters kromme potten: kromǝ pø̜t (Ottersum) Scherven die men tegen de luchtgaten plaatst om de temperatuur te regelen en verbranding van de in de oven geplaatste potten te voorkomen. In L 270 gebruikte men daarvoor afschermplaten. [N 49, 80b] II-8
trekgatensteen gatensteen: gātǝstęjn (Weert) Molensteen met een gatenscherpsel. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛgatenscherpselɛ.' [N O, 17i] II-3
trekhaak bandtrekker: bānttrɛkǝr (Tessenderlo), haak: (h)uǝk (Bilzen), haal: hiǝl (Kerkrade  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale, Laura, Willem-Sophia, Oranje-Nassau II] [Wilhelmina]), helphaak: hø̜.lǝphōk (Riemst), karhaak: kārhǭk (Vroenhoven), kɛ̄rhǫk (Heers), klauw: klō (Loksbergen), kramp: kramp (Maastricht  [(mv krɛm)]  ), krampijzer: kramp˱īzǝr (Rothem), stelthaak: stɛ.lthōk (Riemst), tang: taŋ (Zutendaal), trekhaak: trekhǭk (Montfort), tre̜khǭk (Heijen, ... ), trękhōk (Riemst), trɛkhǭk (Zutendaal), (mv)  trękhø̄.k (Borgloon), trekijzer: tre̜k˱īzǝr (Helden, ... ), trekker: tre̜kǝr (Bevingen, ... ), trektang: tre̜ktaŋ (Klimmen), tre̜ktsaŋ (Kerkrade, ... ) Haak in de berries waaraan de strengen bevestigd worden wanneer deze strengen geen gebogen ijzer hebben. [N 17, 25a; JG 1b] || Soort van tang die wordt gebruikt bij het aanbrengen van de verhitte wielband rond de velg van een karwiel. De trekhaak bestaat doorgaans uit een metalen staaf van ongeveer 2 meter lengte waarvan één uiteinde plat is uitgesmeed en een weinig is omgebogen. Boven het gebogen uiteinde is een beweegbare haak aangebracht. Zie ook afb. 213. Bij het aanbrengen van de wielband wordt het gebogen uiteinde van de haak tegen de velg geplaatst, waarna de wielband met behulp van de haak rond het wiel getrokken wordt. [N 33, 277] || Trekhaak aan de staaldraad van een lier. [monogr.] I-13, II-11, II-5
trekhaak van de cultivator haak: hǭk (Margraten, ... ), trekhaak: trę ̞khǭk (Aijen, ... ), trękhōǝk (Simpelveld), trękhǭk (Cadier, ... ) Aan het zwenkwiel of de voorkar van de cultivator zit van voren een haak waaraan het trektuig van het paard gekoppeld wordt. [N 11A, 151a; monogr.] I-2
trekhaken, -ogen angen: āŋǝ (Ophoven), ankers: aŋkǝrs (Overpelt), beugels: beugels (Helchteren), buizen: bau̯s (Overrepen, ... ), bau̯zǝ (Diets-Heur), bø̜̄s (Hasselt, ... ), bø̜̄zǝ (Gingelom), bø̜̄ǝzǝ (Hasselt), bø̜i̯zǝ (Borgloon, ... ), bās (Sint-Truiden), bǫu̯zǝ (Beverst, ... ), bǭu̯zǝ (Gelieren Bret), bǭǝs (Rijkhoven), %%enkelvoud%%  bǫu̯s (Beverst, ... ), draaielhaken: drīǝlhø̜̄k (Bocholt), gareelhaken: grelhākǝ (Tessenderlo), grē̜lhē̜k (Beek), (enk)  grē̜lhǫǝk (Bree), gręlhǭk (Opitter), haakje: hø̜̄kskǝ (Thorn), haambeugel: hāmbygǝl (Maasmechelen), haambogen: haambogen (Herk-de-Stad), haambuizen: haambuizen (Montenaken), hǭmbau̯zǝ (Berg, ... ), haamhaken: hāmhiǝk (Zonhoven), hāmhø̄k (Eksel, ... ), hāmhø̄ǝk (Bocholt), hāmhø̜̄k (Achel, ... ), hāmhø̜k (Hamont, ... ), hāmhākǝ (Heythuysen), hāmhāʔǝn (Lommel), hāmhēǝk (Peer), hāmhē̜k (Ellikom, ... ), hāmhęk (Bree), hāmhōi̯k (Peer), hāmhōk (Hechtel, ... ), hāmhōkǝ (Schulen, ... ), hāmhǫu̯k (Meeuwen), hōmhǭk (Berverlo), āmø̜̄k (Kinrooi, ... ), %%enkelvoud%%  hāmhǭk (Kaulille, ... ), haamkrampen: haamkrampen (Maaseik), hāmkrampǝ (Herten), hāmkrɛ.mp (Swalmen), haamogen: hāmou̯ǝ (Bocholtz), hāmui̯gǝ (Herk-de-Stad), hāmuu̯ǝgǝ (Meldert), hāmuǝx (Berbroek), hāmūgǝ (Godschei, ... ), hāmǫu̯gǝ (Limbricht), hōmuǝx (Berverlo), hǫǝmūgǝ (Melveren), hǭmou̯gǝ (Wellen), hǭmou̯x (Heers), hǭmōgǝ (Sint Pieter), hǭmūgǝ (Ordingen, ... ), hǭmūx (Lummen, ... ), āmǫu̯.gǝ (Lanklaar), ǭmūgǝ (Brustem), %%enkelvoud%%  hāmūx (Helchteren), haamoren: hāmōrǝ (Leefdaal), hāmūrǝ (Bleijerheide, ... ), hǭmou̯ǝrǝ (Alken), haamringen: hǭmreŋ (Riksingen), hǭmreŋǝ (Sint Pieter), haamsklinken: hamskleŋkǝ (Reijmerstok, ... ), (enk)  āmsklēŋk (Boorsem), haamskrampen: hāmskrɛmp (Maasniel), haamsogen: hāmsou̯ǝ (Mechelen), hāmsōgǝ (Waubach), hāmsǫu̯gǝ (Ulestraten), haamsoren: hāmsuǝrǝ (Ransdaal), hāmsōrǝ (Sittard, ... ), hāmsōǝrǝ (Klimmen, ... ), hāmsūrǝ (Bocholtz, ... ), hǭmsūrǝ (Sint Pieter), haamstroppen: hāmstrøpǝ (Neerharen), hāmštrø̜p (Panningen), hāmštrø̜pǝ (Helden), hōmstrøpǝ (Vlijtingen), hǭmstrepǝ (Kleine-Spouwen), hǭmstrøpǝ (Hoeselt), hǭmstrępǝ (Mopertingen), (enk)  hǭmstręp (Vlijtingen), hachthaken: haxthǭkǝ (Paal), hāxthø̜ǝk (Overpelt), (enk)  haxthǭk (Niel-bij-As), haken: hięk (Houthalen), hoǝkǝ (Zolder), huok (Rijkhoven), huǝkǝ (Lummen), hyø̜k (Tongeren), hø̄k (Overpelt, ... ), hø̄ǝk (Kerkom), hø̜̄k (Baexem, ... ), hø̜̄ǝk (Overpelt), hēk (Zonhoven), hē̜k (Gellik, ... ), hīǝk (Beverst, ... ), hōi̯k (Binderveld), hōk (Achel, ... ), hōkǝ (Groot-Loon), hōkǝn (Heppen), hōǝk (Borgloon, ... ), hǭǝkǝ (Koersel), ōk (Groot-Gelmen), %%enkelvoud%%  hǭk (Berverlo, ... ), hekels: hekels (Linkhout), huisten: (h)ou̯.stǝ (Maaseik), kettelhaken: kętǝlhǭǝkǝ (Zutendaal), kettinghaken: kettinghaken (Munsterbilzen), klemmen: klemǝn (Hamont), kleuven: klyvǝ (Schimmert), klø̄vǝ (Nijwiller), klø̄ǝf (Gulpen, ... ), klø̜̄vǝ (Klimmen), klø̜i̯vǝ (Gronsveld), klingelhaken: kleŋǝlhø̜̄k (Merselo), klinghaken: kleŋhø̜̄k (Molenbeersel), klingstroppen: kleŋstrøpǝ (Baarlo), klinkehaken: kleŋkǝhø̜̄k (Klimmen), krammen: kramǝ (Koersel), krampen: krampen (Diepenbeek, ... ), krɛ.mp (Boukoul, ... ), krɛmp (Posterholt), krom ijzer: kromp ē̜zǝr (Paal), leren ogen: lēǝrǝ ūgǝ (Zelem), lodderhaken: lodǝrhø̜̄k (Puth), lodderogen: lodǝrǫu̯gǝ (Puth), looshaken: luǝshǭkǝn (Oostham), (enk)  lȳshǭk (Bocholtz), ogen: au̯gǝ (Diepenbeek, ... ), au̯ǝ (Reijmerstok, ... ), ou̯.gǝ (Lanaken, ... ), ou̯gǝ (Alken, ... ), oǝgǝ (Heerlerheide), ugǝ (Kiewit, ... ), uǝgǝ (Loksbergen, ... ), uǝgǝn (Hamont, ... ), ō.gǝ (Nerem, ... ), ōgǝ (Oirsbeek, ... ), ōgǝn (Lommel), ūgǝ (Beringen, ... ), ūgǝn (Achel, ... ), ūi̯gǝ (Schulen), ūǝgǝn (Heppen, ... ), ǫu̯.gǝ (Bree, ... ), ǫu̯.gǝn (Elen, ... ), ǫu̯gǝ (Baexem, ... ), ǭgǝ (Val-Meer), ǭu̯ǝ (Oost-Maarland), ˙ǫu̯gǝ (Borgloon, ... ), oren: ōrǝ (Koninksem, ... ), ūrǝ (Gronsveld, ... ), ūǝrǝ (Aalst, ... ), ringen: reŋ (Gruitrode), schaarhaken: sxęrhø̜̄k (Milsbeek, ... ), sxęrhø̜ǝk (Middelaar), sxęrhǭkǝ (Leunen), (enk)  sxęrhǭk (Afferden), schaarogen: sxęrōgǝ (Afferden), schachtel: šaxtǝl (Heerlen), schakelen: šākǝlǝ (Rekem), schakelhaak: šǭkǝlhǭk (Smeermaas), schakels: schakels (Maastricht), slakken: slɛk (As), slɛkǝ (Haelen), spaanhaken: spǭnhø̄k (Eksel), sporen: spōǝrǝ (Ulbeek), strenghaken: štrɛŋhø̜ǝk (Bleijerheide), strengogen: štręŋǫu̯gǝ (Swalmen), stroppen: strepǝ (Bilzen, ... ), strøpǝ (Horst, ... ), strø̜pǝ (Henis), strǫpǝ (Sevenum  [(ijzeren haak met schroef)]  ), toomogen: tōmūgǝ (Heusden), treiten: trātǝ (Tessenderlo), trātǝn (Oostham), trē̜tǝ (Halen, ... ), treithaken: trāi̯thākǝ (Schoot), trāthǭkǝn (Oostham), trē̜i̯thǭkǝn (Heppen), trē̜thǭʔǝ (Kwaadmechelen), trɛthākǝ (Kerkhoven), trɛthāʔǝn (Stevensvennen), trɛthǭkǝ (Halen), treitogen: trātuǝgǝ (Kwaadmechelen), trekhaken: trē̜khǫǝk (Bree), trękhuǝk (Opheers), trękhyǝk (Lummen), trękhø̄k (Beverst, ... ), trękhø̜̄k (Achel, ... ), trękhǫkǝ (Kiewit), trękhǭkǝ (Gelieren Bret, ... ), trękhǭkǝn (Urmond), trɛkhyø̜k (Neerrepen, ... ), trɛkhø̄k (Molenbeersel), trɛkhē̜k (Gruitrode), trɛkhǫu̯ǝkǝ (Paal), trɛkhǭk (Gennep, ... ), trɛkø̄k (Melveren, ... ), %%enkelvoud%%  trękhǭk (Baarlo, ... ), trekijzer: trɛkai̯zǝr (Tongeren), trekken: tre.kǝ (Hoeselt), trekkers: trękǝrs (Geistingen), trekkrammen: trękkramǝ (Gellik), trekogen: trekogen (Kermt), trekou̯.gǝ (Tongeren), trē̜kau̯gǝ (Kinrooi), trękou̯gǝ (Geistingen, ... ), trękuǝgǝ (Helchteren), trękōgǝ (Diets-Heur), trękūgǝ (Beringen, ... ), trękǫu̯gǝ (Buchten, ... ), trękǫu̯gǝn (Urmond), voorspanhaken: vǫrspanhø̜̄k (Milsbeek, ... ), weerhaken: wērhǭkǝ (Keent) IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12] I-10
trekharmonica accordeon: accordeon (Beesel, ... ), akkordeon (Posterholt, ... ), a’koͅrdeōͅ (Genk), dit woord wint meer en meer het veld (boven trekzak), door invloed van A.N  accordeon (Meeuwen), Eerder: harmonika.  akordɛjon (Zonhoven), franse uitspraak  accordeon (Hasselt), hedendaags  accordeon (Diepenbeek), Hij kan goed accordeon spelen.  akoͅrdijoͅn (Meeuwen), meer modern met manotoetsen? qqq  accordion (Panningen), Meestal "monika", cfr. Wa. armonica.  akurdəjun (Kanne), akurdəo͂ͅ: (Kanne), nieuw  akordion (Zonhoven), nu meest vaak gebruikt  accordeon (Nieuwstadt), S. kwetschbül.  