e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wasgoed (de) strijk: de sjtriék (Doenrade), de strijk (Lauw), sjtriek (Eijsden), strijk (Houthalen), (= wat na wassen en drogen moet worden gestreken).  dë strajk (Tongeren), (als het al gedroogd is).  de striek (Thorn), (het geheel wordt ook vaak zo genoemd, ongeacht of dit bestond uit delen die wel of niet gestreken moesten worden).  de sjtrīēëk (Hoensbroek), (strijk).  de strieck (Neerharen, ... ), (un mandel sjtriek= een mand met te strijken wasgoed).  sjtriek (Eijsden), blauwe was: spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  blaave was (Beverlo), bont: boŋk (Tegelen), bontgoed: bont˃gōt (Rekem), dingen: dénge (Diepenbeek), Dit werd ook gezegd. (Ich moet de was nog wassen; Ich moet \'t dingen nog wassen).  het dingen (Eksel), droge was: dreug weèsj (Doenrade), druge was (Achel), druuëge was (Heel), drooggoed: drueggood (Waubach), frisse was: frisjə wésch (Nieuwenhagen), frisjə wésj (Nieuwenhagen), gedroogde was: Note v.d. invuller: Er is geen specifiek woord voor. Wel spreekt men wel als pars pao toto van \'t lie.vendj (= het lijfgoed).  gedr‧uegdje was (Montfort), gewassie: gewēzie (Nederweert), het blauwt: spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  (het) blaat (Beverlo), klaar gerei: klōͅr gəreͅj (Meijel), lijnwaad: het lievendj is dreuëg en sjoean (Echt/Gebroek), lievend (Amby, ... ), lievendj (Boshoven, ... ), lievendsj (Bocholt), lievent (\'s-Gravenvoeren), lieventj (Ell), lievənt (As), lijvet (Hoeselt), livend (Lanklaar), liévend (Gronsveld), liëvendj (Neeroeteren), līēventj (Roggel), līvandj (Pey), līvənt (Stokkem), lèvet (Diepenbeek), lèè.ved (Hasselt), ((= lijnwaad).  li-jvend (Bree), (= lijnwaad).  livid (Eksel), (= ondergoed).  līvənjtj (Roggel), (als het nog moet drogen).  lievendj (Thorn), (is niet specifiek pas gewassen en gedroogd).  lievverd (Eksel), (nadruk op \"lie\").  lievet (Eksel), (ook vuile was).  lievend (Neerharen, ... ), (van lijnwaad); (sleeptoon ë). (.... haol \'t liëvendj van den draod; het begintj te raengene....).  liëvendj (Maasbracht), \'n nuuj sjpuit haet ze vandoon óm \'t lievend te gete op de bleik  līēvend (Roermond), Het lijvet dat zjust gewassen is en gedriejegt. Het driejegen gebeert bouten oppene wasdroad = het pas gewassen en gedroogd linnen wordt buiten gedroogd op de droogdraad (driejegdroad) of de wasdraad.  het lijvet dat zjust gewassen is en gedriejegt (Peer), toevoeging v.d. invuller: als wasgoed slecht was behandeld, zei men: dit is in de pispot gewasse; in de sjouw gedruigdj en met de vot gestréke.  liêvendj (Echt/Gebroek), vroeger  lieventj (Haelen), propel lijnwaad: propel lijfed (Sint-Truiden), proupel lèèvet (Sint-Truiden), proper wasgoed: proper wasgood (Ophoven), propere was: propere was (Lommel), reine was: reen wesj (Schaesberg), reen-wesj (Nieuwenhagen), rēēn wésj (Nieuwenhagen), ring wĕs (Vijlen), jedrüegde en ring wèsj(hiervoor hebben wij niet één woord voor).  