e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
walmen bissen: besən (Molenbeersel), blaken: blaoke (Echt/Gebroek, ... ), bla͂kə (Rotem), blōkə (Hechtel), blōəkə (Peer), blōͅkə (Achel, ... ), blōͅkən (Hasselt, ... ), bloͅkən (Sint-Huibrechts-Lille), bläöke (Venlo), Este de stoaf möt vochtig huit aanmeeks, beginsj ze te bloake  bloake (As, ... ), stoof  blōͅkə (Opglabbeek), van de lamp  blökke (Ospel), vero  blōͅkə (Tegelen), walmen drej de lamp get leger, zuus-te neet wie ze blaok \'t Petrolmesjien is aan \'t blaoke  blao:ke (Roermond), blakeren: blaokere (Nederweert), blōͅkərə (Eisden), vroeger  bläökere (Herten (bij Roermond)), boven branden: bōvən branə (Tessenderlo), dampen: dampə (Bilzen, ... ), dompen: do.mpən (Hasselt), dompə (Heusden, ... ), dompən (Wellen, ... ), dōmpə (Herderen), doͅmpə (Eksel), dumpə (Bommershoven, ... ), dumpən (Oostham), dūmpə (Vliermaal, ... ), fileren: filērə (\'s-Gravenvoeren, ... ), fili̯erə (Martenslinde), flakkeren: flakərə (Rosmeer), flambouwen: flamboͅi̯ə (Gennep, ... ), flikkeren: flekərə (Riksingen), flonkeren: flukərə (Mechelen-aan-de-Maas), galmen: galmə (\'s-Herenelderen), galəmə (Tungelroy), gasemen: gāsəmə (Amby), gezwaam: ət gəšwāmp (Bunde), kwalmen: kwalmə (Bleijerheide, ... ), paven: pāvən (Molenbeersel), roken: rau̯kən (Molenbeersel), rouke (Roermond), rōkə (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), rōkən (Hasselt), roͅu̯kə (Maastricht, ... ), rūkə (Paal, ... ), smeulen: šmø&#x0304lə (Eupen), smoken: smōkə (Donk (bij Herk-de-Stad), ... ), smūkə (Hoepertingen, ... ), smoren: smjōͅrə (Kozen), smōrə (Beringen), smurə (Sint-Truiden), te strang gaan: tə štraŋ gōͅ (Sint-Martens-Voeren), walmen: valəmə (Eupen), walleme (Maastricht), De lamp wallemp erreg  walleme (Maastricht), wasemen: wāsəmə (Amby), zwademen: šwamə (Teuven), šwāmə (Baelen, ... ), zjwame (Gronsveld), zwāmə (\'s-Gravenvoeren, ... ), sóndags brande in de \"Leverketel\"driij petreollampe, die altied zwaamde, umtot ze te hoeg woare opgedrejd  zwame (Maastricht), zwalken: zwalleke (Maastricht, ... ), Drej de lamp lieger, ze zwallek Wat zwallk¯t hiij  zwalleke (Maastricht) blaken || blaken, walmen van kaars of petroleumlamp || dikke vettige damp of rook (walm, kwalm, blaak, zwalm, galm) [N 90 (1982)] || een dikke rook verspreiden, walmen || roken || roken, walmen, gez. van een lamp [ZND 02 (1923)] || smook afgeven || walm [ZND m] || walm verspreiden (van een kaars) || walmen [ZND m] || walmen (van petroleumlamp) || walmen, bijv. van lamp || walmen, roken || walmen, roken, dampen || walmen, slaat meer op de reuk || Zichtbaar gasmengsel dat bij het verbranden van hout, kolen opstijgt (rook, blaak) [N 79 (1979)] || zwalmen III-2-1
walnoot baak: baok (Nederweert), boomnoot: baomnaót (Noorbeek), baumnoot (Schimmert), boomnoeët (Eygelshoven), boomnoeət (Eys), boom’noos (Bleijerheide, ... ), boumneut (Berg-en-Terblijt), boumnoet (Sint-Geertruid), boumnoeət (Wijlre), boumnoot (Meerssen), boumnooêt (Wijlre), boümnoët (Gronsveld, ... ), mar.: staat er echt! (noeteboom)  boomnoos (Kerkrade), mv.  boamnöt (Gulpen), mv. neut  boamnoot (Valkenburg), dikke noot: dieke naot (Vijlen), diekke noet (Sint-Geertruid), diekke noöt (Mheer), dikke neujt (Tongeren), dikke neus (Bleijerheide, ... ), dikke neut (Maastricht, ... ), dikke noeït (Gronsveld), dikke noot (Houthem, ... ), dikke note (Schimmert), dikke nóós (Vaals), dikke neus (mv.)  dikke noos (Bleijerheide, ... ), oo = korte "klang  dikkə nŏŏs (Vaals), noot: neut (Maastricht), noeët (Weert), nooet (Oirsbeek), noot (America, ... ), noten (Herten (bij Roermond)), noët (Gronsveld), néút (Lanaken), (meerv. = neut)  noot (Tungelroy), (meerv. = néút)  nóót (Nederweert), = ev. en mv.!  neut (Maastricht), boom = walneut  neut (Arcen), mv. neut  noo:t (Putbroek), noot (Arcen, ... ), mv. näöt  naot (Heythuysen), mv.!  neut (Wanssum), neuteboom  neut (Venlo), okkernoot: okernoot (Weert), okkernoot (Maastricht), okkernŏĕt (Dilsen), paardsnoot: peirschnoot (Amby), pèrsjneut (Berg-en-Terblijt), de dunne noot en de dikke paersnoot. (meerv. van noot = neut)  paersnoot (Herten (bij Roermond)), oo met sleeptoon; ai van franse père (boom = notebaum)  pairsnoot (Horn), oude grote soort; moderne naam: paranot  pêrdsnoët (Gronsveld), walnoot: wahlnóós (Vaals), walneut (Venray), walnoet (Heerlen), walnoot (Blerick, ... ), wālnoo.t (Venlo), mv. walneut  walnoot (Griendtsveen, ... ), Okkernoot (Juglans regia L.)  walnoot (Swolgen) Hoe noemt men de vrucht van de walnoot of okkernoot (Juglans regia L.)? [DC 17 (1949)] || Hoe noemt u de walnoot in het algemeen (uitspraak) (okkernoot) [N 72 (1975)] || walnoot || walnoten III-2-3
walpin ascenter: ascenter (Beesel, ... ), assenpin: asǝnpen (Heythuysen), knop: kn ̇up (Herten), knǫp (Lummen), kopje: køpkǝ (Meijel), pin (van de askop): pin (van de askop) (Linkhout), punt: pønt (Lummen), walgpin: walǝxpe.n (Weert), walǝxpen (Maxet), walpin: walpen (Weert) De pen of knop vōōr aan de kop van de houten molenas. Zie ook afb. 46. Het woordtype ascenter (l 267, l 292, l 300, Q 36) verwijst ernaar dat de walpin wordt gebruikt om de as op de draaibank te centreren zodat de hals en de pin afgedraaid kunnen worden (Wiessner, pag. 68). [N O, 10e; A 42A, 7; N O, 10d] II-3
wals cementen wals: sǝmę ̞ntǝ wals (Spekholzerheide), rol: rǫl (Milsbeek, ... ), wals: wals (Milsbeek), wā.ls (Elsloo), walsen: walsǝ (Nunhem), walswerk: wā.lswę ̞rǝk (Maaseik), wel: wę ̞l (Nunhem, ... ) Houten of ijzeren rol waarmee het zandbed van de baan werd vastgedrukt. In Q 20 noemde men dit werk rollen (rǫl\). [monogr.] || Toestel, bestaande uit twee brede rollen, waartussen de klei werd geplet. [monogr.] II-8