a`koͅrdeoŋ (Gemmenich), tegenwoordig meer in gebruik  accordeon (Tegelen), vgl. pag. 237: TREKHARMONICA (z. ACCORDEON).  accordeon (Posterholt), bergmansklavier: NB Berg(mans)kapel: muziekkorps van de Domaniale Mijn.  bergmansklaveer (Kerkrade), buikorgel: Zie ook: moeëneka, trekzak, kwetsjbül, pansjörgel.  boekörgel (Heerlen), handorgel: hāndörgel (Hasselt), harmonica: (h)armòunəka (Niel-bij-St.-Truiden), amonica (Widooie), amonika (Sint-Huibrechts-Hern, ... ), amounika (Wellen), amōūnika (Borgloon), amōūnəka (Borgloon), arm"nika (Hasselt), armaunica (Borlo), armaunĭka (Melveren), armoneca (Maaseik), armoneka (Wilderen), armonica (Hasselt, ... ), armonika (Alt-Hoeselt, ... ), armonəkə (Leopoldsburg), armoəneka (Hoepertingen, ... ), armōnika (Wellen), ermonikā (Sint-Huibrechts-Hern), ermōunəkā (Sint-Truiden), ermônəka (Genoelselderen), ermüüenikā (Opglabbeek), hammonica (Leunen), hamōnica (Berg-en-Terblijt), haməwnika (Hoepertingen), harmeunica (Hasselt), harmoenika (Genk), harmonica (Amby, ... ), harmonika (Beringen, ... ), harmonəka (Beverlo, ... ), harmoonika (Beringen, ... ), harmouneka (Sint-Truiden), harmōēnika (Zonhoven), harmōneka (Peer), harmōnika (Hasselt), harmunəka (Zonhoven), harmy.nika (Meeuwen), har’mōnika (Genk), hermaunika (Kerkom), hermeunika (Berbroek), hermoneka (Vliermaal), hermonica (Koninksem, ... ), hermonika (Genoelselderen, ... ), hermōnīka (Hamont), hàrmonikà (Halen), hərmonika (Hoepertingen, ... ), ərmoneka (Diepenbeek), ərmonəkā (Kortessem), Accordéon wordt minder gebruikt.  (har)mo:nika: harmo:nika (Kanne), als alternatief voor traikergel en traikzaäk  harmo-ou-neka (Herk-de-Stad), korte ou  armouneka (Sint-Truiden), minder vaak  harmonica (Bree), o als in Engelse stone  hermonika (Herk-de-Stad), o als in het Engelse down  armonika (Sint-Truiden), Ook monika.  harmonika (Maastricht), Sub mouneka.  armouneka (Sint-Truiden), Syn. monika, pensetrèkker, trèkzak.  armonika (Bree), Vgl. pag. 590: trèkùl"gër: I-; Syn. (II, III) hàrmónïkkà.  hàrmónïkkà (Tongeren), vroeger zo genoemd  harmonica (Diepenbeek), Z. ook o. **trekorgel -orgel-.  (h)ermōē.ënieká (Zonhoven), kietelcommode: [kietel+commode, rk]  kiedelkemood (Venlo), kwetsbuidel: `kwe.tšbyl (Gemmenich), kwetsjbujel (Posterholt, ... ), kwetsjbuul (Nuth/Aalbeek, ... ), quätšbüll (Eynatten), [Met afbeelding pag. 89].  kwetsjbül (Bocholtz, ... ), Eenvoudig  kwetsjbujel / kwetsjbuul (Posterholt), NB kwetsje: kneuzen, prakken.  kwetsjbül (Kerkrade), pejoratief  kwitšbül (Welkenraedt), spottend  kwetsj-bujeh (Nieuwstadt), Sub kwetsjbugel.  kwetsjbul (Gronsveld), Vero. Ook: kwetsjbul.  kwetsjbugel (Gronsveld), Zie ook: moeëneka, trekzak, boekörgel, pansjörgel.  