e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
werkbank bank: ba.ŋk (Melick), bank (Hasselt, ... ), baŋk (Arcen, ... ), báŋk (Beverst), bānk (Ottersum), bāŋk (Neerpelt, ... ), bank van de tafel: bāŋk van dǝ tǭfǝl (Oost-Maarland), dis: døš (Bleijerheide), hobelbank: hobǝlbaŋk (Sittard), hubǝlbaŋk (Bleijerheide, ... ), kneedbank: knē̜jbaŋk (Bocholt), meubelmakerswerkbank: mø̜jbǝlmē̜kǝrswerk˱baŋk (Herten), mø̜jbǝlmē̜kǝrswęrk˱baŋk (Heel), schaafbank: sxāf˱ba.ŋk (Hasselt), sxāf˱baŋk (Lommel), sxāf˱bāŋk (Ottersum), sxǭf˱baŋk (Leopoldsburg), sxǭf˱bá.ŋk (Zonhoven), š ̇āf˱baŋk (Roermond), šāf˱ba.ŋk (Tungelroy), šāf˱baŋk (Bleijerheide, ... ), šāf˱bāŋk (Mechelen), šǭf˱baŋk (Bilzen, ... ), schroefbank: sxruf˱baŋk (Bevingen), šruf˱baŋk (Helden, ... ), šrǫwf˱bāŋk (Lanaken), snitselbank: snitsǝlba.ŋk (Altweert, ... ), tafel: tafel (Herten, ... ), tǭfǝl (Nuth, ... ), vijlbank: vilbāŋk (Simpelveld), vijsbank: vē̜s˱baŋk (Loksbergen), werkbank: werkbank (Blerick, ... ), werkbaŋk (Helden, ... ), werk˱baŋk (Herten), werǝkbaŋk (Panningen), werǝk˱baŋk (Herten, ... ), węrkbaŋk (Helden, ... ), węrkbānk (Maastricht), węrk˱baŋk (Reuver, ... ), węrǝkba.ŋk (Melick), węrǝkbaŋk (Gronsveld), węrǝk˱baŋk (Bilzen, ... ), węrǝk˱bãŋk (Heijen, ... ), wɛrkbaŋk (Swalmen), wɛrǝk˱baŋk (Tessenderlo, ... ), wɛrǝk˱bãŋk (Tessenderlo), wɛrǝk˱bāŋk (Maastricht), wɛ̄rǝk˱baŋk (Rothem), werkdis: werǝk˱døš (Kerkrade), werktafel: werktǭfǝl (Susteren), węrǝktǭfǝl (Eigenbilzen) De bank waarop men het deeg voor verdere bewerking legt na de bewerking in de trog. Tussen de werkbank en de werktafel (zie het lemma ''werktafel'') zal het verschil doorgaans niet zo groot zijn geweest. [N 29, 30a; N 29, 105e: monogr.] || De houten of metalen bank waarop de smid, loodgieter en koperslager het metaal kunnen bewerken. Vaak zijn er in het werkblad gaten aangebracht waarin tassen, staken etc. kunnen worden gestoken. De woordtypen schroefbank (L 290, 291, P 176b, Q 88) en vijsbank (P 47) duiden op een werkbank waarop een bankschroef is aangebracht. [N 33, 279; N 64, 30a; N 66, 11a] || De werkbank of tafel waarop de bolrijs plaatsvindt. [N 29, 35b] || De werkbank waarop de narijs kan plaatsvinden. [N 29, 39a] || In het algemeen de houten bank waaraan de timmerman het hout bewerkt. Dit type werkbank is doorgaans aan de voorzijde ter hoogte van één van de poten en soms ook aan de zijkant voorzien van een houten bankschroef. Zie ook afb. 113. [N 53, 208a; monogr.] II-1, II-11, II-12
werkbankblad bankenblad: baŋkǝblā.t (Sittard), blad: blat (Dilsen, ... ), blā.t (Tegelen), blāt (Geulle, ... ), blǭt (Bilzen), bovenblad: bǭvǝblāt (Herten), werkblad: węrǝk˱blat (Bleijerheide, ... ), węrǝk˱blāt (Heel) Het werkvlak van de werkbank. Het werkbankblad bestaat uit een dik blok massief hout waarin verschillende vierkante en ronde gaten in zijn aangebracht. Zie ook de lemmata ɛstootblokgatɛ en ɛbankhaakgatɛ.' [N 53, 208c; monogr.] II-12
werkbankbodem bodem: bōjǝm (Leopoldsburg), bōm (Leopoldsburg, ... ), būjǝm (Dilsen), bǫam (Bleijerheide), bǫjǝm (Ottersum), bǭjǝm (Bilzen), bǭm (Herten, ... ) Het vlak tussen de poten van het onderstel van de werkbank. Het wordt gebruikt om er gereedschap of hout op te leggen. [N 53, 208g] II-12
