26864 |
trappen van het baggerslijk |
baggerd kneden:
bagǝrt knē̜jǝ (L266p Sevenum),
baggerd trappen:
bagǝrt trapǝ (L288a Ospel),
baggerd treden:
bagǝrt trē̜jǝ (L265p Meijel)
|
Als het baggerslijk een paar dagen gedroogd heeft, begint men met het trappen van de specie. De veengrond dient men geheel en al vast en gelijk te trappen. [I, 106a]
II-4
|
19808 |
trappenhuis |
trappengang:
trapəjaŋk (Q121c Bleijerheide, ...
Q121a Chèvremont,
Q121d Haanrade,
Q121e Kaalheide/Onderspekholz,
Q121p Kerkrade,
Q121b Spekholzerheide)
|
trappenhuis
III-2-1
|
26861 |
trapper van het baggerslijk |
aantreden:
ātrē̜jǝr (L288a Ospel),
baggertrappers:
baggertrappers (mv.) (L288a Ospel)
|
Trapper die het baggerslijk gelijk en glad trapt. [I, 106b]
II-4
|
23282 |
trappist |
bruine pater (lat.):
brûne pater (L360p Bree),
pater (lat.) van de achelse kluis:
paater vanne achelse kloes (L289p Weert),
trappist:
`ne trappis (Q111p Klimmen),
de trappisten (Q073p Wimmertingen),
eine trappis (Q111p Klimmen),
enne trappis (Q111p Klimmen),
inne trapis (Q101p Valkenburg),
inne trappis (Q117p Nieuwenhagen),
inne trappĭs (Q117p Nieuwenhagen),
ne trappis (Q162p Tongeren),
nen trappis (Q086p Eigenbilzen),
nen trappist (Q162p Tongeren),
nne trappis (Q203p Gulpen),
trapist (K278p Lommel),
trappis (Q007p Eisden, ...
Q207p Epen),
Trappis (L425p Grevenbicht/Papenhoven),
trappis (P197p Heers, ...
Q039p Hoensbroek,
Q077p Hoeselt),
Trappis (Q016p Lutterade),
trappis (Q095p Maastricht, ...
Q009p Mechelen-aan-de-Maas,
L383p Melick,
L382p Montfort,
L299p Reuver,
L299p Reuver,
L329p Roermond,
Q098p Schimmert,
L270p Tegelen,
Q117a Waubach,
Q117a Waubach),
trappist (L282p Achel, ...
L295p Baarlo,
L317p Bocholt,
L381p Echt/Gebroek),
Trappist (Q086p Eigenbilzen),
trappist (L353p Eksel, ...
Q202p Eys,
L371a Geistingen,
L328p Heel,
L328p Heel,
Q039p Hoensbroek,
L414p Houthalen,
P219p Jeuk,
L298p Kessel),
Trappist (L432a Koningsbosch),
trappist (L267p Maasbree, ...
Q095p Maastricht,
L265p Meijel,
L371p Ophoven,
L387p Posterholt,
Q032p Schinnen,
L192a Siebengewald,
P176p Sint-Truiden),
Trappist (L423p Stokkem),
trappist (Q197a Terlinden, ...
L374p Thorn,
L245b Tienray,
L318b Tungelroy,
L386p Vlodrop),
trappiste (L320a Ell, ...
Q036p Nuth/Aalbeek,
L216p Oirlo,
Q032p Schinnen,
L266p Sevenum),
trappisten (L320c Haler),
Trappisten (Q032p Schinnen),
trappisten (L313p Sint-Huibrechts-Lille),
unnen trappis (Q099p Meerssen),
ənə trapist (Q253p Montzen),
trappistin:
trappistinne (Q095p Maastricht)
|
Een strenge orde (kloosterorde geef aan of het woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. [ZND 40 (1942)] || Een Trappist [Latrap]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19903 |
trapportaal |
overgang:
īəvərgaŋk (L417p As),
palier (fr.):
palīrə (Q158p Riksingen),
paljē (Q188p Kanne),
traphal:
traphal (Q002p Hasselt),
trapportaal:
trapportoal (Q113p Heerlen),
trappərtōͅl (Q102p Amby),
voorhuis:
kleine portaalruimte, portaalgangetje in oude huizen of hoeven; nu praktisch verdwenen
vùrrës (Q162p Tongeren)
|
trapportaal [ZND 12 (1926)] || voorhuis
III-2-1
|
19379 |
traproede |
baar:
báár (L366p Gruitrode, ...