ring wèsj (Kerkrade), schone was: schoêne was (Blerick, ... ), schôn wès (Horst), sjoeëne was (Heel), schoon gerei: schòn gerej (Venray), schoon lijnwaad: sjoean lievendj (Haler), schoon wasgoed: sjoan wèsjgood (Puth), stijfgoed: štīf˃gōt (Tegelen), strijkewas: (= nog te strijken was).  štrīkəwɛš (Puth), strijkgoed: sjtriehkgood (Waubach), sjtriekgood (Puth), sjtriékgood (Doenrade), striêkgoot (Weert), strīēkgoot (Maastricht), (van strijken).  streekgoed (Eigenbilzen), strijkwas: sjtriech-wèsj (Kerkrade), striekwesj (Obbicht), strīēk-was (Ospel), (was die klaar is om te strijken).  striekwes (Venray), was: de wesj (Nieuwstadt), pasgewesche en gedraogde wesch (Klimmen), wa:s (Wellen), waa.s (Zonhoven), waas (Gronsveld, ... ), waesch (Sevenum), was (Altweert, ... ), wees (Helden/Everlo), wes (Boekend, ... ), wesch (Geleen, ... ), wesj (Berg-en-Terblijt, ... ), wesjh (Schinnen), wējz (Vaals), wēsch (Rothem), we͂s (Meterik), we͂š (Voerendaal), wäs (Gulpen), wäsj (Koningsbosch, ... ), wès (Bergen), wèsj (Klimmen, ... ), wésj (Puth), wêsch (Schimmert), wɛs (Blitterswijck, ... ), wɛš (Puth, ... ), (b.v. Ich moot mi-jne was nog binnenhalen).  was (Bree), (de wesj is drËËëg= de was is droog).  wesj (Hoensbroek), (de wesj is reen= de was is schoon).  wesj (Hoensbroek), (de wéés was gezet op de draud: wasgoed op de wasdraad). (de wèès doon = de was doen).  wéés (Baarlo), \"ich hub de wèsj oet\"(= klaor).  wèsj (Klimmen), De kleine was lik op de bleik  was (Maastricht), De waa.s óó.ëthaa.nge  waa.s (Zonhoven), Note v.d. invuller (zie bijlage): wij zeggen in Kerkrade: de was (wèsj) moet gestreken worden wanneer ze droog is.  wèsj (Kerkrade), oud Heldens w‰‰s  was (Beringe), wasgerei: was˃greͅi̯ (Gennep, ... ), wasgoed: waosgood (Beringe), wasgoe (Meijel), wasgoed (Genk, ... ), wasgoet (Gennep), wasgood (Arcen, ... ), wasgoot (Maasbracht, ... ), wasgōēd (Heijen), wasxoot (Horst), weisjgood (Vijlen), weschgood (Noorbeek), wesjgood (Geleen, ... ), wesjgoot (Nieuwenhagen), wēsjgod (Eys), wâsgoēd (Castenray, ... ), wèschgood (Beek), wèsjgood (Waubach), witgoed: wēt˃guu̯t (Lommel), zuiver lijnwaad: zuuver lieved (Achel), zuuver lievend (Maastricht, ... ), zuuver lievendj (Weert), zuver lievend (Maastricht), zuivere was: zuovere was (Kerkhoven), zuuver wésch (Noorbeek, ... ), zuuvere was (Weert), zuver wesj (Valkenburg), zuvere was (Kinrooi) alle wasgoed (ook handdoeken) || de was || het bonte wasgoed || het bontgoed || het wasgoed || Hoe noemt u het pas gewassen en gedroogd wasgoed? [N105 (2000)] || linnen, linnengoed, wasgoed || was || wasgoed [DC 35 (1963)], [ZND m] || wasgoed dat na de was gesteven moet worden en derhalve in de sjtief wordt gezet || wit wasgoed, witte goed III-2-1
