e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
waterranonkel boterbloem: boter bloom (Schimmert), bòterbloom (Melick), bôterbloom (Melick), WLD  boterbloom (Stein), bòotterblòom (Swalmen), bòòterbloom (Posterholt), dotterbloem: eigen spelling  dotterbloom (Vlodrop), palingkruid: poowelingkraad (Jeuk), idiosyncr.  palingkroed (Thorn), WLD  paling kroet (Montfort), paling krōēt (Schimmert), palingkroêt (Beesel), ranonkel: renónkel (Roermond), -  ranonkel (Venlo), vloot: Ranunculus fluitans; bedreigde waterplant in water met stroomsnelheid van meer dan 1 m. per sec.  vloat (Swalmen), waterbloem: water bloom (Schimmert), -  waterbloom (Tungelroy), waterboterbloem: waterbôtterbloem (Oirlo), -  waterbotterbloom (Montfort) ranonkel || waterboterbloem [DC 60a (1985)] || Waterboterbloem (ranunculus aquatilis). Waterplant; de ondergedoken bladeren zijn slap, fijn verdeeld; de drijvende bladeren zijn ongeveer niervormig met 3-5 brede, gekartelde slippen; de bloemen zijn groot, vrij lang gesteeld, en wit met met een gele voe [N 92 (1982)] || waterranonkel, vlottende III-4-3
waterring van de mijt aanzet van de kop: aanzet van de kop (Peer), afdekking: ǭf˱dękeŋ (Kanne), afloop: āflø̄p (Grathem), boord: buǫ.t (Diets-Heur), borst: bø̜st (Overpelt), buik: bű.k (Grote-Brogel), buitenring: butǝreŋk (Valkenburg), daklaag: daklaag (Gutschoven), dā.klǭx (Maasmechelen), deklaag: deklaag (Reppel), dęklǭx (Boorsem), druplaag: drø̜plǭx (Hamont), eerste ring van de koning: eerste ring van de koning (Herderen), euze: dø̄zǝ (Riemst), jyø.zǝ (Berg), yøzǝ (Piringen), yø̜zǝ (Vliermaal, ... ), ȳøzǝ (Kortessem), ēzǝ n (Vlijtingen), euzedrup: euzedrup (Ellikom), ǭzdrøp (Smeermaas), euzel: nø̄zǝl (Heppen, ... ), euzeloop: uǝsluǫf (Wintershoven), ē̜slup (Hasselt), īǝzǝlō.p (Genk, ... ), goot: guǝ.t (Gors-Opleeuw), kaplaag: kaplǭx (Kleine-Brogel), koning: køneŋ (Vroenhoven), krans: krans (Haelen, ... ), krāns (Swalmen), laatste laag: lęi̯.stǝ luǫf (Kerniel), leestlaag: lē.stlǭ.x (Genk), luif: luif (Neeritter), oversteek: ovǝrštēk (Helden), yvǝrstek (Maaseik, ... ), ø̄vǝrstēk (L354p  [Wijchmaal]  ), rand: raŋk (Baarlo, ... ), raŋkt (Panningen), rānt (Meijel, ... ), rāntj (Baexem, ... ), ring: re.ŋk (Koninksem, ... ), reŋ (Broekhuizen, ... ), reŋk (Velden), rēŋk (Milsbeek, ... ), rīŋk (America, ... ), ringlaag: re.