e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trappen van het baggerslijk baggerd kneden: bagǝrt knē̜jǝ (Sevenum), baggerd trappen: bagǝrt trapǝ (Ospel), baggerd treden: bagǝrt trē̜jǝ (Meijel) Als het baggerslijk een paar dagen gedroogd heeft, begint men met het trappen van de specie. De veengrond dient men geheel en al vast en gelijk te trappen. [I, 106a] II-4
trappenhuis trappengang: trapəjaŋk (Bleijerheide, ... ) trappenhuis III-2-1
trapper van het baggerslijk aantreden: ātrē̜jǝr (Ospel), baggertrappers: baggertrappers (mv.) (Ospel) Trapper die het baggerslijk gelijk en glad trapt. [I, 106b] II-4
trappist bruine pater (lat.): brûne pater (Bree), pater (lat.) van de achelse kluis: paater vanne achelse kloes (Weert), trappist: `ne trappis (Klimmen), de trappisten (Wimmertingen), eine trappis (Klimmen), enne trappis (Klimmen), inne trapis (Valkenburg), inne trappis (Nieuwenhagen), inne trappĭs (Nieuwenhagen), ne trappis (Tongeren), nen trappis (Eigenbilzen), nen trappist (Tongeren), nne trappis (Gulpen), trapist (Lommel), trappis (Eisden, ... ), Trappis (Grevenbicht/Papenhoven), trappis (Heers, ... ), Trappis (Lutterade), trappis (Maastricht, ... ), trappist (Achel, ... ), Trappist (Eigenbilzen), trappist (Eksel, ... ), Trappist (Koningsbosch), trappist (Maasbree, ... ), Trappist (Stokkem), trappist (Terlinden, ... ), trappiste (Ell, ... ), trappisten (Haler), Trappisten (Schinnen), trappisten (Sint-Huibrechts-Lille), unnen trappis (Meerssen), ənə trapist (Montzen), trappistin: trappistinne (Maastricht) Een strenge orde (kloosterorde geef aan of het woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. [ZND 40 (1942)] || Een Trappist [Latrap]. [N 96D (1989)] III-3-3
trapportaal overgang: īəvərgaŋk (As), palier (fr.): palīrə (Riksingen), paljē (Kanne), traphal: traphal (Hasselt), trapportaal: trapportoal (Heerlen), trappərtōͅl (Amby), voorhuis: kleine portaalruimte, portaalgangetje in oude huizen of hoeven; nu praktisch verdwenen  vùrrës (Tongeren) trapportaal [ZND 12 (1926)] || voorhuis III-2-1
traproede baar: báár (Gruitrode, ... ), baartje: baarke (Sint-Truiden, ... ), boven de á hoort nog een horizontaal streepje  bárkəs (Eksel), baguette (fr.): baget (Sint-Truiden, ... ), (klemtoon op tweede lettergreep)  begèt (Eigenbilzen), hanenpoot: hānepŭŭte (Opglabbeek), ijzer: ijzers (Nieuwerkerken), lat: lat (Houthalen, ... ), latten (Nieuwerkerken), railtje: reultjes (Guttecoven), regel: riggel (Noorbeek, ... ), roede: raoj (As), roe (Blerick, ... ), roede (Schaesberg), roei (Boekend, ... ), roeien (Meijel), roej (Meerlo, ... ), roew (Klimmen, ... ), roo (Gulpen, ... ), rooi (Ell, ... ), rooi-j (Nunhem), rooie (Buchten, ... ), rooij (Boekend), rooije (Montfort), rooj (Bree, ... ), rooje (Maastricht, ... ), roojen (Ospel), roow (Schimmert), rō.i̯ (Neeroeteren), rōi̯ (Lanklaar, ... ), rōōje (Schimmert), rŏĕj (Arcen, ... ), rū (Hoeselt), ròw (Voerendaal), r‧ōj (Kinrooi), De kopere roje van d¯n trap zitte get los  rooj (Maastricht), Ki‰k uut, dat \'r gén roeje van de tráp losligge  roej (Castenray, ... ), meervoud: roeje  roej (Venlo), rooje (mv)  rooj (Herten (bij Roermond)), roede voor de traploper: rū.i̯ vøͅr də trapløͅi̯pər (Altweert, ... ), roetje: rŏĕtje (Waubach), ruitje (Sittard), rol: rol (Velden), stang: sjtang (Schaesberg), stang (Tungelroy), staŋ (Lanklaar), trapbaguette: (klemtoon op tweede lettergreep)  trapbegèt (Eigenbilzen), trapijzer: tràpīēzər (Rekem), traproede: trap-rooë (Helden/Everlo), traproei (Meijel), traproej (Venlo, ... ), traprooj (Roermond), traprui̯ (Venlo), traprów (Klimmen), tráproej (Castenray, ... ) Elk van de houten of metalen staven die een traploper op zijn plaaats houden (roe, lat) [N 79 (1979)] || Elk van de houten of metalen staven die een traploper op zijn plaats houden (roe, lat) [N 79 (1979)] || metale roede,stang || metalen staaf of stang || roede voor het vastzetten van de traploper || ronde of platte staaf om een traploper vast te leggen || traploperroede || traproede || traproeden III-2-1
trapspie bok: bǫk (Rothem  [(meervoud: bø̜k)]  ), getrapte spij: gǝtraptǝ spaj (Lummen), kraphout: kraphǫwt (Weert), krophout: krǫphǫwt (Neeritter, ... ), spij: spęj (Diepenbeek, ... ), steenblok: stęjnblǫk (Thorn), stelwig: stęlwex (Maxet, ... ), trap: trap (Diepenbeek, ... ), traphout: traphōt (Lummen) Trapvormige wig die men bij het ophijsen door middel van de steenreep steeds verder onder de stenen schuift. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛsteenreepɛ.' [N O, 20g; Vds 211] II-3
traptreden marchen: maršǝn (Paal), trappers: trapǝrs (Lummen), treden: trę̄ (Einighausen), trę̄j (Neeritter, ... ), trę̄jǝ (Herten), trɛ.jǝ (Weert), trɛjǝ (Tessenderlo  [(enkelvoud: trē)]  ) De treden van de molentrap. [N O, 48h] II-3
trapwangen bomen: bø̜jm (Neeritter, ... ), trapbomen: trapbø̜jm (Herten), trapkanten: trapkantǝ (Weert), trapwangen: trapwaŋǝ (Tessenderlo), zijplanken: zīplɛŋk (Einighausen) De zijplanken of zijbalken van de molentrap waartussen de treden zitten. Zie ook afb. 21. [N O, 48g] II-3
trascement tras: tras (Bilzen, ... ), trascement: tras[cement] (Blerick, ... ), trasraamcement: trasrām[cement] (Herten, ... ), trasraamkalk: trasrāmkalǝk (Tegelen) Cementsoort die wordt verkregen door het mengen en malen van portlandcement en tras in de verhouding 30% tras en 70% cement of 40% tras en 60% cement. Tras is een gesteente van vulcanische oorsprong. Het wordt onder meer aangetroffen in het Eifelgebergte. Volgens de invuller uit L 330 verkrijgt men uit trascement een sterke specie die waterbestendig is. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(cement)' het lemma 'Cement'. [N 30, 35b; monogr.] II-9