wasketel douche: dūš (Sint-Truiden), marmiet: marmet (Sint-Truiden), marmit (Hasselt), mërmit (Hoeselt), mɛrəmet (Sint-Truiden), een wasketel  mermet (Lanklaar), Fr. marmite  mërmït (Tongeren), voor de was  mərmeͅt (Hasselt), sopketel: sopketel (Castenray, ... ), soppot: soppot (Castenray, ... ), soͅppoͅp (Heijen, ... ), soͅppoͅt (Gennep), tijn: tei̯n (Stokkem), wasblik: wâsblek (Venray), wasleer: wesjleejr (Heerlen), waspan: wêêsjpan (Kerkrade), wasteil: wasteil (Venlo), wastijn: wēͅətiŋ (Teuven), wɛšti.n (Sittard), wɛ̄štsiŋ (Bleijerheide, ... ) berremiet/ marmiet, in de betekenis van koperen waterketel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || blikken, taps toelopend wasbekken met oor || grote ronde ketel waarin de was en/of het varkensvoer gekookt werd || grote wasketel met hengsel || ketel waar was in gekookt wordt || pot, metalen ~ met twee oren; inventarisatie benamingen (bròòjpan, bakpan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || pot, metalen ~; inventarisatie benamingen (tutpot, pappot, trekpot, braajpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || teil, in de betekenis van aarden pan of diepe schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || wasketel || wastobbe III-2-1
wasknijper droogpeg: drø&#x0304xpɛgən (Hechtel), droogpinnetje: dryxpenəkəs (Hamont), droogspeld: dreͅi̯spɛlən (Diepenbeek), droogspelden (Tessenderlo), dry(3)̄i̯xspeͅlən (Achel), dry(3)̄xspeͅlən (Achel, ... ), dry(3)̄xspɛlə (Hechtel), dry(3)̄xspɛlən (Hamont), dry(3)̄əxspɛlə (Tessenderlo), dryxspəl (Tessenderlo), dryxspɛlən (Overpelt), drø&#x0304xspeͅlən (Paal), klammer: klammer (Waubach), klamər (Bleijerheide, ... ), klampje: klɛmpkəs (Hamont), klemmetje: klɛmkə (Stokkem), klɛmkəs (Stokkem, ... ), klief: klēvə (Vucht), kliefje: klefkəs (Leut), klēfkə (Stokkem), klēfkəs (Eisden, ... ), klēͅfkəs (Neeroeteren), klip: klepə (Wellen), klippeltje: klepəlkəs (Hamont), kluppeltje: kløpəlkəs (Maaseik), knip: knip (Gronsveld), knipje: knipke (Gronsveld), knipper: knepərs (Lanaken), lijnwaadpinnetje: livəntpenkəs (Neeroeteren, ... ), livətpenəkəs (Bocholt), līvətpenəkəs (Meeuwen), lijnwaadspang: leͅi̯vətspaŋə (Bree), liəvətspaŋə (Opglabbeek), lijnwaadspeld: lēͅi̯vətspɛlən (Helchteren), leͅi̯vətspɛlə (Sint-Lambrechts-Herk, ... ), leͅi̯vətspɛlən (Peer), lifətspɛlə (Ellikom), lɛi̯vətspɛlə (Heers), lijvetspeld  lèè.ëvetspél (Zonhoven), lijvetspeld en spie  lijvetspeld (Zonhoven), lijnwaadspietje: leͅi̯vətspikəs (Riksingen), lijnwaadspijtje: līvənspøͅi̯kəs (Bocholt), lijnwaadspin: livəspen (Rotem), līvəspen (Stokkem), lijnwaadspinnetje: lēͅ.vətspēͅkə (Hasselt), leͅi̯fəspenkəs (Reppel), li-jvespinke (As, ... ), livətspenkəs (Bocholt), līvəspenəkəs (Kaulille), lèè.vedspèèke (Hasselt), lijnwaadstekje: lāi̯vətstɛkskəs (Tongeren), mannetje: mɛnəkəs (Sint-Lambrechts-Herk), peg: peͅgə (Hechtel), Aanvankelijk werd het wasgoed vastgeklemd met een open gesneden takje ca 10 cm lang. In de lengte was dit voor de helft open gekerft en het werkte zodoende klemmend  peg (Castenray, ... ), pennetje: pɛnəkəs (Jeuk, ... ), pin: pen (Mopertingen, ... ), penə (Veldwezelt), Verklw. pinkes  pin (Venlo), pinnetje: penkəs (Bocholt, ... ), penəkəs (Meeuwen), pinke (As, ... ), pinneke (Castenray, ... ), pīneͅkəs (Neerglabbeek), pênneke (Gronsveld), ook kortweg  pinke (As, ... ), pitje: petəkəs (Moelingen), pētəkəs (Zichen-Zussen-Bolder), pitser: petsər (Beverst), petsərs (Eigenbilzen, ... ), pitsje: petskəs (Tongeren), spaantje: spēͅnkəs (Gruitrode), speld: speͅlə (Tessenderlo), speͅlən (Beverlo), spɛl (Meeuwen), spɛlə (Hoepertingen, ... ), spɛlən (Genk, ... ), speldje: speͅləʔəs (Tessenderlo), spietje: spiekes (Paal), spikəns (Kwaadmechelen), spikəs (Herstappe, ... ), spīkəs (Beverlo), spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  spieke (Beverlo, ... ), spij: speͅi̯ə (Kuringen, ... ), speͅi̯ən (Herk-de-Stad), spɛi̯ə (Kuringen, ... ), spijtje: spēͅkəs (Herk-de-Stad, ... ), speͅi̯kə (Groot-Gelmen), speͅi̯kəns (Beringen, ... ), speͅi̯kəs (Alken, ... ), speͅi̯əkəs (Sint-Lambrechts-Herk), spɛi̯kəs (Houthalen, ... ), spikje: Gief mïch(of: gêmmïch) dë spïkskës éns dûr: ich gó¯n hët laivënt òphàngë  spikskë (Tongeren), stek: stɛkəs (Val-Meer), stekje: stɛkjəs (Vlijtingen), stɛkskəs (Bilzen), voegje: vø&#x0304xkəs (Lanklaar), wasklam: wɛšklam (Sittard), wasklammer: wɛsklamər (Blitterswijck, ... ), wɛ̄šklamər (Bleijerheide, ... ), wasknip: waasknip (Gronsveld), waspin: waspe.n (Altweert, ... ), waspen (Gennep, ... ), wɛspen (Blitterswijck, ... ), wɛ̄špen (Bleijerheide, ... ), waspinnetje: waaspênneke (Gronsveld), waspenkə (Herten (bij Roermond), ... ), waspenkəs (Bree), waspenəkəs (Lanaken), waspinke (Venlo), wâspinneke (Castenray, ... ), wɛšpenkə (Sittard), Gaef mich ins de buujel mit de waspinke  waspinke (Roermond), wasspang: waasspang (Hoeselt), wasspaŋə (Bilzen, ... ), wasspaŋən (Maaseik), wāsspaŋə (Zutendaal), wasspangel: wasspéngël (Tongeren), wasspeld: wa.sspɛlə (Gutshoven), wasspel (Hasselt), wasspeͅlə (Lommel), wasspɛl (Genk), wasspɛlt (Sint-Truiden), wasspɛlə (Hoepertingen, ... ), wasspɛlən (Hamont), wāsspɛl (Heers), wāsspɛln (Zonhoven), wāsspɛlə (Borgloon, ... ), wāsspɛlən (Diepenbeek), wasspijtje: wasspeͅi̯kə (Genk), wasstek: wassteͅʔəns (Lommel), wasstɛkəs (Millen), wasstekje: wasstɛkskəs (Grote-Spouwen, ... ) een wasknijper || klem om de was op de draad vast te klemmen || klemmende houtjes om de wasch op de drooglijn vast te maken [ZND 36 (1941)] || knijper, wasspeld || langvormig spieke om de was op de koord te hechten. In onbruik geraakt door de wasspeld (+ afb.) || wasknijper || waspin || waspin, pin met gleuf om de was vast te klemmen op de \'wesdraod\' || wasspeld || wasspeld, wasknijper || zeer oude benaming voor een soort wasknijper III-2-1