kwetsjbül (Heerlen), monica: `mo.nəka (Gemmenich), `mō.nəka (Gemmenich), maunika (Mielen-boven-Aalst, ... ), maunĭka (Melveren), meoneka (Eisden), meunika (Sint-Huibrechts-Lille), minica (Weert), mo-ë-nika (Groot-Gelmen), moanekaa (Stokkem), moanieka (Obbicht), moe e neke (Lottum), moeanica (Neeritter), moeneka (Neeroeteren), moenika (Heerlen, ... ), moenikka (Schaesberg), moenĭka (Diepenbeek, ... ), moeèneca (Nederweert), moeën`kaa (Bocholt), moeëneka (Tungelroy), moeəneka (Horst), moineka (Klimmen), moneca (Geleen, ... ), moneka (Arcen, ... ), monekaa (Zichen-Zussen-Bolder), monekā (Bilzen), monica (Afferden, ... ), monica (m) (Maasbree), monieka (Echt/Gebroek, ... ), monika (Beesel, ... ), monika, moneka (Swalmen), monĭka (Meerlo), monneka (Bocholtz, ... ), monəca (Mielen-boven-Aalst), monəcā (Lanaken), monəka (Beverlo, ... ), monəka: (Roermond, ... ), monəkà (Maastricht), moo.neká (Zolder), moo:nieka (Kaulille), mooeneka (Doenrade), mooneka (Mechelen-Bovelingen), moonekaa (Asenray/Maalbroek, ... ), mooniekaa (Berg-en-Terblijt, ... ), moonika (Heers, ... ), mouneka (Bilzen, ... ), mounica (Bilzen, ... ), mounika (Sint-Truiden), mounəka (Aalst-bij-St.-Truiden), mōēwənəka (Zonhoven), mōneka (Neerglabbeek, ... ), mōnica (Heijen), mōnika (Maastricht, ... ), mōnikā (Boorsem, ... ), mōnīka (Kanne), mōnĭĕka (Buggenum), mōnĭka (Kanne), mōnĭkā (Zichen-Zussen-Bolder), mōnəka (Martenslinde, ... ), mōnəkā (Opgrimbie), mōənĭkāə (Maaseik), mōͅnəkā (Rekem), mŏnika (Waltwilder), munəka (Welkenraedt), my.nika, my.nəka (Meeuwen), móneca (Uikhoven), móneka (Sint-Huibrechts-Lille), môneca (Mechelen), môneka (Hoeselt), mônica (Sevenum), mônika (Rekem), mønika (Sint-Huibrechts-Lille), #NAME?  ne mauneka (Bilzen), Accordéon wordt minder gebruikt.  (har)mo:nika: mo:nika (Kanne), De beddeleers (bedelaars) ramaseerden zo geld door moonica (harmonica) te spelen.  moonica (Jeuk), de extra "e"maakt de klank langer  moeëneka (Cadier), hoge o  mōnɛka (Martenslinde), lange à  miōͅnəkà (Rekem), lange ô  mônəka (Mechelen-aan-de-Maas), M  moneka (Schinveld), Mêt de vastelaovend ês niks zoe plezerig es dat nne mêt nne - ién de kompeny ês.  moneka (Gronsveld), oe open  moeeneka (Brunssum), Ook armonika, of mòndmezi-jkske.  monika (Bree), Ook armouneka.  mouneka (Sint-Truiden), Op de monika spelen.  mōnika (Hamont), oudewets  mōnika (Genk), Sam. mondmonica, trekmonica, monicadraad.  monəka (Meeswijk), Sanna met zne monika. (Klassieke figuur op straat).  monika (Maaseik), Sub harmonica: ook monika.  monika (Maastricht), Sub op, 8. een bepaling van middel: hae sjpeelt op ziene monëka (hij bespeelt zijn harmonika).  möneka (Herten (bij Roermond)), Verkorte vorm van harmonica.  muneka (Lommel), vroeger gebruikt  monica (Nieuwstadt), Z. een voorbeeld bij repareren [pag. 348: heer rippereerde meersjoeme piepe, perrepluus en monikaas].  