werkbanklade geschierlade: gǝšīǝrlāj (Herten), lade: (Geulle, ... ), lāj (Heel, ... ), lǫj (Bilzen), schaafbanklade: sxāf˱bāŋklǭj (Ottersum), schot: šǭs (Bleijerheide), schublade: šūplādǝ (Bleijerheide), schuif: sxǫwǝf (Tessenderlo), šȳf (Dilsen), werkbanklade: węrk˱baŋklāj (Venlo) De lade die soms onder het werkblad is aangebracht en onder meer voor het opbergen van (klein) gereedschap wordt gebruikt. [N 53, 208d] II-12
werkbankonderstel frame: frēm (Posterholt), onderstel: ondǝrstęl (Bilzen, ... ), oŋǝrštęl (Reuver), oŋǝrštɛl (Herten), oŋǝrštɛlǝ (Heel), ōndǝrstęl (Ottersum), poten: puwǝtǝ (Tessenderlo), pūǝtǝ (Leopoldsburg), raam: dǝ rām (Herten), schraag: šrāx (Bleijerheide, ... ), sloffen: šlǫfǝ (Heel), voet: vōt (Geulle), voetstuk: voetstuk (Dilsen), vōtštø̜k (Tegelen) Het dragende, op de vloer staande deel van werkbank waarop het werkbankblad rust. Zie ook afb. 113. [N 53, 208e] II-12
werkbij [bij]: [bij] (Bilzen, ... ), amme: (mv)  amǝn (Beek), bouw[bij]: bouw[bij] (Asenray / Maalbroek), bu[bij] (Dilsen), buw[bij] (Born, ... ), bǫw[bij] (Montzen), broed[bij]: bro.t˱[bij] (Dilsen), broed[bij] (Genk, ... ), brut[bij] (Kerkhoven), brø̄.t[bij] (Geistingen), brø̄j[bij] (Heerlen, ... ), brø̄n[bij] (Montzen), brūt[bij] (Maasmechelen), haal[bij]: ha.l[bij] (Dilsen), haal[bij] (Asenray / Maalbroek), hāl[bij] (Born, ... ), hōl[bij] (Geistingen), hǭl[bij] (Asenray / Maalbroek, ... ), honing[bij]: huneŋ[bij] (Neeroeteren), jonge bij: (mv)  joŋǝ bejǝ (Venlo), kleine [bij]: klęjn [bij]: (Mheer), oude bij: (mv)  aldǝ bejǝ (Venlo), poets[bij]: poets[bij] (Asenray / Maalbroek), puts[bij] (Born), poetser: (mv)  putsǝrs (Weert), verzorgings[bij]: vǝrzø̜rgeŋs[bij] (Beek), vlieg[bij]: vlix[bij] (Alken, ... ), vlēx[bij] (Tegelen), voeder[bij]: vujǝr[bij] (Genk, ... ), voer[bij]: vo.r[bij] (Dilsen), voer[bij] (Asenray / Maalbroek), vōr[bij] (Asenray / Maalbroek, ... ), waakster: wākštǝr (Herkenbosch), wacht[bij]: waxt[bij] (Born, ... ), wachter: wachter (Weert), waterhaler: waterhaler (Kerkhoven), wātǝrhǭldǝr (Herten), werk[bij]: werk[bij] (Beegden, ... ), werǝk[bij] (Montzen, ... ), wirk[bij] (Maaseik), worǝk[bij] (Zonhoven), wrɛ̄k[bij] (Buggenum), wø̜.rǝq[bij] (Zonhoven), wērk[bij] (Eijsden), wę.rǝq[bij] (As, ... ), węrk[bij] (Amby, ... ), węrǝk[bij] (Beringen, ... ), wę̄rk[bij] (Asenray / Maalbroek, ... ), wɛrk[bij] (Afferden, ... ), wɛrq[bij] (Aalst), wɛrǝk[bij] (Weert), wɛ̄rk[bij] (Horst, ... ) Vrouwelijke bij. De werkbij is aanzienlijk kleiner dan de koningin. De werkbijen of werksters verrichten alle in de bijenwoning voorkomende taken zoals het broed warm houden en voeren, de koningin te eten geven en van cel tot cel leiden, raten bouwen, gebruikte cellen oppoetsen, water, stuifmeel, kleverige propolis en zoete nectar aanslepen, de voorraden opbergen en verzegelen, reten stoppen, de poort bewaken en de woning verdedigen, ventileren en schoonhouden. Op grond van die verschillende functies wordt de werkbij ook wel haalbij, voederbij, bouwbij en broedbij genoemd. In de zomer is een werkster na ongeveer zes weken versleten, in de winter, als er geen buitenwerk te doen valt, leeft ze ongeveer vijf à zes maanden. Men kent dus kortlevende zomerbijen en langlevende winterbijen. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12b; S 3, L 1a-m; JG 1a; N 63, 62] II-6
