e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
weefspoel schietspoel: sxētspōl (Altweert, ... ), šetšpǫwl (Eupen), spoel: spūǝl (Stramproy) Pijpje met inslaggaren. De weefspoel is een houten schuitje waarin op een priem de pijpjes met inslaggaren worden vastgeklemd. [N 39, 105a; monogr.] II-7
weegbanden regels: rīgǝls (Neeritter, ... ), steekbalken: stę̄kbɛ.lk (Weert), steunstijlen: štø̄nštīlǝ (Herten), windbanden: went˱bāǝn (Lummen), windbanden (Paal), zijbalken: (enk)  zɛ̄balǝk (Lummen) De schuine balken die de diverse stijlen en lijsten van de molenkast verbinden. Zie ook afb. 14. [N O, 43j] II-3
weegschaal waag: ein wāx (Kinrooi), wowəx (Veulen), woəx (Kortessem), wōͅx (Lozen), wōͅəx (Bree), wuog (Heers), əm wōəx (Beringen), ən vuoͅx (Houthalen), ən wāx (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), ən wōg (Eksel), ən wōx (Beverlo), ən wōəx (Sint-Truiden), ən wōͅg (Overpelt), ən wōͅx (Hasselt, ... ), ən woͅx (Lozen, ... ), ən wòx (Rekem, ... ) weegschaal [ZND B2 (1940sq)] III-3-1
weegtoestel bakkerswaag: bɛkǝšwǭǝx (Beek), balans: balans (Alken, ... ), balāns (Gronsveld, ... ), bǝlans (Heythuysen, ... ), bǝlānas (Rekem), balanswaag: balanswǭx (Heugem), bascule: basky.l (Kanne, ... ), baskøl (Alken, ... ), bǝsky.l (Lanaken, ... ), bǝskøl (Berlingen, ... ), baskuul: baskøl (Bevingen), broodwaag: bruwǝtwǭx (Neerpelt), hangwaag: haŋwǭx (Bocholt), molenwaag: mjø.lǝwǭ.x (Sluizen), op het heilig oog: op ǝt hęjlǝx ǫwx (Tungelroy), ophangwaag: ophaŋwōx (Sint-Truiden), pemmer: pɛmǝr (Koersel), schaal: sxǭl (Venlo), šǭl (Helden, ... ), snelweger: šnɛlwē̜gǝr (Ulestraten), snelzeiker: snɛlzęjkǝr (Maastricht), waag: woa.x (Waubach), woax (Bleijerheide, ... ), wox (Kaalheide, ... ), wuwáx (Munsterbilzen), wø̜ǝx (Stein), wō.x (Lauw, ... ), wōx (Geleen, ... ), wōǝx (Beverst, ... ), wǫjx (Mal), wǫǝx (Koersel), wǭ.x (Lanaken, ... ), wǭx (Amstenrade, ... ), wǭǝx (Eys, ... ), waagje: wø̄xskǝ (Tungelroy), waagschaal: wǭxšǭl (Gronsveld), weegschaal: wēxšǭ.l (Lauw), wē̜xsxǭl (Blerick, ... ), wē̜xšǭl (Maasbracht, ... ), wɛ̄sxǭl (Arcen), weegschaal met plankje: weegschaal met plankje (Meijel), wegeschaal: wē̜.gǝšǭl (Panningen) Het weegtoestel waarmee het deeg na het verdelen wordt gewogen. Vroeger gebruikte men wel een hangende balans, volgens de informant van L 377, maar deze moest verdwijnen, omdat ze niet geijkt kon worden. Zie afb. 19. [N 29, 33a; N 29, 32b; monogr.; N 29, 105e] || Weegtoestel waarmee de gevulde zakken gewogen kunnen worden. Vroeger gebeurde dit met een balans, maar die werd al snel vervangen door de bascule omdat laatstgenoemde het voordeel had dat ze als tegengewicht slechts eentiende van de te wegen massa nodig had. Bij de balans daarentegen moesten de twee lasten gelijk zijn. [Coe 258; Coe 259; Coe 260; Grof 284; Grof 285] II-1, II-3