monika (Maastricht), Z. ook o. **trekorgel -orgel-.  mōē.ënieká (Zonhoven), Zie ook: kwetsjbül, trekzak, boekörgel, pansjörgel.  moeëneka (Heerlen), pensenschuurder: Sub monika: Er bestaat ook een trekharmonica en die noemt men einen trekzak of eine pensesjoorder.  pensesjoorder (Bree), pensorgel: Zie ook: moeëneka, kwetsjbül, boekörgel, trekzak.  pansjörgel (Heerlen), persbuidel: pesjbuul (Waubach), [Schertsend?, RK]  peschbuul (Heerlen), pierement: I, II, III  pīērëmênt (Tongeren), schromper: sjroemper (Waubach), [Schertsend?, RK]  sjrumper (Heerlen), schuppe: NB sjuppe zowel in Heerlen Wb. (Q 113, pag. 424) als in Kerkrade Wb. (Q 121, pag. 241) = scheppen; sjup = schep; schop, spade.  sjuppe (Eygelshoven), trekbuidel: trekbuul (Maasbree, ... ), trèkbuu.l (Gennep), trèkbuul (-zak) (Tungelroy), [Met afbeelding].  trèkbujel (Swalmen), [Oorspr. invoer: ha^ekbuul]  trê}kbuul (Grubbenvorst), Sub toedem: In dn oorlog woëre dr dökker op boeresjeure toedems. De meziek waerde gemaak mèt ne trèkbuël of móngkharmonika. Het waren ontspanningsavonden voor de opgroeiende jeugd. Dit was door de Duitsers verboden.  trèkbuël (Baarlo), Var. trekkâst / trekmonika / trekzák.  trekbuūl (Venray), trekharmonica: nu in gebruik, meest gebruikelijk  trekharmonika (Eigenbilzen), vroeger zo genoemd  trekharmonica (Meijel), trekkast: Var. trekbuu:l / trekmonika / trekzák.  trekkâst (Venray), Zie trèkbuu.l.  trèkka.st (Gennep), trekmonica: treekmonəka (Eynatten), trekmoeenika (Nederweert), trekmoenika (Arcen, ... ), trekmonica (Geleen, ... ), trekmonika (Beesel, ... ), trekmonneka (Bocholtz, ... ), trekmōnəka (Molenbeersel), trĕkmonica (Limbricht), trĕkmonika (Ell), trèkmoeneka (Weert), trèkmoeëneka (Tungelroy), trèkmoneka (Lanaken), trèkmonica (Echt/Gebroek, ... ), trèkmonika (Helden/Everlo, ... ), trèkmonëka (Herten (bij Roermond)), trèkmoonəkaa (Ophoven), trêkmonika (Kessel), de e van treek tussen de schwa en de e van het  trekmoneka (Maaseik), Meer moderne vorm.  trèkmonika (Boorsem), Nederlandse "e  trékmonica (Itteren), Ss. sub monica.  trekmonica (Meeswijk), Sub monieka.  trèkmonieka (Echt/Gebroek), Var. trekbuu:l / trekkâst / trekzák.  trekmonika (Venray), verouderd  trêkmonika (Tegelen), Zie ook: trëkzak.  trëkmoonekaa (Sittard), Zie trèkbuu.l.  trèkmoonieka (Gennep), trekorgel: traikərgəl (Herk-de-Stad), trekelger (Schulen, ... ), trekeulleger (Oostham), trekeuləgər (Tessenderlo), trekeurgel (Kwaadmechelen, ... ), trekoeurgel (Ulbeek), trekorgel (Diepenbeek, ... ), trekōͅrgel (Leopoldsburg), trekurgel (Paal), trekölleger (Heppen), trekörgöl (Oostham), trekəlgər (Herk-de-Stad, ... ), trekərgəl (Bevingen, ... ), trèkeurgel (Paal), trèkŭlger (Herk-de-Stad), trèkör"gel (Beverlo), trèkörr`g`l (Kaulille), trêkêləgər (Kermt), Geh. Beverloo en rond. (t Daghet in den Oosten XI, 38)  trekorgel (Beverlo), I-  trèkùl"gër (Tongeren), Ook: trèkzak.  