e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wervel handvat: hant˲vat (Heerlen), houten klos: hǫwtǝ klǫs (Berg / Terblijt), houteren deurwervel: høltǝrǝ dø̄rwęrvǝl (Helden, ... ), klink: kleŋk (Bergen), klosje: klø̜skǝ (Berg / Terblijt), klotsje: klø̜tskǝ (Blerick), knevel: kniǝvǝl (Gulpen), knēvǝl (Altweert, ... ), knēǝvǝl (Vaals), knē̜vǝl (Mechelen, ... ), knęǝvǝl (Gronsveld, ... ), slotje: šlø̄tjǝ (Meerssen), vregel: vergǝl (Eys, ... ), vrø̄gǝl (Ospel), wervel: velǝgǝr (Sibbe / IJzeren), vęlgǝr (Bemelen), vęlǝgǝr (Margraten), we.rvǝl (Sittard), welvǝr (Bemelen, ... ), welǝvǝr (Rothem, ... ), wervǝl (Baexem, ... ), werǝvǝl (Tungelroy), wirvǝl (Heerlen), wrevǝl (Roggel), wølvǝr (Wanssum), wørvǝl (Beesel, ... ), wø̜̄rvǝl (America, ... ), wø̜lvǝr (Hout-Blerick, ... ), wø̜lǝvǝr (Maastricht), wø̜rvǝl (Baarlo, ... ), wø̜rǝvǝl (Maastricht), wē̜rvǝl (Gennep, ... ), wē̜rǝvǝl (Amby), węrvǝl (Boshoven, ... ), węrǝvǝl (Nederweert), werveltje: (k)węlvǝrkǝ (Genk), wervǝlkǝ (Baexem, ... ), wørvǝlkǝ (Blerick, ... ), wø̜l(ǝ)vǝrkǝ (Maastricht), wē̜rǝvǝlkǝ (Amby), węrvǝlkǝ (Helden, ... ) Blokje hout, dat draaibaar om een spijker op de kozijnstijl is aangebracht en dient om deuren van kastjes en schuurtjes gesloten te houden. In het gebied rond Weert werd het ook voor vensterluiken gebruikt. Zie ook 'Limburgs Idioticon', pag. 291, s.v. 'wölverke', het, ø̄Nachtslotje. 't Is de kantuitspraak van wervelke. Geh. St-Truiden.ø̄ [A 27, 32a-b; monogr.] || Draaibaar stel evenwijdige balken die rond het bovenste uiteinde van het staakijzer bevestigd zijn. De wervel houdt het uiteinde van het staakijzer op zijn plaats en maakt het mogelijk het staakijzer uit de schijfloop te trekken. De wervel kan in voorkomende gevallen met behulp van stuurtouwen vanaf de steenzolder bediend worden. [N O, 16k] II-3, II-9
wervelanker anker: aŋkǝr (Wellen), draaianker: driǝnaŋkǝr (Bleijerheide), kopanker: kǫp˱aŋkǝr (Herten), wervelanker: węrvǝlaŋkǝr (Sint Odilienberg), wɛrvǝlāŋkǝr (Ottersum) Anker waarbij de schieter draaibaar aan de veer is vastgeklonken. Zie ook afb. 73. [N 54, 125] II-9
wervels knevels: knēvǝls (Lummen, ... ), wervelen: wervǝl (Herten, ... ), wørvǝl (Herten), węrvǝl (Herten), wervels: wɛrǝvǝls (Tessenderlo), zoomnokken: zǫwmnǫkǝ (Maxet, ... ) De wervels waarmee de windborden op de roeden worden vastgezet. [N O, 4d; N O, 4c] II-3