waskoek bal: (mv)  balǝ (Asenray / Maalbroek, ... ), bol: (mv)  bøl (Stein), bǫlǝ (Asenray / Maalbroek), brood: bruǝt (Heerlen), geperste wasklot: geperste wasklot (Genk), klomp: klomp (Roermond), plaat: plāt (Wellerlooi), schijf was: šīf was (Stein), vel: vel (Kerkhoven), wasbrood: wasbroat (Beek), wasbrood (Asenray / Maalbroek, ... ), wasbrut (Dilsen, ... ), wasbruǝt (Hasselt, ... ), wasbryt (Houthalen), wasbrǫwt (Alken), waǝ.sbrut (Diepenbeek), wāsbruǝt (Montzen), (mv)  wasbrujǝ (Tessenderlo), wāsbrūj (Geistingen), wasbroodje: (mv)  wasbrø̜tjǝs (Venray), waskoek: waskōk (Beek), wasplaat: wasplāt (Wellerlooi), wasraat: wasrǭt (Maaseik), wasvorm: wasvorm (Opglabbeek), wasvɛrm (Hasselt) Vorm waarin de gezuiverde was wordt geknepen of geperst. Wanneer men de gezuiverde was met de hand bewerkt, ontstaat voornamelijk een bolvorm. Indien men de gezuiverde was machinaal perst, verkrijgt men een koek- of broodvorm. [N 63, 121d; N 63, 121e; monogr.] II-6
waskom bassin: bassèng (Hasselt), basséng (Tongeren), lampet: gwl. lampètkan Heer had zoe¯nen doors, heer drónk de haaf kampèt(kan) leeg  lampèt (Maastricht), lampetkan: lampetkan (Roermond), lampeͅtkan (Bilzen), lampètkan (Tongeren), lampêtkan (Gronsveld), lampëtkan (Sittard), lampùtkan (Tongeren), lampɛtkan (Bleijerheide, ... ), lampet niet gebruikelijk  lampetka:n (Roermond), lampetkomp: lampètkò.mp (Zonhoven), lampètkómp (Maastricht), lampêtkoomp (Gronsveld), lampëtkómp (Sittard), lampɛtkomp (Bleijerheide, ... ), Op \'t water in de lampetkan waar in de wintjer sóms e läögske ies  lampetkómp (Roermond), lampetpot: lampɛtpót (Sint-Truiden), lampettenkomp: lampeͅtəkomp (Eupen), lavoor: lavūr (Eupen), wasblik: wâsblek (Castenray, ... ), waskomp: waa.skò.mp (Zonhoven), waskómp (Roermond), wɛško.mp (Sittard), wɛškomp (Heerlen), wɛ̄škomp (Bleijerheide, ... ) kan waaruit men waswater schenkt || kom [SGV (1914)] || lampetkan [N 56 (1973)] || lampetkom || schotel bij de lampetkan || wasbak || waskom III-2-1
waskuip waskuip: waskuip (Kortessem), waskȳ.p (Tegelen), waskȳp (Maastricht), waskūp (Maastricht), wastijn: wastin (Eisden, ... ), wastiŋ (Berverlo), wɛštin (Berg / Terblijt, ... ) Houten kuip waarin men wasgoed wast. [N E, L; L 17, 18a; S 19; monogr.] II-12
waslijn draad: drōt (Sint-Truiden), droͅat (Simpelveld), droog: dryx (Bleijerheide, ... ), dryəx (Bleijerheide, ... ), droogdraad: druuëgdraod (Castenray, ... ), spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  druugdrood (Beverlo), drooglijn: druuëglien (Castenray, ... ), lijnwaadsdraad: lievesdraot (Sittard), livəs˂drōͅt (Meeswijk, ... ), liévensdraod (Gronsveld), spintlicht: sjpentjleid (Sittard), wasdraad: waa.sdròòët (Zonhoven, ... ), wasdroad (Hasselt), wasdruò’d (Tongeren), was˂drot (Genk), wâsdraod (Castenray, ... ), wɛsdrōͅ.t (Sittard), wɛs˂drōͅt (Blitterswijck, ... ), Mo zag: Vèèg mich de wasdroad ins driêg, dan kan ich seffes het li–jvendsj bûtenhange  wasdroad (As, ... ), spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  wasdrood (Beverlo), waskoord: waskōt (Sint-Truiden), waslijn: waslīn (Herten (bij Roermond)), weslien (Castenray, ... ), wâslien (Castenray, ... ), wɛ̄šliŋ (Bleijerheide, ... ), waslijnd: waslīnt (Gennep, ... ) drooglijn || wasdraad || wasdraad, drooglijn || wasdraad, waslijn || waslijn III-2-1