ŋkl√ôōx (Eksel), reŋklāx (Kessenich, ... ), reŋklǭx (Ell), ringschobben: reŋkšǫbǝn (Elen), sluitlaag: slūtlǭx (Lanklaar, ... ), slǫu̯tlǭu̯x (Boekhout), slɛtlǭx (Montenaken), sluitschobben: slǫu̯tšǫbǝn (Elen), uitsteek: ūtstēk (Sint Huibrechts Lille), ūtstēǝk (Kleine-Brogel), waterlaag: waterlaag (Beek, ... ), watǝrlōx (Bevingen, ... ), watǝrlǭx (Duras, ... ), wā.tǝrlōx (Godschei), wā.tǝrlő̜̄x (Peer), wā.tǝrlǭx (Bocholt, ... ), wāterlōx (Maaseik), wātǝrlāǝx (Heusden, ... ), wātǝrlǭx (Boshoven, ... ), wętǝrlō.f (Diepenbeek), wętǝrlō.x (Hasselt), wǫu̯tǝrlāx (Lommel), wǫǝtǝrlǭx (Achel, ... ), wǭ.tǝrlōǝx (Zonhoven), wǭ.tǝrlūǝx (Houthalen, ... ), wǭ.tǝrlǭ.x (As, ... ), wǭtǝrlō.f (Beverst), wǭtǝrlǭx (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), wǭǝtǝrlǭǝx (Beringen, ... ), wǭʔǝrlǭx (Kwaadmechelen), wɛtǝrloǫx (Berlingen, ... ), wɛtǝrluǫf (Bommershoven, ... ), wɛtǝrluǫx (Mechelen-Bovelingen, ... ), wɛtǝrlōx (Borlo, ... ), wɛtǝrlōǝx (Alken, ... ), wɛtǝrlǭx (Buvingen, ... ), wɛtǝrlǭǝx (Wellen), waterloop: wātǝrlup (Hasselt), waterrand: wātǝrraŋk (Berg, ... ), wętǝrra.ŋk (Diets-Heur), wǭ.tǝrra.ŋk (Houthalen), wǭtǝrrā.ŋk (Nerem), waterring: wasǝrreŋk (Bocholtz), waterring (Kinrooi, ... ), wø̜tǝrreŋ.k (Waltwilder), wātǝrreŋk (Geulle, ... ), wātǝrrēŋk (Gronsveld), wātǝrręŋk (Munstergeleen), wő̜.tǝrreŋ.k (Romershoven), wǫi̯tǝrreŋ.k (Membruggen), wǫtǝrrę.ŋk (Bilzen, ... ), wǭ.tǝrreŋ.k (Lanaken, ... ), wǭterreŋk (Hoeselt, ... ), wǭtǝrre.ŋk (Gellik), wǭtǝrrēŋk (Smeermaas), waterslaag: wā.tǝrslā.x (Uikhoven), wātǝrslāx (Leut), wǭtǝrslǭx (Val-Meer), wɛtǝrslǭx (Borgloon), zetlaag: zetlǭx (Overpelt), zętlǭx (Sint Huibrechts Lille), zętlǭǝx (Achel) Waterring, waterlaag of kaplaag van de korenmijt. De laag schoven die het verst naar buiten steekt, juist waar de kap begint. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Voor euze enz. vergelijk wnt XI, onder oozie, ooziedrup enz., "het gedeelte van het dak dat over den muur uitsteekt en het regenwater afwerpt", "afdak" dus. Zie afbeelding 8, a. [N 15, 45c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
waterschacht waterschacht: watǝršāt (Kelmis) De ontwateringsschacht, de schacht waarin de installaties voor het omhoogpompen van het grondwater gemonteerd waren. [monogr.] II-4
waterslang waterschlauch: wātǝršlūx (Kelmis) Slang waardoor het water liep voor de waterboor. [monogr.] II-4
watersnip duikeendje: doekèèntje (Stein), geitenmelker: geitemelker (Swalmen), havergeit: havergeit (Molenbeersel, ... ), hemelgeit: als ze vliegt maakt ze een geluid als een blatende geit.  hemelgeît (Altweert, ... ), pink: ook wel: bokje  pink (Altweert, ... ), snep: sjnep (Gronsveld, ... ), sjnèp (Panningen), snep (As, ... ), sneͅp (Maaseik, ... ), snèp (Schimmert), snɛp (Beringe, ... ), Frings, omgesp.  sneͅp (Lommel), Frings; half lang als lang omgespeld  sneͅp (Lanklaar), vdBerg; omgesp.  snɛp (Stokrooie), snip: sjnip (Oirsbeek), snip (Blerick), snup (Zonhoven), Frings  snø̄p (Hoeselt), vdBerg; omgesp.  