werveluitsteeksels losmaken been uitsnijden: bīǝn atsnē̜ (Nieuwerkerken), bet de hamel derophouwen: bɛ dǝ hǭmǝl trop howǝn (Diepenbeek), de rug wervelen: dǝr rø̜k wɛrvǝlǝn (Mechelen), doppen: dopǝ (Heythuysen), foetelen: fūtǝlǝ (Mal), insnijden: enšniǝ (Buchten), kloppen: kloppen (Beringen), knoes insnijden: knuš enšniǝ (Nuth), knoes loshouwen: knuš loshawǝ (Kerkrade), knook losschillen: knǭk lǫssxɛlǝn (Blerick), knots lossnijden: knǫts lǫsnajǝ (Tongeren), knots wegdoen: knǫts wexdun (Sint-Truiden), langs de wervel doorsnijden: [langs de wervel] dȳ.rsnī-jǝ (Gruitrode), laten zwellen: lǭtǝ zwǫlǝ (Helchteren), omhouwen: ø̜mhǫwǝ (Maastricht), ontwervelen: ontwęrvǝlǝn (Rotem), openklieven: ǫwpǝklīvǝ (Sint-Truiden), opkroppen: ōpkrǫpǝ (Heerlen), over de anger houwen: ø̄vǝr dǝ aŋǝr hǫwǝ (Susteren), rug kappen: rø̜xkapǝ (Herk-de-Stad), rug kerven: røk kɛrvǝn (Hoensbroek), rug loskloppen: rug loskloppen (Diepenbeek), rugschenken losmaken: rø̜ksxenkǝ lǫsmākǝ (Neeritter), rugstrang afkappen: røkstraŋk ǭfkapǝ (Riksingen), rugstrang houwen: røkstraŋk hǫwe (Heugem), rugstrang uitsnijden: røkstraŋ ø̜jtsnēj (Waasmont), rugstuk uitsnijden: røkstøk ø̄wǝtsnējǝ (Wellen), schuin doorsnijden: schuin doorsnijden (Tungelroy), snijden: snęjǝ (Veldwezelt), spalken: spalkǝ (Maasmechelen), špalkǝ (Bleijerheide), spieën losmaken: špīǝn lǫsmākǝ (Hoensbroek), uitkloppen: ūtklopǝ (Neerpelt), uitstoten: ytstōtǝn (Leunen), wervel splijten: wɛrvǝlšplītǝ (Panningen), wervels lossnijden: wēǝrvǝls losnīǝn (Kaulille) De werveluitsteeksels losmaken om de ribben dikker te laten lijken. [N 28, 92] II-1
wervelwind de wind jaagt: de wind jaagt  də weͅnt əøͅx (Borlo), draaiwind: draaiwind (Overpelt), draiweͅnd (Sint-Lambrechts-Herk), drāiwent (Beverlo), drēwent (Beringen), drēweͅint (Heers), drēͅiwent (Lommel), driejwiend (Oirlo), dräjweͅnd (Overpelt), drîê-wèndj (Puth), drɛjwe.ntj (Weert), drɛ̄went (Eksel), inne drīēëwingk (Hoensbroek), ’drɛ̝jwi.nt (Gennep), a is lang, lachend mondje op e  dräjweͅnt (Lommel), draaiwind (m.).  dreiwent (Zolder), eerste e lang  drĕwient (Gennep), duivelsdraai: dyvəlsdrɛj (Stokkem), gekke wind: ennə gekkə wind (Berg-en-Terblijt), heks: heks (Neeritter, ... ), héks (Gennep, ... ), hooimannetje: ein huij menke (Maasniel), hei menke (Beesel), hei mènke (Neer), heimenke (Herten (bij Roermond), ... ), hui menke (Beesel), huimenke (Asenray/Maalbroek, ... ), (heijmenkes). (lett. heimanntje).  heijmenke (Tungelroy), Nb. Geen onderscheid tussen 36a en 36b.  heimènke (Haelen), hooimooimannetje: hooimooimaneke (Heythuysen), hooimouw: hooimooi (Maasbracht), omdat hierdoor t hooi soms meters hoog de lucht wordt ingezogen  hooimooi (Laak), hooismannetje: ’n heismenke (Roermond), hoos: hoos (Beringe, ... ), hōs (Maaseik), ing hoos (Waubach), een hoos.  