waslokaal bad: bad (Lutterade  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Maurits]  [Maurits]), bat (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Zwartberg, Waterschei]  [Domaniale]  [Domaniale]  [Maurits]), badhuis: badǝs (Zie mijnen  [(Domaniale / Laura / Emma)]  [Willem-Sophia]), badlokaal: badlokaal (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Zwartberg]  [Emma]  [Oranje-Nassau I]), batlokāl (Chevremont  [(Julia)]  , ... [Maurits]  [Julia]  [Laura, Julia]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Wilhelmina]), badzaal: badzaal (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Domaniale, Laura, Emma]), bain-douche: bęnduš (Eisden  [(Eisden)]  , ... [Eisden]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), boedje: bȳtšǝ (Zie mijnen  [(Willem-Sophia)]  [Eisden]), douche: douche (Rekem  [(Eisden)]   [Emma, Maurits]), duš (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Eisden]), (mv)  dūšǝ (Hamont  [(Eisden)]   [Zolder]), in de douche: e.n dǝ du.š (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Julia]), kasten: kastǝ (Eisden  [(Eisden)]   [Winterslag, Waterschei]), lavoir: lavoir (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Eisden]), loche: lǫš (Zolder  [(Zolder)]   [Eisden]), onder de douche: o.ŋǝr dǝ du.š (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), washok: wɛšhǫk (Klimmen  [(Oranje-Nassau I)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), waskooi: wɛškoaj (Geleen  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I]), waskouw: waškaw (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]), węškǫw (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Domaniale]), wɛškaw (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), wɛškow (Stein  [(Maurits)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), wɛškǫw (Eygelshoven  [(Laura / Julia)]  , ... [Domaniale]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Willem-Sophia]  [Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Laura, Julia]  [Maurits]  [Laura, Julia]), waslokaal: waslokaal (Tegelen), wɛšlokāl (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Maurits]) [N 29, 105e]Ruimte waarin de mijnwerker dagelijks na gedane arbeid zich waste of waarin men elkaar de rug waste. Zie ook het lemma Onder De Douche Staan. [N 95, 8; monogr.; N 95, 71] II-1, II-5
wasmand ben: bɛn (Castenray, ... ), lijnwaadbanst: lɛ̄vǝt˱bãst (Sint-Truiden), lijnwaadmand: lijvǝntjman (Waterloos), livǝntmanj (Grathem, ... ), lē̜jvǝtman (Wintershoven), lē̜jvǝtmān (Peer), lē̜vǝtmān (Hasselt), līvǝnjtmanj (Kinrooi), lijnwaadskorf: livǝnskø̜rf (Maastricht), livǝskø̜rǝf (Stokkem), lijnwaadsmand: livǝnsman (Opglabbeek), livǝntjsmaŋ (Altweert, ... ), livǝsman (Bocholt), livǝsmanj (Echt, ... ), livǝsmaŋ (Weert), livǝsmē̜n (Kaulille), lējvǝsman (As, ... ), lējvǝsmaŋ (Rotem), lijnwaadsmandel: livǝsmanjǝl (Stokkem), livǝsmaŋǝl (Ulestraten), poef: puf (Maastricht  [(ronde of vierkante mand voor vuile was die op de slaapkamer stond)]  ), polonaise: pǫlǝnē̜zǝ (Stokkem), sluitskorf: slutskø̜rǝf (Maastricht), wasbanst: was˱bãs (Niel-Bij-Sint-Truiden), was˱bãst (Sint-Truiden), wāsbãst (Jesseren), wās˱bās (Hoepertingen, ... ), wasbanstje: wās˱bẽ̜skǝ (Borgloon), wasben: was˱bɛn (Milsbeek, ... ), wɛs˱bɛn (Middelaar), wasbox: wasbǫks (Helden  [(met sluitdeksel van bol model)]  ), waskerb: waskē̜rǝp (Zichen-Zussen-Bolder), waskɛrǝp (Ketsingen), wãskɛrǝp (Hoeselt), wāskɛrǝp (Rosmeer), waskorf: waskørǝf (Loksbergen), waskø̜̄rǝf (Heer, ... ), waskø̜rǝf (Heugem, ... ), wɛ̄škø̜rf (Bleijerheide), wasmand: wasman (Bocholt, ... ), wasmanj (Haelen, ... ), wasmaŋ (Altweert, ... ), wasmān (Beringen, ... ), wasmānj (Echt), wasmānt (Meijel  [(vierkant)]  ), wasmē̜n (Kaulille), wãsmãn (Wellen), wāsmān (Berverlo), wāǝsmāǝn (Diepenbeek), wɛsmant (Castenray, ... ), wɛšmanj (Brunssum, ... ), wɛšmaŋ (Waubach), wɛšmęnj (Obbicht), wasmandel: wasmandǝl (Maasmechelen, ... ), wasmanjǝl (Stokkem), wasmāndǝl (Berg, ... ), wāsmāndǝl (Eijsden, ... ), wē̜šmandǝl (Teuven), wɛšmandǝl (Mechelen), wɛšmaŋǝl (Amstenrade, ... ), wɛšmęnjǝl (Kerensheide, ... ), wɛ̄šmaŋǝl (Eygelshoven, ... ), witte mand: wetǝ manj (Neeritter, ... ) In het algemeen een van twee oren voorziene, ronde of ovale mand voor wasgoed. De wasmand was vaak van witte wissen gemaakt. Zie ook afb. 286. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 106; N 40, 107; N 40, 108; N 20, 48 add.; monogr.] II-12
wasmot mot: mot (Houthalen, ... ), wasmot: wasmot (Asenray / Maalbroek, ... ), wasmǫt (Hasselt, ... ), waǝ.smot (Diepenbeek) Vlinderachtig insect dat zijn eieren legt op wasraten, zodat de made zich kan voeden met was en broed. Voor het bijenvolk is de wasmot de belangrijkste vijand. Er zijn verschillende soorten wasmotten, maar in Nederland komen vooral voor de kleine wasmot, Achroia grisella, en de grote, Galleria mellonella (De Roever, pag. 412). Het wasmotvrouwtje legt eitjes in raat en bijenwoning. De hieruit gekomen larven vreten alles op wat zij kunnen vinden. Naast de wasmot zijn voor de bij schadelijke insecten de bijenwolf of graafwesp, de spin, wesp, bijenluis, doodskopvlinder en mier. Tegenwoordig is de varoa-mijt zeer gevreesd. Voor de bij schadelijke vogels zijn vooral koolmees, specht en zwaluw. Van de overige dieren kunnen spitsmuis, kat, pad, slak, egel en hen schadelijk zijn. In N 63, 70 werd gevraagd naar een bestrijdingsmiddel tegen wasmot. Volgens de informanten zijn beproefde remedies: de kast of korf afzwavelen, motteballen erin hangen, werken met paradichloorbenzine en ijsazijn of inwrijven met notebladeren. Ieder schadelijk aspect moet echter op eigen wijze bestreden worden. [N 63, 69a; N 63, 69b; N 63, 69c; N 63, 70; Ge 37, 200] II-6