26683 |
vulstukken |
spieën/spijen:
spijǝ (L368p Neeroeteren, ...
L362p Opitter,
L415p Opoeteren),
tegenspieën/-spijen:
tīgǝspijǝ (L415p Opoeteren)
|
De vulstukken waarmee de lade van het voorslagblok wordt opgevuld. Tot de vulstukken behoren onder meer de slagbeitel en de losbeitel. Zie ook in wbd II.2, pag. 535-537 de lemmata ɛkussensɛ, ɛspijzelingɛ, ɛslagbeitelɛ, ɛlosbeitelɛ, ɛderdelingɛ en ɛpasberdjesɛ.' [Jan 282]
II-3
|
26242 |
vulstukken, wiggen |
asklossen:
asklossen (L321p Neeritter, ...
L318p Stramproy),
spie-/spijstukken:
spe.jstø̜kǝ (L289p Weert),
spištø̜kǝ (L292a Maxet),
spieën/spijen:
spi.jǝ (L289p Weert),
spijǝ (L164p Gennep, ...
L316p Kaulille),
spiǝn (K357p Paal),
spęjǝ (L265p Meijel),
vullingstukken:
vullingstukken (L300p Beesel, ...
L292p Heythuysen,
L267p Maasbree,
Q036p Nuth),
vøleŋštø̜kǝ (L292a Maxet),
vø̜leŋstø̜kǝ (L289p Weert),
vulstukker:
vølštø̜kǝr (L330p Herten)
|
De stukken hout waarmee de ruimte tussen de molenas en de kruisarmen wordt opgevuld. Zie ook afb. 50. [N O, 11g; A 42A, 10; N O, 11h]
II-3
|
28114 |
vultrechter |
blaasschup:
blǭsšø̜p (L426p Buchten
[(Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina]),
inloop:
elōf (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Laura, Julia]),
trechter:
trextǝr (Q112a Heerlerheide
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Julia]),
trɛ.xtǝr (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina]),
trɛxtǝr (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
trechter van de blazer:
trechter van de blazer (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Zolder]),
trichter:
triǝ.tǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
, ... [Domaniale]
Q121a Chevremont
[(Julia)]
, [Willem-Sophia]
Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale]),
vulmond:
vølmoŋk (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Maurits]),
vultrechter:
v ̇øltrɛ.xtǝr (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma, Maurits]),
vultrechter (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
, ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]
L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Wilhelmina]),
vøltrɛxtǝr (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau l-IV)]
, ... [Maurits]
Q016p Lutterade
[(Maurits)]
, [Oranje-Nassau l-IV]
L265p Meijel
[(Emma / Maurits)]
[Maurits]),
vø̜ltrɛxtǝr (Q113p Heerlen
[(Emma)]
, ... [Domaniale]
Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
, [Emma]
L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
, [Maurits]
Q015p Stein
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
vultrichter:
vø̜ltriǝ.tǝr (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
, ... [Winterslag, Waterschei]
Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
De vultrechter, onderdeel van de blaasmachine, waarin het opvulmateriaal gestort wordt. [N 95, 558]
II-5
|
27058 |
vuren |
vuren:
vȳrǝ (L244b Griendtsveen, ...
L265p Meijel),
vø̄rǝ (L245p Meterik, ...
L266p Sevenum)
|
Het bijeenbrengen van de gedroogde turf op stapels van 60 m3 is in L 244b vuren. In L 265 verstaat men onder vuren het in hopen zetten van turf, soort bij soort. [II, 85a]
II-4
|
32253 |
vurig hout |
daar zit het vuur in:
dǝr zet˱ ǝt ˲vø̄r en (L269p Blerick, ...
L267p Maasbree),
vervuurd hout:
vǝrvȳrt [hout] (Q098p Schimmert)
|
Hout dat door de ziekte vuur blauwe en rossige vlammen krijgt die overgaan in een rode tot bruine verkleuring. [N E, 5]
II-12
|
19898 |
vuur |
vuur:
vø̄.r (L318d Altweert, ...
L318e Altweerterheide,
L287p Boeket/Heisterstraat,
L289h Boshoven,
L288c Eind,
L289a Hushoven,
L318a Keent,
L288b Laar,
L289b Leuken,
L288p Nederweert,
L288a Ospel,
L288a Ospel,
L289p Weert)
|
vuur
III-2-1
|
25879 |
vuurgat |
gemetselde rand:
gemetselde rand (L379p Laak),
hoefijzer:
hufęjzǝr (Q078p Wellen),
ring:
reŋk (Q036p Nuth, ...
L387p Posterholt),
ręŋk (Q253p Montzen),
vuurgat:
vȳrgāt (L381b Peij),
vuurmoor:
vȳrmǫar (Q112z Tenessen),
vuuropening:
vȳrǭpǝnǝŋ (Q196a Banholt)
|
De bovenste ronde opening van de vuurhaard waar de ketel op stond. [N 57, 8d]
II-2
|
29764 |
vuurhaak |
haak:
hōk (P047p Loksbergen),
kissel:
kesǝl (L381p Echt, ...
Q095p Maastricht),
krabber:
krabǝr (Q095p Maastricht),
rakelijzer:
rǭgǝlī̄zǝr (Q111p Klimmen),
stang:
štaŋ (L322a Nunhem),
vuurhaak:
vø̄̄rhōk (L270p Tegelen)
|
Lang ijzer met aan het uiteinde een dwars geplaatste plaat waarmee de sintels uit de oven werden getrokken. [N 98, 121; monogr.]
II-8
|
25877 |
vuurhaard |
oven:
ōvǝ (Q112z Tenessen),
ǫǝvǝnt (Q253p Montzen),
rooster:
rooster (L379p Laak),
stookhuis:
štǭkǝs (L387p Posterholt),
stooklok:
štǫaklǫak (Q032p Schinnen),
vuur:
vȳr (Q018p Geulle, ...
Q036p Nuth,
L381b Peij,
Q032p Schinnen,
Q247a Sint-Pieters-Voeren),
vuurhaard:
vȳrhę̄rt (Q196a Banholt),
vuurmond:
vuurmond (Q249p Aubel)
|
Het gedeelte van de stookplaats waar het vuur brandt. [N 57, 8b]
II-2
|
27370 |
vuurkoord |
zündsnoer:
tsyntšnoǝr (Q255p Kelmis)
|
Koord bestaande uit een goed brandbaar mengsel, dat na ontsteken langzaam verder brandde en het slaghoedje deed springen, waardoor een explosie van de gehele springlading volgde. Het koord was 10 tot 20 m lang en was aan het slaghoedje bevestigd. [monogr.]
II-4
|