ən hós (Beverlo), houw: haaf (Kwaadmechelen), huə (Hechtel), (sterke wervelwind)  hàu (Lommel), houwemouw: houemou (Heek), houwemou (Mheer), houwmouw: haowmaow (Castenray, ... ), haumau (Kinrooi), haumauw (Tungelroy), hauwmauw (Geulle, ... ), hāwmāw (Lommel), hojmoj (Maasbree), hoomoo (Eksel), hoowmoow (Klimmen), houmou (Echt/Gebroek, ... ), houmouw (Berg-en-Terblijt, ... ), hounmouw (Meijel), houw-mouw (Genooi/Ohé, ... ), houwmoj (Hout-Blerick), houwmouw (Bingelrade, ... ), how-mow (Gronsveld, ... ), howmauw (Gronsveld), howmow (Wolder/Oud-Vroenhoven), hoymoy (Maasbree), hoûw-moôw (Gronsveld), hōͅumōͅu (Neerpelt), hōͅwmōͅw (Overpelt, ... ), hoͅwmōͅw (Zolder), hoͅwmoͅw (Meeswijk, ... ), huiwmuiw (Bree), hūjmoŭw (Lozen), ’n howmow (Gronsveld), ’ne how-mow (Ulestraten), ⁄hauwmauw (Hamont), ⁄n hamaw (Eijsden), ⁄n hauwmauw (Oost-Maarland), ⁄ne houwmauw (Maastricht), ⁄nne howmow (Mheer), ⁄oͅwmoͅw (Meeswijk), (half lange klinker).  how mow (Schaesberg), (vrouwelijk).  ⁄n houwmouw (Heer), bolletjes boven beide os; beide lettergrepen stoottonig uitspreken  hoͅywmoͅyw (Bocholt), dat is de gewone naam  hōj-mōj (Pey), de boogjes gebruik ik voor omgekeerde vs  hoͅumoͅ:uw (Opoeteren), hauwmauw  hoͅumoͅuw (Lanklaar), hàwmàw (Mechelen-aan-de-Maas), hauwmauw (m.)  haumau (Mechelen-aan-de-Maas), ⁄hāwmāw (Neerpelt), houmou  hōͅumōͅu (Peer), houwmouw (m.).  hoͅumoͅuw (Bocholt), huiwmuiw (m.)  høͅywmøͅyw (Opglabbeek), kiek dòr n haowmaow, kijk daar een wervelwind  haowmaow (Meijel), Nb. dit zegt men ook wel.  hoowmoow (Oost-Maarland), ook nog bolletjes boven op de os  hoͅywmoͅyw (Meeuwen), puntjes staan onder de os  hoͅ.umoͅ.u (Neeroeteren), spelling!  hoͅ:moͅ:w (Opoeteren), vroeger  houwouw (Berg-en-Terblijt), hôjmooj (Beringe), houwmouwer: hoͅuw moͅuwər (Opglabbeek), houwmouwtje: hoəw mouku (Meijel), houwvrouw: hawvraw (Zutendaal), hēͅivroͅw (Riemst), houvrou (Hoepertingen, ... ), houvrouw (Sint-Truiden), hovro (Genk, ... ), howvrow (Rosmeer), hōlvroͅ (Linkhout), hōvro (Zonhoven), hōvrō (Bilzen, ... ), hōͅuvrōͅu (Hees), hōͅəvrōͅə (Halen), hoͅulvroͅu (Nieuwerkerken), hoͅuvroͅu (Heks, ... ), hoͅuvroͅuw (Waterloos), hoͅuwvroͅu (Tongeren), hoͅu̯vroͅu̯ (Sint-Truiden), hoͅwvroͅw (Kortessem, ... ), ho⁄:vroÚ: (Helchteren), huvrōuw (Kuringen), huvro̝uw (Diepenbeek), hóvró (Paal), høvrø̄ (Hasselt), høwvrøw (Kermt), høywvrøyw (Spalbeek), høͅiwmøͅiw (Bree), ən hōvrō (Beringen), ən hoͅuwvroͅu(w) (Romershoven), ən hoͅuwvroͅuw (Borgloon), (v.)  (h)uvrø (Hasselt), een hoveroo.  nən hóvərō (Beringen), eerste syllabe= stoottoon  hōvro (Zolder), hauwvrauw  hauvrau (Vliermaal), het eerste gedeelte staat misschien in verband met slaan; het tweede =vrouw, dus iets als slaande vrouw; of dit iets te maken heeft met heksen kon niet achterhaald worden  heuwvrew (Eigenbilzen), hoevrouw  ⁄huvroͅw (Diepenbeek), hoolvrouw  hōlvrō (Lummen), hōlvröw (Donk (bij Herk-de-Stad)), hoovroo  hōvrō (Hoeselt), houwvrouw (vr.)  hoͅuwvroͅuw (Herk-de-Stad), mv.: -ë; (zelden gebruikt) ps. vragen ò of puntje boven de o?  hòuvròu (Tongeren), op de a een bolletje  āvroͅi (Riemst), ouder  də hoͅuvroͅu (Tongeren), van vrouw Holle; algemeen bekend in Zuid-Limburg  houwvrouw (Heers), wijst op een bepaalde boze geest  huvroͅuw (Diepenbeek), koemannetje: keujmenke (dim.) (Maasniel), kolk: kolk (Kessel), koude vrouw: (v.)  kuə vrōͅ (Zelem), lawine: lawinə (Overpelt), mermouw: (van Fr. remous?).  