e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
weversknoop weverknoop: weǝvǝrknōp (Eupen), weversknoop: wē̜vǝrsknǫwp (Stramproy) De knoop die de wever legt om gebroken draden op een weefgetouw weer aan elkaar te knopen. [N 39, 142] II-7
wezel aardfis: aerdvis (Nieuwstadt), bruine fret: bruine fret (Roermond), eierwezel: eerweister (Kerniel), eerwesel (Genk), eerwessël (Hoeselt), eierwezel (America, ... ), ejɛrweͅsəl (Tongeren), jɛrwe.zəl (Lommel), ɛrwɛssəl (Beringen), eierwezeltje: eerwesselke (Hasselt), ērweͅsəlkə (Hasselt), eiwezel: ɛiwɛsəl (Beringen), kleine wezel: kleine wezel (Sint-Odili?nberg), kling wessel (Mheer), klinge wiezel (Heerlen), klɛ.nə we.zəl (Lommel), maart: maart (Amstenrade), muishond: maushond (Boekhout, ... ), moueshond (Heers), muishoͅnd (Lommel), muishondje: maasheuntje (Heers), maashunsche (Ordingen), maasùntje (Sint-Truiden), maasùutsje (Sint-Truiden), maeshuntje (Sint-Truiden), maeshøndtje (Montenaken), maeshəndtje (Montenaken), maowəshənjən (Hulst/Konijnsberg), masøͅntšə (Niel-bij-St.-Truiden), maushu:ntje (Tongeren), moisheundje (Kortessem), moiəshunke (Tessenderlo, ... ), mou(w)shøntsjə (Gelinden), moweshuuntje (Gelinden), moëshundje (Wellen), moëshuuntje (Sint-Lambrechts-Herk), mōĕshuišnt’ə (Gutshoven), mŏəshiensje (Stokrooie, ... ), muishondje (Wellen), muishuinjke (Loksbergen), muizehunke (Meldert), môishûndje (Godschei), møͅi̯.shønəkə (Beringen), møͅi̯shønəkə (Beringen), sluiper: sluuper (Sint-Truiden), vuur: vuur (Heerlen), wezel: we-zel (Blitterswijck), we.zel (Lommel, ... ), we.zəl (Kinrooi, ... ), we:zəl (Maaseik, ... ), weeizel (Susteren), weezel (America, ... ), weezəl (Tegelen), weeəzel (Wijlre), weiezel (Klimmen), wessel (Beringen, ... ), wessəl (Gutshoven), wezel (Afferden, ... ), wezer (Maaseik), wezəl (Swalmen, ... ), wēzel (Berg-en-Terblijt, ... ), wēzĕl (Herten (bij Roermond)), wēzīl (Bree), wēzəl (Heythuysen, ... ), wēəzəl (Merkelbeek), wi,zəl (Eupen), wi.əzəl (Bocholtz, ... ), wieezel (Schinnen, ... ), wiehezel (Rimburg), wiezel (Amby, ... ), wieëzel (Eys), wieë’zel (Bleijerheide, ... ), wieəzel (Nieuwenhagen, ... ), wiējezel (Eys), wissel (Heusden), wizel (Mechelen), wizzel (Epen, ... ), wizəl (Meeswijk), wīəzəl (Koningsbosch), wèzəl (Leveroy), wéssĕl (Oostham), wézel (Schimmert), wìzzel (Gulpen), wɛsəl (Genk, ... ), wɛzəl (Meeuwen), w‧eͅzəl (Vaals), [Mustela nivalis]  wêssël (Tongeren), De boeren hebben gaarne dat er een wezel in hunne schuren woont ter verdelging van ratten en muizen.  wezel (Valkenburg), ee = ee/?  weezel (Sevenum), eigen spellingsysteem additie bij vragen 38-39: wezel  wezel (Ell), ie v. mieren  wiezel (Brunssum), in de zegswijze: zo bang (oid) als een wezel  we.zəl (Opglabbeek), we:zəl (Maaseik), wessel (Beringen, ... ), wessəl (Hulst/Konijnsberg), wezel (Eisden, ... ), wezer (Maaseik), wezl (Tongeren), wjézel (Zichen-Zussen-Bolder), wéssĕl (Oostham), z?? sjoew es eine -  wezel (Beegden), wezeltje: weselke (Peer), wesəlkə (Bree, ... ), wezelke (Geleen, ... ), wiezelke (Amby), wisəlkə (Overpelt), wèzelleke (Kortessem), in de zegswijze: zo bang (oid) als een wezel  wezelke (Wellen), wisəlkə (Bree, ... ) dwergwezel || wezel [DC 07 (1939)], [N 83 (1981)], [SGV (1914)], [ZND 48 (1954)], [ZND 48 (1954)], [ZND 48 (1954)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] III-4-2