werkbijenbroed fijn broed: fi.n brōt (Weert), fijn broed (Lommel, ... ), fin brut (Ysselsteyn), fīn brut (Asenray / Maalbroek, ... ), fīn brōt (Asenray / Maalbroek, ... ), fīǝn brut (Heerlen), fijn werk: fijn werk (Tessenderlo, ... ), fīn węrk (Venray), fīn węrǝk (Stein), platbroed: platbrut (Kerkhoven), schoon werk: sxo wɛrk (Zepperen), werkbijenbroed: wɛrǝkbejǝbrūt (Montzen), werksterbroed: werksterbroed (Born, ... ), werkstǝrbrōt (Beek, ... ), wērkstǝrbrut (Herkenbosch), węrkstǝrbroǝt (Hasselt), węrkstǝrbrōt (Maasmechelen, ... ), wɛrkstǝrbruǝ.t (Diepenbeek), wɛrkstǝrbrōt (Asenray / Maalbroek), werkstersbroed: werkstǝrsbro.t (Dilsen) Het broed in de kleinste cellen, waaruit de werkbijen ontstaan. [N 63, 24a; N 63, 20a] II-6
werkblaar bloedblaar: bloedblo.ər (Engelmanshoven), bloodblaor (Opglabbeek), eeltblaar: en eelt bloor (Zichen-Zussen-Bolder), kwert: kwaa:rt (Mheer), kwijet (Moresnet), kwäät (Eupen, ... ), pitsblaar: petšblōr (Rekem), pitchblaor (Opgrimbie), pitsblaor (Bree, ... ), pitsblaër (Opoeteren, ... ), pitsbloar (Sint-Truiden, ... ), pitsbloeer (Zepperen), pitsblor (Achel, ... ), pitsblôâr (Grote-Spouwen), pitsjblaor (Mechelen-aan-de-Maas), pitsjbloar (Vucht), #NAME?  pitsjblaor (Klimmen), Met bloed.  pietsjblaor (Geleen), waterblaar: waiterblor (Hechtel), waterblaor (Opglabbeek), waterbloar (Dilsen, ... ), woaterbloor (Zichen-Zussen-Bolder), weer: wiejər (Sint-Truiden), wier (Koersel, ... ), wiere (Jeuk), wieër (Hasselt), werkblaar: werkbloër (Wellen), werkblôêer (Sint-Truiden), wɛrkblwo:rə (s-Herenelderen), zwel: zweel (Hamont, ... ), zwēl (Hamont), zwēͅlən (Hamont) Blaar: blaasachtige opzetting van de huid (blaar, blein). [N 84 (1981)] || een blaar in de handen door het vasthouden van een werktuig, bv. een hamer [ZND 32 (1939)] || een blaar onder de voeten, door het gaan veroorzaakt [ZND 32 (1939)] || Een brandblaar. [DC 14 (1946)] III-1-2
werkblok bennenplank: bɛnǝplāŋk (Ottersum), blok: blǫk (Sint-Truiden), draaiplank: drǫwǝjplãŋk (Tessenderlo), korfblok: kø̜rǝf˱blǫk (Stokkem), korfplank: kø̜rǝfplaŋk (Helden), werkblok: węrǝk˱blǫk (Maastricht) De houten plank waar de mand op staat tijdens het eerste stadium van het vlechten. In Weert (L 289) stond de mand op een wiel, zodat de mand gedraaid kon worden. Er staken twee pinnen uit waarmee de bodem vast kon worden gezet. [N 40, 77] || Zwaar houten blok of onderste deel van een boomstam, waarop de duigen worden bewerkt. Zie ook afb. 211. Op het werkblad ervan zijn soms gleuven of metalen krammen aangebracht, waartegen het uiteinde van de duig rust tijdens de bewerking; het andere uiteinde van de duig wordt door de kuiper tegen de borst gehouden. [N E, 18] II-12
werkboek boek: buk (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Maurits]), werkboek: wɛrkbuk (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Werkboekje dat iedere arbeider moet bezitten. De werkgever heeft het boekje in zijn bezit gedurende de tijd dat de arbeider in zijn dienst is. Hij duidt er nauwkeurig in aan wanneer de werknemer in dienst treedt en wanneer hij de dienst verlaat (Vanwonterghem pag. 69). [Vwo 146; Vwo 859] II-5