mermouw (Tungelroy), mouw: mouf (Eind), oͅənmow (Lanklaar), Nb. De vertaling voor wind = wintj.  mouw (Heythuysen), zo noemt opwaaiend stof  mouw (Geleen), mouwen: ’t mawtj (?) (Horn), is stof doen opwaaien  mouwe (Geleen), mouwmannetje: ei mouwmenke (Heel), ei mouwmĕnke (Beegden), mouw menke (Grathem), mouwmenke (Thorn), mouwmĕnke (Posterholt), mouwmènke (Ell), mouw = stof  mouwmenke (Nederweert), Van mulle zand.  mouwmenke (Tungelroy), oude heks: āhu heks (Heijen), èn ald heks (Blitterswijck), oude vrouw: ōͅulvrōͅu (Gingelom), remouw: ein remouf (Nederweert), enne remóo (Panningen), remauw (Leuken, ... ), remoo (Helden/Everlo), remou (Helden/Everlo), remouf (Eind, ... ), remouw (Maasbracht, ... ), remoë (Panningen, ... ), rəmauw (Leuken), roesboes: rūzbūs (Opitter), roesboes  ruzbus (Peer), roffel: roffel  roͅfəl (Peer), rouwmouw: roumouw (Stramproy, ... ), rukwind: rəkwenš (Bocholt), rəkweͅint (Wellen), rukwind  røkwend (Lummen), ruwe wind: rouwe went  roͅuwə weͅnt (Gelieren/Bret), storm: stərm (Mal, ... ), sturrem  stərəm (Smeermaas), stormwind: stòrmwind (Amby), (m.)  stərmweͅind (Wintershoven), steremwend  stərəmweͅnt (Hoeselt), stormweint (man.)  stoͅrmweͅint (Borgloon), stormwind  stoͅrmweͅnt (Niel-bij-St.-Truiden), stərwend (Lummen), stərəmweͅnt (Borlo), stuif: sjtoef (Heek), stuifwind: stoĕfwind (Valkenburg), toervelwind: eine toervelwintj (Roermond), ene tórvelwintj (Maasniel), tervelwindj (Hunsel), toervelwind (Valkenburg), heel vroeg "duuvelswendj"omdat men meende dat de duuvel deze wind deed ontstaan, en een verloren ziel meenam  torvelwéndj (Geleen), treks: treks (Middelaar), trilwind: trilwient (Gennep), vievelwind: tvivelwènjt (Susteren), warrelwind: werrəlweͅint (Heers), waterhoos: waterhoos (Helden/Everlo), waterzuiger: waterzuger (Helden/Everlo, ... ), boven water  waatərzuukə (Meterik), weerheks: wairheks (Horst), weirheks (Hout-Blerick), wɛ̄rheks (Meerlo), weerzuiker: #NAME?  waerzuuker (Montfort), wervel: wervel (Arcen, ... ), wirbel (Geleen), wirvel (Nieuwstadt), wervel (m).  