whipcord whipcord: whipcord (Eijsden) Stof met steile, sterk gewelfde keper of diagonaal, meest van kamgaren, vaak gespikkeld (Van Dale, pag. 3405). [N 59, 201] II-7
whisten (kaartspel) whisten: westə (Maastricht), wieste (Hulsberg, ... ), wieze (Loksbergen), wiezen (Achel, ... ), wizə (As) kaartspelen voor geld [tuisen] [N 112 (2006)] || Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2
whisten (kaartspel) add. kleurenwhist: kleurewi-js (Maaseik) Lievelingsspel 4. [SND (2006)] III-3-2
wicht, maat van 50 kilo 100 pond: hoonderd poond (Velden), 50 kilo: 50 kilo (Eys), gewich v. 50 kilo maël (Hoensbroek), centner: centner (Vlodrop), tséntnər (Nieuwenhagen), halve, een: enne have (Wijlre), kilo: = 1000 gr.  kilo (Tienray), wicht: eine wicht (Schimmert), wicht (Schimmert, ... ), zak: zák (Swalmen), (graan, aardappelen).  zak (Velden) de maat die een gewicht aangeeft van 100 pond, dat is 50 kg [wicht]Wilt u bij de volgende inhoudsmaten aangeven of ze gelden voor vaste stoffen (bijv. graan, meel, etc.) of voor vloeistoffen (bijv. water, bier etc.) of voor allebei. [N 91 (1982)] III-4-4
wichtje, maat van 1 gram gewicht: 1000 gr.  gewicht (Hoensbroek), gewichtje: gewichje (Meerlo), (zie ook antwoord bij vraag 120; doormekaar gebruikt.  gewichtje (Neer), gram: 1 gram (Echt/Gebroek), ein gram (Blerick), en gram (Oirlo), gram (Doenrade, ... ), gràm (Susteren), grammetje: gremke (Vlodrop), lood: lôêt (Epen), streepje: sjtreepje (Kerkrade), wichtje: 1 wichtje (Schimmert), wichske (Schimmert), wichtje (Beesel, ... ), (goudsmit).  wightje (Meijel) de maat die een gewicht aangeeft van 1 gram = 1/1000 kg [wichtje] [N 91 (1982)] III-4-4
wiebelen bibbelen: bubbele (Caberg), bibberen: bibərə (Loksbergen), brikkelen: brikkelen (Achel, ... ), dantelen: onvast te been, dronken  dêendëlë (Tongeren), op zijn benen  da.ndele (Borgloon), dââ.ntele (Gors-Opleeuw), dazelen: daazele (Sevenum), dazele (Sevenum), Onvast lopen.  dazele (Klimmen), hobbelen: hoobbele (Maastricht), knikkelen: Gevaar lopen te vallen.  knikkele (Bilzen), krievelen: Niet stilzitten.  kriēvele (Bilzen), kwikkelen: kwakkele (Maastricht), kwikkele (Bree, ... ), kwikkelen (Achel, ... ), kwikkle (Kaulille), kwikkëlë (Hoeselt), kwikkələ (Opglabbeek), kwikk’le (Bocholt), kwikələ (Meeuwen), op een stoel  kwikkele (Gors-Opleeuw), Op een stoel.  kwikkələ (Vlijtingen), stoeiend bewegen, met iemand onrustig stoeiend en plagend bezig zijn  kwikkele (Zolder), kwinkelen: kwinkulu (Brunssum), rutselen: i.e. onrustig bewegen.  rötsjele (Boorsem), schokkelen: sjögkele(n) (Maaseik), sjökgele (Maaseik), Ook: sjoGele.  sjôggele (Kunrade), schonkelen: sjonkele (Maaseik), schrankelen: sjrankele (Tungelroy), schravelen: schravelen (Heerlerbaan/Kaumer), šrā.vələ (Eys), schudden: skudde (Jeuk), taffelen: Onvast lopen.  