walsmachine, pijpenwals buigwals: bø̜jxwals (Weert), buizenmachine: bø̜jzǝmǝšeŋ (Stokkem), pijpenwals: p ̇īpǝwals (Herten), pīpǝwals (Heijen, ... ), pijpenwalsmachine: pīpǝwalsmašiŋ (Nieuwenhagen, ... ), plaatwals: plātwals (Klimmen, ... ), plǭtwals (Oostrum), platenwals: plātǝwals (Helden, ... ), plǭtǝwals (Heijen), rolbank: rǫlbaŋk (Loksbergen), rolmachine: rǫlmǝšen (Stokkem), stovenpijpwals: št ̇ōvǝpīpwals (Herten), wals: wals (Houthalen, ... ) In het algemeen een machine waarmee plaatmateriaal tot cilinders gebogen kan worden. De walsmachine wordt vooral gebruikt bij het vervaardigen van buizen, pijpen en kachelpijpen. De machine bestaat doorgaans uit twee of drie walsrollen waartussen de vlakke strook metaalplaat tot pijp of goot gebogen wordt. Zie ook afb. 169. [N 33, 218; N 33, 239; N 64, 10a] II-11
wambuis bloes: bloes (Borgloon), Zie ook hemme, humme.  bloes (Heerlen), boezeroen: bazzeroen (Haelen), buis: buis (Maastricht, ... ), buisje: buiske (Maastricht), bøsken (Stokkem), hemd: Zie ook bloes, hemme.  humme (Heerlen), Zie ook bloes, humme.  hemme (Heerlen), kamizool (<fr.): ka.məsol (Halen), kamesol (Bemelen), kammezaol (Jabeek), kammezoal (Heerlerheide), kaməzōͅl (Teuven), kaməzoͅl (Vliermaal), vestje zonder mouwen, met satijnen (of andere glanzende stof) rugpand  kaməzōͅl (Romershoven), kamizooltje (<fr.): kammesölke (Stevensweert), kiel: keel (Bergen, ... ), keiəl (Lommel), keël (Mheer), kīēl (Oirlo), kīl (Tongeren), kieltje: keelke (Meerssen), kilkə (Riksingen), roefkiel: (roefkiel) [sic]  rufkīl (Hoeselt), stoep: stuup (Nieuwenhagen), vareuse (fr.): vrøs (Linkhout), vest: vēͅšə (Achel), vestje: vesje (Blerick), wambuis: wa.məs (Borlo, ... ), waames (Panningen, ... ), wambuus (Valkenburg), wames (Baarlo, ... ), wamesj (Bocholtz), wammes (Beverlo, ... ), wammes, wao.mes (Zonhoven), wammus (Beek), waməs (Beringen, ... ), waumes (Sittard, ... ), wauməs (Boorsem), wauwmes (Einighausen), wawmes (Susteren), wāames (Schimmert), wāməs (Hoepertingen, ... ), weijmes (Munstergeleen), weimes (Sittard), wōməs (Diepenbeek), wɛ.məs(kə) (Meeuwen), De lett. bet. heeft zich ontwikkeld tot vest: jas, bóks en waemeske.  wames (Roermond), verkl. wemmeske.  wammes (Maastricht), volkomen verouderd en bij de tegenwoordige generatie niet meer bekend  wammes (Tegelen, ... ), Zie ook afb. p.515.  wa.mes (Hasselt), wambuisje: waemeske (Blerick, ... ), waemske (Oirsbeek), waimeske (Ell, ... ), weemeske (Hoensbroek), wemmeske (Bree, ... ), wemmuske (Boekend), wēͅiməskə (Opglabbeek), wēͅməskə (Maaseik), we͂ͅməskə (Ketsingen), weͅimeskə (Bree), weͅiməskə (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), weͅjmeskə (Bree), weͅjməskə (Lanklaar, ... ), weͅjəməskə (Rekem), wimoskə (Kaulille), wáémeske (Belfeld), wémeske (Posterholt), wéémeske (Eind, ... ), wɛ.məs(kə) (Meeuwen), wɛməskə (Mechelen-aan-de-Maas), (onder)vest behorende bij eem ksotuum  waemeske (Boeket/Heisterstraat), luiaard: voelwames  waemeske (Thorn), vgl. Du. Wams, wambuis.  