nəweͅrvəl/ə—kə/—s (Leopoldsburg), wervelstorm: wervelstôrm (Kerkrade), wèrvelstörem (Borgharen), wervelwind: eine wērvĕlwind (Meerssen), eine wirvelweinjd (Sittard), eine wirvelwintj (Herkenbosch), ene wervelwĕindj (Oirsbeek), ene wervelwinjd (Sittard), ene wervelwink (Nieuwenhagen), ene wervelwintj (Grevenbicht/Papenhoven), enne wölverwingk (Tegelen), inne wervelwink (Vrusschemig), inne wirvelwink (Eygelshoven), uervəlweͅint (Heks), unne wervelwind (Maastricht), vervelwendj (Schinnen), waervelwiend (Castenray, ... ), werrevelwind (Maastricht), wervel-wingk (Tegelen), wervelweend (Lottum), wervelwendj (Oirsbeek, ... ), wervelwiend (Tienray), wervelwijntj (Schinnen), wervelwind (Amby, ... ), wervelwindj (Beegden, ... ), wervelwinjt (Obbicht), wervelwink (Baarlo, ... ), wervelwintj (Buchten, ... ), wervelwīnd (Gulpen), wervelwèndj (Limbricht, ... ), wervelwèntj (Obbicht), wervelwínk (Heerlen), wervəlwind (Amby), wewelwind (Meerssen), wērvelwind (Heugem), wĕrvelwindj (Stevensweert), weͅrvəlwenjd (Lanklaar), weͅrvəlwent (Beringen, ... ), weͅrvəlwent⁄ (Meeswijk), weͅrvəlwēnt (Overpelt), weͅrvəlweͅndš (Bree), weͅrvəlweͅntš (Meeswijk), weͅrvəlwént (Kaulille), weͅrəvəlwēnt (Hamont), wierbəlwink (Vaals), wirvelwenjd (Urmond), wirvelwĕĕnjdj (Schinveld), wirvelwĕnd (Susteren), wirvelwind (Linne, ... ), wirvelwindj (Bingelrade, ... ), wirvelwink (Bleijerheide), wirvelwintj (Maasbracht), wirvelwin̄tj (Melick), wirvelwĭndj (Sittard), wirvelwéndj (Puth), wirvulwink (Waubach), wir⁄velwink (Bleijerheide, ... ), wrɛ͂velwindj (Buggenum), wurvelwindj (Beringe), wèrrevel wink (Mechelen), wèrvelwiend (Afferden, ... ), wèrvelwind (Wijk), wèrvelwindj (Nunhem), wèrvelwintj (Thorn), wérvelwééndj (Echt/Gebroek), wörrevelwintj (Panningen), wøͅrvəlwentš (Bree), węrǝvǝlwentj (Molenbeersel), wəervəlwīnt (Meterik), wərvəlwindj (Lozen), wɛrvəlwenš (Boorsem), ənə vɛrvəlvent (Maastricht), ənə wirvəlwintj (Voerendaal), ənə wêrvəlwên’š (Maaseik), ’n wervelwindj (Stevensweert), ⁄n wervelwink (Mechelen), (= kleine cycloon).  wervelwind (Amby), accentjes staan boven in  wirvelwiπnjd (Ophoven), Als de grond erg droog is zegt men wel: t is een mauwe.  wirvelwinjd (Herten (bij Roermond)), bolletje staat boven de e  wirvelwe‧ndj (Mechelen-aan-de-Maas), ene wervelwentj  ənə weͅrvəlweͅnt⁄ (Stokkem), laatste teken lijkt bij de informant op een uitgerokken S  wIrvəlwInS (Stokkem), Nb. ben ik niet helemaal zeker van.  weͅrvəlwen’š (Maaseik), Nb. van iemand die erg rap is, zegt men: zoë vlot wie einne wervelwink.  wervelwink (Heerlen), Nb. wind = windj.  wervelwindj (Thorn), Nb. wind = wènjt.  wervelwènjt (Buchten), wervelwind  weͅrəvəlwent (Velm), wervelwind.  weͅrvəlweͅntʔ (Kinrooi), wɛrvəlwent (Achel), wervelwindj  weͅrvəlwend⁄ (Ophoven), wèrvelwend  weͅrvəlwent (Neerharen), wervelwindel: wervelwindel (Stokkem), wind: wind (Venlo), wän’t (Rotem), windbroes: wiendbroes (Meerlo), windbroees (Swolgen), windbroes (Melderslo, ... ), windjbroes (Reuver), winkbroes (Baarlo, ... ), wīēndbrōēs (Wellerlooi), in Blerik.  