weegtoestel voor ijzer balans: balans (Helden, ... ), bascule: baskyl (Heijen, ... ), baskylǝ (Neeritter), baskȳl (Heerlen, ... ), baskøl (Bilzen, ... ), basǝkøl (Bevingen), báskøl (Loksbergen), bǝskyl (Geulle, ... ), bǝskȳl (Maastricht, ... ), kloter: klūtǝr (Bilzen  [(letterlijk "bedrieger" -- met het woord werd dezelfde weegschaal aangeduid als de pondel)]  ), pondel: peŋǝl (Bilzen  [(handweegschaal)]  , ... ), pęŋǝl (Jeuk), unsel: øsǝl (Tessenderlo), øzǝl (Tessenderlo), waag: wǫax (Kerkrade) In dit lemma zijn de antwoorden bijeengeplaatst op vraag N 33, 208: "De weegschaal die gebruikt wordt om zwaar ijzerwerk te wegen." De benamingen in het lemma duiden verschillende weegtoestellen aan. De woordtypen bascule, pondel en unsel zijn specifiek van toepassing op een weegwerktuig met ongelijke armen, waarmee men, door met een klein gewicht aan de lange arm heen en weer te schuiven, een grote last, die aan de korte arm hangt, kan wegen. [N 33, 208] II-11
week in de muil (een) sleeë: šliǝ (Roggel), (een) weke: węi̯kǝ (Baexem, ... ), wī.kǝ (Hasselt), gevoelig: gǝvø̄lex (Hulsberg, ... ), gǝvē.lex (As, ... ), lijs: lijs (Ubachsberg), lis (Hoensbroek, ... ), lęi̯s (Oost-Maarland), lijs in de bek: lis en dǝ bk (Eigenbilzen), lijs in de muil: lijs in de muil (Gronsveld), lis en dǝ mul (Oirsbeek, ... ), līs en de mǫi̯l (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), līs en dǝ mul (Kerkrade, ... ), līs en dǝ mūl (Puth), lijs in gen muil: līs e jǝn mul (Moresnet), los in de muil: lǫs en dǝ mǫu̯l (Smeermaas), slap in de muil: slap en dǝ mø̜i̯.l (Val-Meer), slap ęn ǝ mǫu̯l (Diepenbeek), šlap en dǝ mul (Valkenburg), slee: slī (Tungelroy), slee in de muil: slii̯ en ǝ mul (Stramproy), soepel: supǝl (Waubach), teer: tiǝr (Wanssum), week: wik (Houthalen, ... ), wiǝk (Berverlo), wēk (Ottersum), węi̯k (Horn, ... ), wīk (Sint-Truiden), week in de bek: wii̯ǝk en ǝ bɛk (Kwaadmechelen), wik en dǝ bɛk (Zelem), wīǝk en dǝ bɛk (Meijel), week in de muil: weǝk en dǝ mūl (Heerlerheide), wik en dǝ mǫu̯l (Bokrijk), wik ęn dǝ mø̜lj (Houthalen), wiǝk en dǝ mul (Achel, ... ), wiǝk ęn dǝ mūǝl (Niel-Bij-Sint-Truiden), wēi̯k ęn ǝ mǭu̯ǝl (Beverst), wēi̯q˱ en ǝ mul (Neeroeteren), wēk en dǝ mul (Heerlen), wēk in dǝ mul (Afferden), wē̜i̯k en dǝ mul (Weert), węi̯k en dǝ mul (Baarlo, ... ), węi̯k en dǝ mǫu̯l (Opheers), węi̯k en ǝ mul (Heel, ... ), węi̯k en ǝ mūǝl (Maxet), wīk en dǝ mø̜l (Halen, ... ), wīǝk en dǝ mul (America), wīǝk in dǝ mul (Venray), wɛi̯k en dǝ mul (Panningen), wɛi̯k en dǝ mǫu̯l (Lanklaar), wɛ̄i̯k en dǝ møi̯l (Bree), wɛ̄i̯k en ǝ myl (Meeuwen, ... ), wɛ̄i̯k in ǝ mul (Bocholt), week in gen muil: wēk e jǝn mul (Moresnet), week in het bakkes: wei̯ǝk in t baʔǝs (Lommel), wii̯ǝk en t baʔǝs (Tessenderlo), week in zijn bakkes: wīǝk en zǝ bakǝs (Leopoldsburg), week van bakkes: wīk va bakǝs (Paal), wīk van bakǝs (Koersel), week van bek: wēx va bɛk (Bleijerheide), węi̯k van bɛk (Maastricht), weke