K317p Leopoldsburg),
baartje:
baarke (P176p Sint-Truiden, ...
P176p Sint-Truiden),
boven de á hoort nog een horizontaal streepje
bárkəs (L353p Eksel),
baguette (fr.):
baget (P176p Sint-Truiden, ...
P176p Sint-Truiden),
(klemtoon op tweede lettergreep)
begèt (Q086p Eigenbilzen),
hanenpoot:
hānepŭŭte (L416p Opglabbeek),
ijzer:
ijzers (P117p Nieuwerkerken),
lat:
lat (L414p Houthalen, ...
P219p Jeuk,
K314p Kwaadmechelen,
L364p Meeuwen,
L368p Neeroeteren,
Q247p Sint-Martens-Voeren),
latten (P117p Nieuwerkerken),
railtje:
reultjes (L429p Guttecoven),
regel:
riggel (Q197p Noorbeek, ...
Q197a Terlinden),
roede:
raoj (L417p As),
roe (L269p Blerick, ...
L321p Neeritter,
Q015p Stein,
L331p Swalmen,
L318b Tungelroy),
roede (Q118p Schaesberg),
roei (L269b Boekend, ...
L164p Gennep,
L364p Meeuwen,
L216p Oirlo),
roeien (L265p Meijel),
roej (L217p Meerlo, ...
L245b Tienray,
L386p Vlodrop),
roew (Q111p Klimmen, ...
L387p Posterholt),
roo (Q203p Gulpen, ...
L429p Guttecoven,
Q098p Schimmert),
rooi (L320a Ell, ...
L292p Heythuysen,
Q095p Maastricht,
Q096c Neerharen,
L368p Neeroeteren,
Q197p Noorbeek,
L318b Tungelroy),
rooi-j (L322a Nunhem),
rooie (L426p Buchten, ...
Q095p Maastricht),
rooij (L269b Boekend),
rooije (L382p Montfort),
rooj (L360p Bree, ...
L381p Echt/Gebroek,
Q193p Gronsveld,
Q193p Gronsveld,
L366p Gruitrode,
Q095p Maastricht,
Q196p Mheer,
L416p Opglabbeek,
L371p Ophoven,
L299p Reuver,
L318b Tungelroy,
L289p Weert),
rooje (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
roojen (L288a Ospel),
roow (Q098p Schimmert),
rō.i̯ (L368p Neeroeteren),
rōi̯ (L422p Lanklaar, ...
L382p Montfort),
rōōje (Q098p Schimmert),
rŏĕj (L250p Arcen, ...
L265p Meijel),
rū (Q077p Hoeselt),
ròw (Q112p Voerendaal),
r‧ōj (L369p Kinrooi),
De kopere roje van d¯n trap zitte get los
rooj (Q095p Maastricht),
Ki‰k uut, dat \'r gén roeje van de tráp losligge
roej (L245a Castenray, ...
L211p Leunen,
L209p Merselo,
L216p Oirlo,
L216a Oostrum,
L212a Smakt,
L210p Venray,
L244a Veulen),
meervoud: roeje
roej (L271p Venlo),
rooje (mv)
rooj (L330p Herten (bij Roermond)),
roede voor de traploper:
rū.i̯ vøͅr də trapløͅi̯pər (L318d Altweert, ...