wĭnkbróés (Blerick), in Venlo.  windbrŏes (Blerick), windbruid: wiendbrud (Venray), wiendsbruud (Leunen), wiendsbruut (Merselo), de wind vormt a.h.w. een hoepelrok van stof en zand als was het een bruid  wiendsbrüd (Leunen), windheks: windheks (Horst), Dit is een wervelwind in het klein.  ’wi.nthɛks (Gennep), windhoos: en wīēndhōēs (Oirlo), weend hoos (Lottum), wēnthōs (Val-Meer), weͅnthōs (As), weͅnthōuəs (Lommel), wiendhoos (Gennep), wiendhōēs (Bergen), wind hoes (Holtum), windhies (Horst), windhoes (Bergen), windhoos (Blerick, ... ), windhoës (Blerick, ... ), windj hoos (Kinrooi), windjhoos (Beesel, ... ), winkhoos (Baarlo, ... ), wintj hoos (Montfort), wintjhoos (Grevenbicht/Papenhoven), wèntjhoos (Obbicht), wéndjhoos (Obbicht), windhoosje: wéndjheuskee (Obbicht), windkolk: windkolk (Tegelen), windkollek (m.)  ⁄wēntkolək (Neerpelt), windmannetje: windjmenke (Swalmen), winjdj-menke (Baexem), windroes: unne windroes (Maastricht), wind-roes (Maastricht), winkroes (Baarlo), windsbroes: windsbrōēs (Lottum), wingsbroēs (Sevenum), wink broes (Belfeld, ... ), winkbrōés (Sevenum), winksbroes (Sevenum), winksbróes (Velden), windsbruid: windsbrŭŭt (Venray), windshoos: ’n windsoes (Blerick), windsroes: winkstrōēs (Velden), windsstoot: wìnjdstōēāt (Jabeek), windwind: weindwintj (Heel), wooswind: woozwindj? (Sint-Odiliënberg), zandhoos: zankhoes (Velden), zandmannetje: zandj menke (Thorn), zuiger: (sterke wervelwind)  zøͅygər (Lommel) [N O, 9f; monogr.]cycloon [ZND 13 (1925)] || dwarrelwind || Hoe noemt men een ronddraaiende wind, die stof en zand van de grond doet opwervelen of water als een zuil omhoogzuigt? [DC 30 (1958)] || kleine wervelwind || soorten winden [ZND 13 (1925)] || wervelwind [SGV (1914)], [ZND B2 (1940sq)] || wervelwind [hauwmauw, remouw, hauw, ow, mouwmeuke, windroes] [N 22 (1963)] || wervelwind, hoos || Wervelwind. Hoe noemt men een ronddraaiende wind, die stof en zand van de grond doet opwervelen of water als een zuil omhoogzuigt ? (Nederl. wervelwind, in heviger vorm wel cycloon. N.B. Het Zeeuws-vlaamse nikkelstaart, het Drentse nokstaart, enz. doen ve [ZND 49 (1958)] II-3, III-4-4
wesp bij: bi (Mettekoven), bie (Gingelom, ... ), dreen: jonge wesp die nog in de raat zit  dreen (Swolgen), hemelbij: hemelbie (Oostham), hespel: hèspel (Venray), horzel: horzel (Koersel), oorsel (Venlo), mispel: (mispel) (Montfort), maespel (Castenray, ... ), meespel (Helden/Everlo, ... ), meispel (Oirlo), mespel (Meerlo, ... ), mespəl (America), mēspel (Blitterswijck, ... ), mispel (Afferden, ... ), mispəl (Hout-Blerick, ... ), mīspel (Panningen), mĭpəl (Maaseik), muspel (Echt/Gebroek), määspel (Leunen), mèspel (Horst, ... ), mèspul (Horst), mèèspel (Venray), mêispel (Merselo), mêspel (Swolgen), mêspele (Blitterswijck), möspel (Echt/Gebroek), Additie bij wesp, blz. 043: ook de vrucht "mispel  meespel (Lottum), Additie: mispele is een soort hout  mispele (Stevensweert), ee = ee/?  