wemmeske (Bree), Zie ook afb.  waemeske (Genk), wams: wams (Kerkrade), waop: b.v. Heë hauw t zommerwöapsje [z. ald., rk] aa.  woap (Kerkrade), windbloes: weͅindblūs (Mechelen-aan-de-Maas), winjdbloes (Neeritter), windjak: winjdjak (Neeritter) 2. wambuis || buis: wambuis || destijds een mansbovenkledingstuk waarbij het lichaam van de hals tot aan het middel werd bedekt || wambuis || wambuis, borstrok || wambuis, jasje || wambuis, kort tot het middel reikend overkledingstuk [wammes, buis, buist, sent] [N 23 (1964)] || wambuis: kledingstuk || wammes [kledingstuk (wambuis)] || wammes: mansonderhemd met lange mouwen III-1-3
wan handwan: hānd˱wan (Overpelt), hānd˱wān (Hamont), kafmand: kāfmanj (Sittard), kafmandel: kāfmaŋǝl (Geleen, ... ), korenwan: kōrǝwan (Wijlre), molenkorf: mīǝ.lǝkɛ̄rǝp (Mopertingen), wan: wa.n (As, ... ), wa.nt (Bilzen, ... ), wa.nǝ (Kessenich, ... ), wam (Heythuysen), wan (Aalst, ... ), wanǝ (Baexem, ... ), waŋ (Kaalheide), waǝn (Linne), wā.m (Herderen, ... ), wā.n (Beek, ... ), wā.nt (Alken, ... ), wān (Achel, ... ), wǭnǝ (Amstenrade), want: wānt (Neerpelt) De platte, aan één zijde iets uitgeholde, doorgaans van stro gevlochten korf met twee oren die men gebruikte voor het wannen met natuurlijke wind. Zie afbeelding 13. [N 14, 38a; JG 1a, 1b, 2c; R 3, 64; monogr.; add. uit N 14, 37] || Wan voor het verwijderen van de zemelen. Uit de opgaven blijkt niet wie de wan gebruikt: de bakker, de boer- thuisbakker of de molenaar. [N 29, 13c] I-4, II-1
wandelen (zich) vertreden: vertréje (Ten-Esschen/Weustenrade), zich vertrèe (Gulpen), zich vertrèë (Merkelbeek), zich vertréé (Oirsbeek), B.v. ich gao mich get vertraeë.  zich vertraeë (Sittard), B.v. veur gaon os get vertrèje.  vertrèje (Swalmen), B.v. zolle v`r os get gaon vertraeje?.  vertraeje (Herten (bij Roermond)), B.v. òs get vertrae.  zich vertrae (Brunssum), i.e. wandelen.  vertreje (Maasniel), blokje omwandelen: blökske umwandele (Venlo), duizelen: däozele (Gronsveld), kachelen: WNT: kachelen (II), [PV].  kagələ (Kapel-in-t-Zand), kuien: B.v. t kiltje kuierde op zien gemak rond.  kuien (Afferden), kuieren: ki-jere (Bree), kniere (Maastricht), koͅijərən (Lommel), kuiere (Baexem, ... ), kuieren (Eksel, ... ), kuierə (Gennep), kuijere (Geulle, ... ), kuijeren (Sevenum, ... ), kuijĕre (Meijel), kuijərə (Maastricht, ... ), kuiëre (Sittard), kuiərə (Wijnandsrade), kŭiĕren (Achel), köjjere (Ottersum), køijərə (Bocholt), køyjərə (Bree), køͅyərən (Overpelt), kəijərə (Overpelt), n indje kuiere (Weert), op sien gemaak kuierde heej nao hoes (Blerick), vae gaon samen n indje kuijere (Nederweert), B.v. de boor kuierdje langs t veldj.  