L318e Altweerterheide,
L287p Boeket/Heisterstraat,
L289h Boshoven,
L288c Eind,
L289a Hushoven,
L318a Keent,
L288b Laar,
L289b Leuken,
L288p Nederweert,
L288a Ospel,
L289p Weert),
roetje:
rŏĕtje (Q117a Waubach),
ruitje (Q020p Sittard),
rol:
rol (L268p Velden),
stang:
sjtang (Q118p Schaesberg),
stang (L318b Tungelroy),
staŋ (L422p Lanklaar),
trapbaguette:
(klemtoon op tweede lettergreep)
trapbegèt (Q086p Eigenbilzen),
trapijzer:
tràpīēzər (Q012p Rekem),
traproede:
trap-rooë (L291p Helden/Everlo),
traproei (L265p Meijel),
traproej (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
traprooj (L329p Roermond),
traprui̯ (L271p Venlo),
traprów (Q111p Klimmen),
tráproej (L245a Castenray, ...
L211p Leunen,
L209p Merselo,
L216p Oirlo,
L216a Oostrum,
L212a Smakt,
L210p Venray,
L244a Veulen)
|
Elk van de houten of metalen staven die een traploper op zijn plaaats houden (roe, lat) [N 79 (1979)] || Elk van de houten of metalen staven die een traploper op zijn plaats houden (roe, lat) [N 79 (1979)] || metale roede,stang || metalen staaf of stang || roede voor het vastzetten van de traploper || ronde of platte staaf om een traploper vast te leggen || traploperroede || traproede || traproeden
III-2-1
|
26563 |
trapspie |
bok:
bǫk (Q099q Rothem
[(meervoud: bø̜k)]
),
getrapte spij:
gǝtraptǝ spaj (P051p Lummen),
kraphout:
kraphǫwt (L289p Weert),
krophout:
krǫphǫwt (L321p Neeritter, ...
L318p Stramproy),
spij:
spęj (Q071p Diepenbeek, ...
P056p Stokrooie),
steenblok:
stęjnblǫk (L374p Thorn),
stelwig:
stęlwex (L292a Maxet, ...
L289p Weert),
trap:
trap (Q071p Diepenbeek, ...
P057p Kuringen),
traphout:
traphōt (P051p Lummen)
|
Trapvormige wig die men bij het ophijsen door middel van de steenreep steeds verder onder de stenen schuift. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛsteenreepɛ.' [N O, 20g; Vds 211]
II-3
|
26070 |
traptreden |
marchen:
maršǝn (K357p Paal),
trappers:
trapǝrs (P051p Lummen),
treden:
trę̄ (L430p Einighausen),
trę̄j (L321p Neeritter, ...
L318p Stramproy),
trę̄jǝ (L330p Herten),
trɛ.jǝ (L289p Weert),
trɛjǝ (K353p Tessenderlo
[(enkelvoud: trē)]
)
|
De treden van de molentrap. [N O, 48h]
II-3
|
26069 |
trapwangen |
bomen:
bø̜jm (L321p Neeritter, ...
L318p Stramproy),
trapbomen:
trapbø̜jm (L330p Herten),
trapkanten:
trapkantǝ (L289p Weert),
trapwangen:
trapwaŋǝ (K353p Tessenderlo),
zijplanken:
zīplɛŋk (L430p Einighausen)
|
De zijplanken of zijbalken van de molentrap waartussen de treden zitten. Zie ook afb. 21. [N O, 48g]
II-3
|
29994 |
trascement |
tras:
tras (Q083p Bilzen, ...
Q284p Eupen),
trascement:
tras[cement] (L269p Blerick, ...
Q113p Heerlen,
Q077p Hoeselt,
Q099q Rothem,
Q117a Waubach),
trasraamcement:
trasrām[cement] (L330p Herten, ...
L267p Maasbree),
trasraamkalk:
trasrāmkalǝk (L270p Tegelen)
|
Cementsoort die wordt verkregen door het mengen en malen van portlandcement en tras in de verhouding 30% tras en 70% cement of 40% tras en 60% cement. Tras is een gesteente van vulcanische oorsprong. Het wordt onder meer aangetroffen in het Eifelgebergte. Volgens de invuller uit L 330 verkrijgt men uit trascement een sterke specie die waterbestendig is. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(cement)' het lemma 'Cement'. [N 30, 35b; monogr.]
II-9
|