snep (Veldwezelt), snø̄p (Wellen), snup: capella gallinago  snøͅp (Zonhoven), trommelaar: trommelier (Weert), tròmmelaar (Weert), vensnep: vènsnèp (Nederweert), watersnep: (waater)snep (Nederweert), (woͅu̯ətər)snep (Lommel), waa.tersjnep (Boukoul, ... ), waatersjnep (Sittard), waatersjnèp (Brunssum, ... ), waatersnép (Weert), waotersnep (Gennep, ... ), waotersnēp (Ottersum), watersjneb (Limbricht), watersjnep (Gemmenich, ... ), watersnep (Buchten, ... ), watersnäp (Brunssum), watersnèp (Elen), wattersnep (Eksel), watərsnɛp (Meijel, ... ), wātərsneͅp (Kaulille), wātərsnɛp (Hasselt, ... ), wa͂.təršneͅ.p (Moresnet), wettersnep (Herk-de-Stad), woatersnep (Eigenbilzen, ... ), woatersnèp (Eigenbilzen, ... ), wottersnèp, —snip (Bilzen), wōͅətərsneͅp (Hamont), woͅətərsneͅp (Achel), doorgaans Frings, soms eigen spelling  wōͅʔərsneͅp (Kwaadmechelen), Frings  wōͅtərsnɛp (Gelieren/Bret), Frings, omgesp.  woͅu̯ətərsneͅp (Lommel), IPA, omgesp.  wātərsnɛp (Rekem), of alleen snep  wātərsneͅp (Kinrooi), vdBerg; omgesp.  woͅtərsnɛp (Sint-Truiden), watersnip: watersnip (Maastricht, ... ), wottersnèp, —snip (Bilzen), wōͅtərsnøͅp (Tongeren), eigen spelling; omgespeld  wātərsnep (Roosteren), Frings  weͅtərsnøp (Borgloon, ... ), weͅtərsnøͅp (Diepenbeek), woͅtərsnøp (Beverst), IPA, omgesp.  woͅtərsnøp (Beverst) watersnip || watersnip (27 lange recht bek; vliegt plotseling op van de waterkant; zigzagvliegend; houdt hoge stijg- en daalvluchten en maakt daarbij mekkerend geluid; jachtvogel [N 09 (1961)] || watersnip, kleine III-4-1
waterspin juffer: jøͅfər (Beringen), kleermaker: kliərmakər (Beringen), pater langbeen: poͅətər läŋbiən (Zelem), poͅətərläŋbiən (Donk (bij Herk-de-Stad)), schaar: te lezen als schniejer  schieër (Venlo), schoenmaker: sxūnmakər (Neerpelt), schrijver: sjriever (Herten (bij Roermond)), Veldeke (iets gewijzigd) niet het kleine ronde "schrijverke, maar de grote, lange met hun poten boven water  sjriever (Tegelen), schrijvertje: sjrieverke (Tegelen), niet helemaal hetzelfde als waterspin?  sxrɛivərkə (Velm), snijder: schnieder (Nieuwenhagen), Tegelen Wb.  sjnieder (Tegelen), Veldeke  snieder (Montfort), WLD kleermaker  chnieder (Maasniel), spin: sjpin (Margraten), spen (Bree, ... ), speͅn (Geistingen), spin (Blerick, ... ), eigen spellingsysteem  spèn (Heugem), spén (Kerkrade), sprinkhaan: schprinkhaan (Valkenburg), tenensnijder: tiənəsnēͅjər (Beverlo), waterloper: waterlöper (Stevensweert), waterspin: de watersjpin (Hoensbroek), en watersjpén (Susteren), waatersjpin (Waubach), wai̯tərspən (Halen), waotersjpèn (Gronsveld), waoterspin (Middelaar, ... ), waotersprin (Lummen), water sjpén (Guttecoven), water-sjpin (Brunssum), waterschpin (Mechelen), watersjpin (Baarlo, ... ), waterspen (Geistingen), waterspin (Boekend, ... ), waterspèn (Aldeneik), watterspeen (Meijel), watərspen (Riksingen, ... ), watərspeͅn (Maaseik), watərspin (Lummen), waətərspən (Halen), wātərspen (Mechelen-aan-de-Maas), wātərspeͅn (Eisden), wātərspin (Beringen), wātəršpen (Sint-Martens-Voeren), weͅtərspeͅn (Borgloon, ... ), wo.tərspen (Neerpelt), wōͅtərspen (Beverlo, ... ), wōͅətərspen (Genk), woͅi̯tərspen (Tongeren), woͅtərspen (Romershoven), woͅtətspen (Grote-Spouwen), wɛtərspeͅn (Borlo), wɛtərspɛn (Brustem, ... ), afwijkend van Veldeke  waterschpin (Heerlen), eigen spellingsysteem  de watersjpèn (Jabeek), waterschpin (Valkenburg), watersjpin (Beek), watersjpén (Sittard), waterspin (Ell), waterspén (Stein), wāterspin (Wijk), eigen spellingsysteem Neen, er zijn hiervoor geen aparte namen, ze worden gewoon met: Watersjpin aangeduid.  watersjpin (Wijk), ged. WLD, ged. eigen spellingsysteem a: doffe aa  watersjpin (Borgharen), idiosyncr.  watersjpen (Oirsbeek), waterspin (Maastricht), idiosyncr. + soms fon. schrift Engels  watersjpèn (Einighausen), o : dof  woterspen (Mal), Veldeke  waoëtersjpin (Eijsden), wassersjpin (Bocholtz), watersjpin (Ulestraten), watersjpèn (Sittard), vrij naar het WLD  watersjpin (Klimmen), WBD  watersjpén (Obbicht), WLD  waotersjpèn (Gronsveld), watersjpen (Urmond), watersjpin (Hoensbroek), waterspin (Boekend, ... ), WLD (indien mogelijk)  waterspén (Grevenbicht/Papenhoven), WLD (zoveel mogelijk)  waaterspin (Wijk), WLD (met aantekeningen)  waterspin (Leuken), WLD loopt op het wateroppervlak  waterspin (Tungelroy), WLD uitspraak sch van schön  water-schpin (Schimmert), watervlo: watervloa (Munstergeleen), idiosyncr.  watervleu (Grathem) waterspin [N 26 (1964)] || waterspinnetje III-4-2
waterspuier elleboog: ɛlǝbōx (Stokkem), spuier: spējǝr (Sevenum), špø̄jǝr (Nieuwenhagen, ... ) De elleboog onderaan het onderstuk van een afvoerbuis. In Q 117 en Q 118 werd het woordtype 'spuier' ook gebruikt voor een afvoer die het regenwater, dat door de dakgoot was opgevangen, rechtstreeks, dus zonder afvoerbuis, naar beneden leidde. [N 64, 149e-f] II-9
waterspuit waterflierts: waterflierts (Tegelen) Speelgoed voor opgroeiende jongens: zelfgemaakte waterspuit van n vliertakje, dat uitgehold werd. III-3-2
waterstaart aan een wolk watertimp: woatertómp (Genk) waterstaart aan wolk III-4-4
waterstenen floetsers: (enk)  flutsǝr (Maastricht), kleefkanten: klē̜fkāntǝ (Milsbeek), kletskoppen: klɛtskø̜p (Maastricht  [(onvoldoende gezande stenen)]  ), waterstenen: wātǝrštęjn (Haelen, ... ), wǭtǝrštęjnǝ (Echt) Stenen uit vormen die niet met zand bestrooid waren, maar alleen nat gemaakt werden. [N 98, 162; monogr.] II-8