meespel (Sevenum), homofoon van "mispel  mis’pel (Tegelen), wespen  mespələ (Maaseik), oreik: hörreïk (Eupen), cf hooreik bij hoornaar  urreïk (Eupen), paardenwesp: peerewesp (Duras, ... ), paardhorzel: pjatwossel (Hoepertingen), paardwesp: peerwesp (Sint-Truiden, ... ), paardwespel: pieərweͅspəl (Halen), teerwesp: teerwesp (Wijer), teetje: teetje (Tungelroy), kleine soort wesp, die niet steekt  teetje (Altweert, ... ), wesp: eisp (Hunsel), waesp (Oirsbeek), waĕsp (As, ... ), waisp (Itteren), wāesp (Hamont), weeps (Ulbeek, ... ), weesp (Stein), weespe (Ospel), weeəp (Herten), weips (Alt-Hoeselt), weps (Bilzen), wesp (Amby, ... ), wespe (Stramproy), wēsp (Laar, ... ), wēͅsp (Hamont, ... ), wĕisp (Lommel), wĕsp (Berg-aan-de-Maas, ... ), weͅipsə (Hoepertingen), weͅps (Diets-Heur, ... ), weͅpse (Sluizen), weͅpsə (Broekom, ... ), weͅsp (Binderveld, ... ), wiesp (Sibbe/IJzeren), wijps (Zepperen), wisp (Asenray/Maalbroek, ... ), woosp (Heusden), woͅsp (Halmaal), wässp (Eupen), wèps (Hoeselt), wèsp (Amby, ... ), wésp (Altweert, ... ), wêps (Bilzen), wêsp (Borgloon, ... ), wësp (Sittard), wìsp (Munstergeleen), wísp (Mechelen, ... ), wöspe (Pey), wøͅsp (Bree), wəsp (Merkelbeek), wɛsp (Meeuwen), #NAME?  weespe (Nederweert), meestal  weps (Griendtsveen), wisselend met wesp  weps (Roermond), wespel: vespel (Geysteren), wespel (Aubel, ... ), wispel (Borgharen, ... ), wèspel (Borgharen, ... ), wêspel (Gronsveld), wesper: vèsper (Gennep, ... ) insect II [Goossens 1b (1960)] || wesp [DC 09 (1940)], [SGV (1914)], [SGV (1914)], [Willems (1885)], [ZND 27 (1938)] || wesp, kleine soort die niet steekt || wesp, soort [SGV (1914)] III-4-2
weten weteen: weete (Tungelroy), weetən (Lommel), Ajje dá daa.rt é menneke, dan wee.t iech ejt bèt oech: Als je dat durft, kereltje, dat zwaait er wat voor je  we.te (Hasselt), weten: weite (Maastricht, ... ), wei’te (Tegelen), wete (Heerlen, ... ), wētə (Eupen), wiehte (Genk), wieëte (Altweert, ... ), wīē.ëte (Zonhoven), wīētə (Meeuwen), wèite (Gronsveld), wéjtə (Meeswijk), wîêtə (Hamont) weten III-1-4
wetering watering: watering (Hasselt, ... ), weterbroek: weterbroek (Berverlo), wetering: wetering (Hamont, ... ), wetǝreŋ (Kolonie), witǝreŋ (Bree, ... ), wētǝreŋ (Genk, ... ), wē̜tǝreŋ (Grathem, ... ), wętǝreŋ (Diepenbeek), wīǝtǝreŋ (Bocholt, ... ) Hooiwei met sloten omgeven. [N 14, 57; N 14, 61; N 14, 53 add.; N 14, 52 add.; N 18, 19 add.; L 19B, 2aI, RND 20] I-8
