e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vulstukken spieën/spijen: spijǝ (Neeroeteren, ... ), tegenspieën/-spijen: tīgǝspijǝ (Opoeteren) De vulstukken waarmee de lade van het voorslagblok wordt opgevuld. Tot de vulstukken behoren onder meer de slagbeitel en de losbeitel. Zie ook in wbd II.2, pag. 535-537 de lemmata ɛkussensɛ, ɛspijzelingɛ, ɛslagbeitelɛ, ɛlosbeitelɛ, ɛderdelingɛ en ɛpasberdjesɛ.' [Jan 282] II-3
vulstukken, wiggen asklossen: asklossen (Neeritter, ... ), spie-/spijstukken: spe.jstø̜kǝ (Weert), spištø̜kǝ (Maxet), spieën/spijen: spi.jǝ (Weert), spijǝ (Gennep, ... ), spiǝn (Paal), spęjǝ (Meijel), vullingstukken: vullingstukken (Beesel, ... ), vøleŋštø̜kǝ (Maxet), vø̜leŋstø̜kǝ (Weert), vulstukker: vølštø̜kǝr (Herten) De stukken hout waarmee de ruimte tussen de molenas en de kruisarmen wordt opgevuld. Zie ook afb. 50. [N O, 11g; A 42A, 10; N O, 11h] II-3
vultrechter blaasschup: blǭsšø̜p (Buchten  [(Maurits)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), inloop: elōf (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Laura, Julia]), trechter: trextǝr (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Julia]), trɛ.xtǝr (Zolder  [(Zolder)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), trɛxtǝr (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), trechter van de blazer: trechter van de blazer (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Zolder]), trichter: triǝ.tǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale]  [Willem-Sophia]  [Domaniale]), vulmond: vølmoŋk (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Maurits]), vultrechter: v ̇øltrɛ.xtǝr (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma, Maurits]), vultrechter (Kerkrade  [(Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Wilhelmina]), vøltrɛxtǝr (Heerlen  [(Oranje-Nassau l-IV)]  , ... [Maurits]  [Oranje-Nassau l-IV]  [Maurits]), vø̜ltrɛxtǝr (Heerlen  [(Emma)]  , ... [Domaniale]  [Emma]  [Maurits]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), vultrichter: vø̜ltriǝ.tǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Winterslag, Waterschei]  [Domaniale]) De vultrechter, onderdeel van de blaasmachine, waarin het opvulmateriaal gestort wordt. [N 95, 558] II-5
vuren vuren: vȳrǝ (Griendtsveen, ... ), vø̄rǝ (Meterik, ... ) Het bijeenbrengen van de gedroogde turf op stapels van 60 m3 is in L 244b vuren. In L 265 verstaat men onder vuren het in hopen zetten van turf, soort bij soort. [II, 85a] II-4
vurig hout daar zit het vuur in: dǝr zet˱ ǝt ˲vø̄r en (Blerick, ... ), vervuurd hout: vǝrvȳrt [hout] (Schimmert) Hout dat door de ziekte vuur blauwe en rossige vlammen krijgt die overgaan in een rode tot bruine verkleuring. [N E, 5] II-12
vuur vuur: vø&#x0304.r (Altweert, ... ) vuur III-2-1
vuurgat gemetselde rand: gemetselde rand (Laak), hoefijzer: hufęjzǝr (Wellen), ring: reŋk (Nuth, ... ), ręŋk (Montzen), vuurgat: vȳrgāt (Peij), vuurmoor: vȳrmǫar (Tenessen), vuuropening: vȳrǭpǝnǝŋ (Banholt) De bovenste ronde opening van de vuurhaard waar de ketel op stond. [N 57, 8d] II-2
vuurhaak haak: hōk (Loksbergen), kissel: kesǝl (Echt, ... ), krabber: krabǝr (Maastricht), rakelijzer: rǭgǝlī̄zǝr (Klimmen), stang: štaŋ (Nunhem), vuurhaak: vø̄̄rhōk (Tegelen) Lang ijzer met aan het uiteinde een dwars geplaatste plaat waarmee de sintels uit de oven werden getrokken. [N 98, 121; monogr.] II-8
vuurhaard oven: ōvǝ (Tenessen), ǫǝvǝnt (Montzen), rooster: rooster (Laak), stookhuis: štǭkǝs (Posterholt), stooklok: štǫaklǫak (Schinnen), vuur: vȳr (Geulle, ... ), vuurhaard: vȳrhę̄rt (Banholt), vuurmond: vuurmond (Aubel) Het gedeelte van de stookplaats waar het vuur brandt. [N 57, 8b] II-2
vuurkoord zündsnoer: tsyntšnoǝr (Kelmis) Koord bestaande uit een goed brandbaar mengsel, dat na ontsteken langzaam verder brandde en het slaghoedje deed springen, waardoor een explosie van de gehele springlading volgde. Het koord was 10 tot 20 m lang en was aan het slaghoedje bevestigd. [monogr.] II-4