kuiere (Baexem), B.v. dur den hof kuiere.  kuiere (Meijel), B.v. hae kuijertj gaer door het veldj.  kuiere (Thorn), B.v. heej kuierde op zien gemaak langs de kade.  kuiere (Horst), B.v. het ajt menneke kuiert op et Vriethof.  kuiere (Maastricht), B.v. ich kujer lansaam-aan.  kujere (Montfort), B.v. k kuier ns t veld op, vrouw.  kuiere (Broekhuizen), B.v. loap door en lik neet zo te kuiere.  kuiere (Echt/Gebroek), B.v. schoon weer vanavond; we gaan eens kuieren in de dreef.  kuieren (Achel), B.v. we gaon same kuiere.  kuiere (Tungelroy), B.v. wi-j vè efkus gezeiëte haaje, kuierdje vè weer wietter.  kuieren (Weert), B.v. willen we eens wat langs de kanaal gaan köjeren?.  køͅjərə (Neerpelt), B.v.ich bèùn get aan t kuiere.  kuiere (Posterholt), er koejert nog get  kōējeren (Mechelen), i.e. langzaam lopen.  kuiere (Limbricht), i.e. op zijn gemak lopen. B.v. hè kuierde det ganse stök nao hoes.  kuiere (Roermond), i.e. wandelen op mien doeë gemaa.k.  kuiere (Panningen), i.e. wandelen.  kuijere (Leuken), kuieren de boer szondigs doer het veld  kuiere (Oost-Maarland), Kuieren.  kuiere (Bunde), langzaam lopen  kuiere (Heerlen), wat bis doe aan ut kuiere  kuiere (Vrusschemig), lopen: [alg. lopen]  loupe (Caberg), lōōpə (Nieuwenhagen), paraderen: paradeere (Maastricht), promeneren (<fr.): pormeneren (Sint-Martens-Voeren), pórməneerə (Epen), slenteren: [lm. slenteren]  slèntere (As), sléntərə (Loksbergen), spazieren (du.): schpatsire (Lontzen), schpatsère (Heerlerbaan/Kaumer), sjpatsere (Kerkrade), sjpatsiere (Vaals), sjpatzeerə (Simpelveld), sjpatzere (Merkelbeek), sjpàtsēērə (Nieuwenhagen), sparziere (Heerlen, ... ), spatseere (Nieuwenhagen, ... ), spatseren (Eys), spatzéére (Kelmis, ... ), špətsērə (Eys), Men vergelijke met het Duitse spazieren.  sjpatsere (Herten (bij Roermond)), wandelen  sjpatzere (Bocholtz, ... ), stevelen: Van Dale: (hard) lopen.  stiefĕle (Venlo), taffelen: Van Dale: zich moeilijk voortbewegen.  taffele (Geleen), toefele (Eijsden), trampelen: traampele (Mheer, ... ), trampele (Bree, ... ), trampəllə (Grevenbicht/Papenhoven), trámpələ (Brunssum, ... ), #NAME?  tra.mpələ (Ingber), Kuieren.  tra.mpələ (Eys), wandelen  trampele (Heerlerheide), treden: traeie (Venray), traeje (Swalmen), ?  drejje (Maastricht), treuzelen: [lm. slenteren]  treuzele (Wijlre), wandelen: wa.ndələ (Eys, ... ), wa.