wethouder, schepen raadslid: raodslid (Bunde), schepen: de schepe (Montfort), schepen (Bree, ... ), schijpə (Loksbergen), schèpə (Montfort), sjeepe (Pey), sjeepən (Diepenbeek), sjeëpe (Waubach), sjièpe (Hoeselt), sjīēpe (As), sjèppe (Eigenbilzen), skepen (Jeuk), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller noteert bij spellingssysteem: WBD-WLD, behalve je = dj.  sjīēpə (Opglabbeek), Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  sjiēpə (Nieuwenhagen), Opm. is oude benaming.  sjeëpe (Mheer), Opm. is verouderde benaming.  sjepe (Maastricht), Opm. v.d. invuller: soms nog zo genoemd.  sjaepe (Haelen), ps. omgespeld volgens Frings!  sxēpə (Houthalen), ps. omgespeld volgens RND!  šīpə (Meeuwen), wethouder: de wethowwer (Venray), d’r wethouder (Klimmen), wethaaier (Maasniel), wethaajer (Haelen, ... ), wethaajər (Montfort), wethalder (Blerick, ... ), wethaojer (Echt/Gebroek, ... ), wethaower (Maasbree), wethawer (Maastricht, ... ), wethawter (Posterholt), wethawwer (Amby, ... ), wethawwər (Maastricht), wethāōjer (Sevenum), wethouder (Born, ... ), wethouer (Heerlerbaan/Kaumer, ... ), wethoujer (Ospel, ... ), wethoujers (Thorn), wethouwer (Doenrade, ... ), wethouwər (Guttecoven, ... ), wethower (Wijlre), wĕthàwer (Geleen), withòwwər (Epen), wèthaajər (Kapel-in-t-Zand, ... ), wèthaojer (Ell, ... ), wèthauwər (Maastricht), wèthawwer (Geulle, ... ), wèthouwer (Doenrade, ... ), wèthouwur (Brunssum), wèthouwər (Heerlen, ... ), wèèthouwər (Hulsberg), wéthaajer (Swalmen), wéthaawər (Meijel), wéthaojer (Tungelroy), wéthaojər (Grathem, ... ), wéthauwer (Merkelbeek), wéthawwər (Maastricht, ... ), wéthouder (Geleen, ... ), wéthouwər (Gennep), wéthowdər (Venlo), wéthàwdər (Susteren), wêthaajer (Swalmen), wêthâûwer (Schimmert), (m.).  weͅ.thoͅ.u̯ər (Eys), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: deze lijst heb ik letterlijk, zoals invuller het genoteerd heeft overgenomen!  wèthààw.wər (Maastricht), Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!  wethouwer (Meerlo), Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  wéthouwər (Nieuwenhagen), Opm. is huidige benaming.  wethouder (Mheer), ps. boven de "à"staat nog een lengteteken; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  wéthàwər (Maastricht), ps. boven de "é"staat nog een lengteteken; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen!  wéthawwer (Stein) het door de gemeenteraad gekozen lid van het dagelijks bestuur van een gemeente [wethouder, schepen] [N 90 (1982)] III-3-1
wetplank eiken plank: eiken plank (Lommel), slijpbred: šlīfbrɛt (Bleijerheide), šlīpbrɛt (Heerlerheide), slijpplank: slīpplaŋk (Geulle), wetplank: wetplaŋk (Roggel), wętplāŋk (Milsbeek) De plank voor het wetten van messen. Zie ook wld I.3 pag. 49 s.v. strekel, wetstok. [N 60, 45] II-10