muil: wikǝ māl (Gingelom), wikǝ męl (Rummen), zacht: zāx (Venlo), zacht in de muil: zax˱ ęn dǝ mǫu̯l (Bilzen, ... ), zāx en ǝ mul (Montfort), zāxt in dǝ mul (Afferden), zō.xt˱ ęn dǝ mǫu̯l (Genk), zō.x˱ ęn dǝ mǫu̯l (Zutendaal), zōx en dǝ mul (Bergen), zǭxt en dǝ mul (Weert), zǭxt en dǝ myl (Meeuwen), zoet in de muil: zit ęn ǝ mø̜̄l (Godschei), zoet in de muil (Hees), zyt en ǝ mǫu̯l (Diepenbeek), zyt ęn ǝ mǫlj (Zonhoven  [(zoet: zacht)]  ), zīt˱ ęn dǝ mǫu̯l (Wimmertingen), zwak in de muil: zwak˱ ęn ǝ mū.l (Opglabbeek), zwā.k˱ ęn ǝ mul (As), zwāk en dǝ mul (Haelen), zwāk en dǝ mūl (Kinrooi) Gevoelig in de mond voor de druk van het gebit, vooral bij jonge paarden. [JG 1a; N 8, 64f] I-9
weekbak bak: bak (Meijel), groeve: grōf (Meijel), kuip: kȳp (Weert), rookbak: ryk˱bak (Loksbergen), waterbak: wętǝrbak (Ottersum), week: węjk (Horn), weekbak: weekbak (Arcen, ... ), węjkbak (Maastricht, ... ), węjkbák (Alken), węjk˱bak (Altweert, ... ), wɛ̄kbak (Venray), (mv.)  wēkbakǝ (Kerkom), węjkbęk (Maasbracht, ... ), wissenbak: węsǝbak (Stramproy), wissenkuiltje: wesǝkylkǝ (Weert) Betonnen bak waarin de wissen geweekt worden. In Sint-Truiden (P 176) werden de wissen in een beek gezet om te weken, of drie maal per dag met water begoten. [N 40, 18; monogr.] || Rechthoekige, vaak gemetselde, stenen bak met platte bodem waarin het graan in water wordt geweekt. Volgens de zegsman uit L 210 duurt het weken 1 dag. Zie ook semantische toelichtingen bij de lemmata ''weken'' en ''kiemen''. [N 35, 2; monogr.] II-12, II-2
weekblad? beeldjesboek: billekesboek (Tongeren), boekje: bykskə (Sint-Truiden), gazet (<fr.): gezet (Vucht), gazet (<fr.) met veel prenten: een gezet miet veel printen (Ellikom), gekleed boekje: geklejəd bikskə (Beverst), gellustreerd: geillustreerd (Lommel), gellustreerd weekblad: geillustreerd weekblad (Helchteren), illustratie (<fr.): ellestraotie (Kuringen), ellestratie (Stokkem), ellestrâsse (Hasselt), elləstrōͅsÒe (Hamont), eløstrâsi (Houthalen), elùstoͅti (Genk), eləstrāsə (Bree), eləstrōͅsə (Borgloon), iellustraotie (Achel), ielluustrassie (Lommel), illestra[o}sie (Wellen), illestratie (Bree, ... ), illestroasa (Tongeren), illestroatie (Hamont), illestrose (Bilzen), illestrosiə (Broekom), illis-strasie (Neeroeteren), illoestratie (Peer), illrdtraotie (Hamont), illustraesties (Zolder), illustraetie (Sint-Lambrechts-Herk), illustrase (Spalbeek), illustrasie (Kaulille, ... ), illustrategezet (Riksingen), illustratie (Bocholt, ... ), illustrazie (Bocholt), illustrāsī (Zichen-Zussen-Bolder), illustrātse (Hasselt), illustroase (Sint-Truiden), illustroatie (Linkhout, ... ), illustrotie (Herstappe), illustroətie (Val-Meer), illustrōͅ[i}se (Diepenbeek), illustrōͅsə (Sint-Truiden), illustrōͅti (Lanaken), illustrwasie (Moelingen), ilustrautie (Rijkhoven), ilystrəzi (Overpelt), ulestrōͅse (Sint-Truiden, ... ), ullestratie (Grote-Spouwen), ullestroatie (Hamont), éllustrâsie (Tongeren), élluströzə (Tongeren), øløstrāsī (Leut), øͅlistrati (Zolder), ɛləstròəsə (Heers), ook zel eens  ilustratie (Meeuwen), Van Dale (FN): illustré, (bn.) geïllustreerd; un illustré geïllustreerd tijdschrift.  