trèkùlgër (Hoeselt), Ss. sub trekken.  trèkörregel (Zonhoven), u f oe?  trekurgel (Wijer), Vero.  trèkù.leger (Zolder), trèkù.regel (Zolder), vroeger zo genoemd  trekorgel (Diepenbeek), trekzak: traikzak (Opglabbeek), traikzaäk (Herk-de-Stad), treksak (Diepenbeek, ... ), trekzak (Alt-Hoeselt, ... ), träkzak (Hamont), trèkbuul (-zak) (Tungelroy), trèksak (Meeswijk), trèkzak (Beverlo, ... ), trëkzak (Sittard), trəkzak (Beverlo, ... ), trɛkzak (Beek (bij Bree), ... ), #NAME?  trekzak (Jeuk), [Met afbeelding pag. 232].  trèkzak (Diepenbeek), [Met afbeelding].  trèkzak (Bocholt, ... ), [t: vgl. Beenen]  t}rèkzak (Herten (bij Roermond)), Eenvoudig  trèkzak (Posterholt), Gewoonl. monika genoemd.  trekzak (Maaseik), Ich hab wie ich kind woor ins nne trèkzak van sinterkloas gekrègge.  trèkzak (Eigenbilzen), klemtoon op de eerste lettergreep  treͅksak (Lommel), minder gebruikt  trĕksak (Mechelen-aan-de-Maas), ouder  trékzak (Geistingen), Ss. sub trekken.  trèkzák (Zonhoven), Sub monika: Er bestaat ook een trekharmonica en die noemt men einen trekzak of eine pensesjoorder.  trèkzak (Bree), Sub trek.  trèkzak (Uikhoven), Sub trèkùlgër: ook trèkzak.  trèkzak (Hoeselt), Var. trekbuu:l / trekkâst / trekmonika.  trekzák (Venray), vgl. pag. 263: trekorgel, zie harmonika.  trèkzak (Beverlo), vroeger en nu gebruikt  trekzak (Eigenbilzen), woord door oudere mensen gebruikt  trekzak (Dilsen), Zie ook: moeëneka, boekörgel, kwetsjbül, pansjörgel.  trekzak (Heerlen), è"zoals bv. in "Mariette"of in het Duitse "Zweck  trèkzak (Mechelen-aan-de-Maas), uittrekmonica: uittrekmonica (Waubach) (Trek)harmonika. || **Trekorgel, harmonica. || **Trekzak, harmonica. || 1. Harmonika. || 2. Accordeon met pianotoetsen. || [Accordeon]. || [Harmonica]. || [Muziek/zang]: Accordeon. || [Trekharmonica]. || Accordeon, harmonica. || Accordeon. || Accordeon; trekharmonica. || Accordéon: Trekorgel. || Acoordeon, harmonika. || Akordeong: Akkordeon. || Armonica: trekorgel. || een rondzwervende toneelgroep die overal voorstellingen geeft [spelleke] [N 112 (2006)] || harmonica [SGV (1914)] || Harmonica (z. Accordeon). || Harmonica (zowel trekharmonica als mondharmonica). || Harmonica of accordeon. || Harmonica. [ZND 01 (1922)] || harmonica. [ZND m] || Harmonika, accordeon. || Harmonika. || Harmonika: [Harmonika]. || Harmonika: harmonika. || het blaasinstrument dat bestaat uit een leren zak waarin de speler lucht blaast die hij dan door druk met de arm in een soort schalmei met toongaten blaast; andere schalmeien aan de zak blijven dezelfde toon geven [doedelzak, doerelzak, moemelzak] [N 112 (2006)] || het muziekinstrument dat langs de mond op en neer