ənələ (Genk), wa:ndələ (Kortessem), waandele (Gingelom, ... ), waandelə (Beverst), waandĕle (Hoeselt), waanele (Genk), waanelen (Diepenbeek), wandele (Beek, ... ), wandelen (As, ... ), wandələ (Beverlo, ... ), wandələn (Kleine-Brogel, ... ), wanele (Martenslinde), wanelen (Diepenbeek), wanenelen (Linkhout), wangele (Swalmen), wanjele (Echt/Gebroek, ... ), wanjelen (Born, ... ), wanjelə (Oirsbeek, ... ), wanjulu (Brunssum), wanjələ (Kapel-in-t-Zand, ... ), wannelen (Hechtel, ... ), waujele (Neer), waəndələ (Alken), wāndele (Meerlo), wāndəla (Tongeren), wāndələ (Genk, ... ), wāndələn (Overpelt), wānelen (Diepenbeek), wānələ (Zutendaal), wenjele (Stein), wenjelen (Stein), wàndele (As), wàndələ (Venlo), wànjele (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), wànjölö (Stevensweert), wànjələ (Amstenrade, ... ), wààndele (Amby), wààndelə (Gennep), wándələ (Opglabbeek), wánjele (Swalmen), wánjelə (Doenrade), wánjələ (Heel, ... ), wândele (Tienray), wènjele (Berg-aan-de-Maas, ... ), wènjələn (Urmond), B.v. dao kómme ze gewanjele.  wanjele (Boukoul, ... ), B.v. moder geit wanjele mit de kinjer.  wanjele (Baexem, ... ), B.v. veer pakke de kuierlatte en gaon get wanjele.  wanjele (Herten (bij Roermond), ... ), B.v. ver gao get wanjele.  wanjele (Brunssum, ... ), wapperen: Van Dale: heen en weer gaan.  wappere (Sevenum), wàppere (Sevenum) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || wandelen || Wandelen: gemakkelijk en zonder zich in te spannen gaan (wandelen, kuieren, kachelen, tuinen). [N 84 (1981)], [N 84 (1981)] || wandelen: Maries dochter oudste dochter (Jans oudste dochter, Kees oudste dochter) is wezen (=gaan) wandelen [ZND 44 (1946)] III-1-2
wandelondersteuning lopende ondersteuning: lopende ondersteuning (Lanklaar  [(Eisden)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), wandelend bouwwerk: wanjǝlǝnt buwwerk (Lutterade  [(Maurits)]   [Eisden]) Moderne mechanische pijlerondersteuning, bestaande uit twee of drie paar scharnierend gekoppelde hydraulische stijlen. [N 95, 596; N 95, 608; N 95, 297] II-5
wandelstok akkerstok: Vero. Vaak nam men deze mee naar de Sint-Servaaskermis te Maasbracht.  akkersjtek (Gronsveld), gaanstok: gaonsjtek (Sittard), gaonstek (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), goanstek (Bree), goehnstek (Genk), gowənstek (Veulen), gōnsteͅk (Lanklaar), gōnstok (Eksel), gōͅnsteͅk (Meeswijk), juənstek (Heers), gangstok: syn. goanstek.  gangstek (Bree), krauw: krôu (Kortessem), rietstok: reitsjtek (Sittard), spazierstok (<du.): sjpatseersjtek (Kerkrade), špatsīrštŏk (Vaals), Zie ook wandelkül, wandelsjtek. Zie ook afb. p. 462.  sjpatseersjtek (Heerlen), stok: steͅk (Lozen), wandelkul: Zie ook wandelsjtek, sjpatseersjtek. Zie ook afb. p. 462.  wandelkül (Heerlen), wandelstok: vandəlsteͅk (Houthalen), wa:ndəlstɛk (Tongeren), waanelstek (Genk), wandelstek (Maastricht), wandəlstek (Bree, ... ), wandəlsteͅk (Beringen, ... ), wandəlstok (Beringen, ... ), wandəlstoͅk (Beverlo, ... ), wanjelsjtek (Sittard), Zie ook wandelkül, sjpatseersjtek. Zie ook afb. p. 462.  wandelsjtek (Heerlen) rietstok; wandelstok || wandelstok [ZND B1 (1940sq)] || wandelstok, symbool van het einde der werkzaamheden op het land III-1-3