illustrée (Jeuk), kindergazet: kingergezet (Montenaken), mannetjesboek: mennekesboek (Horpmaal), zeggen kleine kinderen  mennekesboek (Tessenderlo), mannetjesgazet: mennekesgazet (Schulen), mennekesgezèt (Lommel), perroquet?: [Fr. perroquet?, rk]  piroke (Kaulille), prentenblad: prentenblaod (Millen), printenblaod (Eigenbilzen), prentenboek: prentenboek (Meeuwen), prij[ə}ntəbu.k (Gutshoven), printebook (Reppel), printenbook (Lummen), prentenboekje: prijntenbukske (Kortessem), prentengazetje: prentegezetje (Heers), prentgazet: printgezet (Meeuwen), prentjesblad: prentjisblaad (Maaseik), revue (fr.): Van Dale: revue (Fr.), 4. tijdschrift van gevarieerde inhoud; ook als titel.  revue (Hoepertingen, ... ), weekblad: weskblaad (Bocholt), wieekblaod (Kerniel), weekblad bet veel prenten: weeəkblaod be vuil preinte (Hoepertingen) weekblad met veel prenten en fotos [ZND 36 (1941)] III-3-1
weekdienst bestelde mis: bestelde mis (Sevenum), dienst: deens (Waubach), dienst voor een dode: deens vuër `ne doë (Klimmen), dodenmis: de duədəmēs (Montzen), doordeweekse mis: door de weekse mes (Holtum), gestichte mis: gestichte mis (Oirlo), weekdienst: waekdeens (Baarlo, ... ), waekdeenst (Baarlo, ... ), waekdienst (Meijel, ... ), waekdins (Vlodrop), waikdeenst (Horn), weakdeens (Eys, ... ), weeekdienst (Peer), weekdeens (Maastricht, ... ), weekdeenst (Kelpen, ... ), weekdienst (Hechtel, ... ), weikdeens (Kessel), weëkdins (Gulpen, ... ), wēͅkdins (Siebengewald), wēͅkdinst (Meijel), wēͅkdīnst (Tienray), wèèkdĕĕns (Schimmert), wéékdeens (Sweikhuizen), weekmis: weekmes (Eksel), weekse mis: weikse mes (Bocholt), wekelijkse dodenmis: wekelijkse dooijemes (Ophoven), wekelijkse mis: wéékelekse mès (Eigenbilzen), wekendienst: waikedeens (Melick), wekendeens (Maastricht), wèchedeens (Kerkrade), wééëkedeens (Nieuwenhagen), zesweekse mis: zeswaekse mis (Sint-Huibrechts-Lille), zesweeke mes (Opglabbeek), zeswekendienst: zes waekedeenst (Roggel), zeswaeke deenst (Heel), zeͅswɛ̄kəndēnst (Opglabbeek), zeswekenmis: zeswekemes (Stokkem), zeswekemès (Hoepertingen), zēsweeke mēs (Boorsem), ziswēēkəmes (Loksbergen), ziswièkemès (Heers), zèswekemès (Jeuk, ... ), zéswekenmissen (Tessenderlo) Een wekelijkse mis voor een overledene, weekdienst. [N 96B (1989)] III-3-3
weekkuil zomp: zō.mp (Sittard) Een in de grond uitgegraven en gecementeerde kuil, gebruikt om de grondstof erin te bewerken en te laten rotten. Uit de weekkuil ontstond de primitieve kleimolen, toen men brede wielen of een kar, in beweging gebracht door een paard, erin liet ronddraaien om de klei te pletten. [monogr.] II-8