bewogen wordt en waarop geluid gemaakt kan worden door blazen en zuigen [fiep, moelfiep, noeneke, mondharmonika, muziek] [N 112 (2006)] || Hoe heet het populaire muziekinstrument, dat uit een vierkante blaasbalg bestaat, die met beide handen wordt ineengedrukt of uitgetrokken, terwijl de vingers toesten neerdrukken? [ZND 26 (1937)] || Hoe noemt men in uw dialect de trekharmonica of accordeon? Het gaat om de meest gebruikte benaming, niet om grappige namen. [DC 52 (1977)] || Kwetschbül: Ziehharmonika, Akkordeon. || Moneka*: accordeon. || Moneka: = mooneka [Ziehharmonika]. || Monica: Harmonica, accordeon. || Monica: Harmonica. || Monika: harmonika. || Mooneka: Ziehharmonika. || Trekharmonica. || Trekharmonica; accordeon. || Trekharmonika. || Trekzak, accordeon. || Trekzak: Trekharmonica, accordeon. || Trekzak: trekharmonica. III-3-2
trekhei beul: bø̄l (Venlo), bok: bok (Meijel), bok met rolkop: bu.k met rǫlkǫp (Herten), drie-/drijpikkel: dripekǝl (Lozen), dręjpekǝl (Genk), drie-/drijpoot: dripūǝt (Heythuysen), dręjput (Gronsveld, ... ), dręjpūǝt (Venlo), drɛjput (Maastricht), driepoot met katrol: dripuǝt met katrǫl (Eys), drijpikkel mee katrol: dręjpeʔǝl mē katrol (Tessenderlo), drijpoot met heiblok: drɛjpuǝt met hɛjblǫk (Bleijerheide), getrokken hei: gǝtrǫkǝ hɛj (Beek, ... ), glijhei: glęjhɛj (Beek, ... ), heiblok: hęjblǫk (Mesch), hɛjblǫk (Lommel), heibok: hęjbok (Haler  [(meervoud: -bøk)]  , ... ), hɛjbo ̝k (Leuken, ... ), hɛjbok (Gronsveld, ... ), heier: hęjǝr (Oud-Caberg), hɛjǝr (Mopertingen), heikar: hɛjkar (Klimmen), heikraan: hęjkrǭn (Ottersum), heimachine: hājmǝšen (Tessenderlo), hęjmǝšin (Uikhoven), heipikkel: hęjpekǝl (Meeuwen), heistel: hęjštɛl (Sittard), heistelling: hɛjštęleŋ (Heythuysen, ... ), heitoestel: hęjtuštęl (Tegelen), hijsblok: hęjs˱blǫk (Ell), hijsinstallatie: hijsinstallatie (Hoensbroek), ja-knikkerstek: jǭ-knøkǝstɛk (Oud-Caberg), katrol: katrol (Tessenderlo), machine om palen te slagen: mašen um pǭlǝ tǝ slǭgǝ (Tessenderlo), palenheier: poalǝhęjǝr (Meeuwen), slager: šlē̜gǝr (Jabeek) Toestel om met behulp van handkracht palen in de grond te slaan. Het bestaat uit een uit drie poten samengestelde standaard waarin een katrolschijf is gemonteerd. Over de schijf loopt een dik touw waar aan één uiteinde het heiblok aan is bevestigd. Aan het andere uiteinde van het touw zijn een aantal dunnere touwen vastgemaakt waar de arbeiders aan trekken. Het heiblok is vervaardigd uit een langwerpig stuk hard hout of metaal met vierkante doorsnede. Er bestaan ook vergelijkbare werktuigen die met behulp van een stoommachine, een electromotor of een verbrandingsmotor worden aangedreven. De heireep van het heiblok wordt daarbij opgewonden op de trommel van een liertoestel. Zie ook afb. 27. [N 31, 5c; monogr.] II-9