taffele (Klimmen), waggelen: waggele (Beek, ... ), waggelen (Eksel, ... ), waggĕle (Hoeselt), waggələ (Simpelveld), wagg’le (Bocholt), wagkele (Boorsem), wagkele(n) (Maaseik), wakkele (Kinrooi, ... ), wàggelə (Gennep), wàggələ (Amstenrade, ... ), wággele (Tongeren), wággələ (Nieuwenhagen), loort men noa oos karnavalvereniging de waggelerre, groave va voere  waggele (s-Gravenvoeren), onvast bewegen  wágelle (Zolder), op een stoel  waggele (Val-Meer), wankelen: wankele (Merkelbeek), wapperen: woopərrə (Grevenbicht/Papenhoven), weisteren: waestere (Hechtel), waêsteren (Eksel), wemelen: weemələ (Schimmert), wemele (Kinrooi), wēmele (As), wiemele (Amby, ... ), wiemelle (Venray), wiemmelen (Eksel), wiemelkoent = iemand die niet stil zit  wiemele (Hechtel), weveren: wīē.vere (Hasselt), voortdurend bewegen, niet stil kunnen zitten  wie.vere (Zolder), WNT: wever (I), afl. weveren, bet.2) wiebelen.  wej.vere (Hasselt), wiebelen: wibbele (Kanne), wibələ (Ingber), wiebbele (Kerkrade, ... ), wiebbelen (Eksel), wiebele (Blerick, ... ), wiebelen (Born, ... ), wiebelle (Vlodrop), wiebelə (Doenrade, ... ), wiebəllə (Grevenbicht/Papenhoven), wiebələ (Hulsberg, ... ), wiebələn (Urmond), wieb’le (Bocholt), wiĕbbələ (Heerlen), wiĕbölö (Stevensweert), wiĕbələ (Epen, ... ), wīēbələ (Venlo), op een stoel  wiebele (Val-Meer), wiegelen: weegele (Weert), wegele (Maaseik), wiegele (Blerick, ... ), wiegelen (Alken, ... ), wiehele (Vorsen), wiĕgele (Vlijtingen), wiĕggələ (Meijel), wiggele (Hechtel, ... ), wiggelen (Eksel, ... ), wiggələ (Leopoldsburg), B.v.: door op ne stoel te wiggelen goan de stiel kapot.  wiggelen (Peer), wiegen: weege (Herten (bij Roermond)), wiege (Nieuwstadt), wiegewagen: wiegewage (Boorsem), wielewalen: op een stoel  wie.lewoaële (Borgloon), wregelen: vrigkele (Gronsveld), in bèt  vrèegele (Kanne), zwaaien: zwaeje (Weert), zwadderen: zwaddere (Eksel) wiebelen || Wiebelen: onvast heen en weer bewegen (wiebelen, kwikken, kwikkelen, wiegelen). [N 84 (1981)] || Wiebelen: onvast heen en weer bewegen (wiebelen, kwikken, kwikkelen, wiegelen, waggelen) [N 108 (2001)] III-1-2
wieden met de schoffelmachine binetten: bin`ętǝ (Bilzen, ... ), bǝnetǝ (Hoepertingen), bǝnętǝ (Gingelom, ... ), optrekken: ǫptrękn (Diepenbeek), schoffelen: šofǝlǝ (Rothem) Zie de toelichting bij het lemma Schoffelmachientje. [JG 1b gedeeltelijk; monogr.; add uit N 11, 80a; N 15, 2; N 18, 47] I-5
wieden, algemeen geden: gei̯ǝ (Bolderberg, ... ), gięn (Houthalen), giǝ (Alken, ... ), giɛ (Berlingen, ... ), giɛn (Diepenbeek), gi̯ę.i̯ǝ (Elen), gi̯ęi̯ǝ (Kanne, ... ), gēi̯ǝ (Binderveld, ... ), gēn (Sint-Truiden), gēǝ (Aalst, ... ), gē̜ (Berg / Terblijt, ... ), gē̜a (Koninksem), gē̜i̯ (Puth, ... ), gē̜i̯n (Beverst, ... ), gē̜i̯nǝ (Mechelen), gē̜i̯ǝ (Afferden, ... ), gē̜nǝ (Heerlen, ... ), gē̜ǝ ('S-Herenelderen, ... ), gē̜ǝnǝ (Eys, ... ), gē̜ɛ (Rutten), gęi̯ǝ (Amby, ... ), gīǝ (Berbroek, ... ), gɛi̯ǝ (Maasmechelen, ... ), gɛ̄.i̯ǝ ('s-Gravenvoeren, ... ), jēǝnǝ (Bleijerheide, ... ), jē̜nǝ (Bocholtz, ... ), klaar maken: klǭr mā.kǝ (Boukoul, ... ), kruiden: krau̯i̯ǝ (Bree), kru.i̯ǝ (Dilsen, ... ), krui̯ǝ (Herten, ... ), kruu̯ǝ (Jabeek, ... ), krø̜̄i̯ǝ (Gingelom), krø̜̄ǝ (Duras), krø̜i̯ǝ (Vaals), krū.i̯ǝ (Boukoul, ... ), krūi̯ǝ (Echt, ... ), krūu̯ǝ (Banholt, ... ), krūǝ (Neer, ... ), krǫu̯ǝ (Nuth, ... ), kr˙uu̯ǝ (Eupen, ... ), plukken: plekǝn (Peer), plø.kǝn (Achel), pløkǝ (Achel, ... ), pløʔǝn (Lommel), plø̜kǝ (Beegden, ... ), plękǝn (Beek, ... ), repen: rē.pǝ (Martenslinde), ręi̯pǝ (Kerniel), rijten: rītǝ (Gulpen), ropen: r˙ø̄pǝ (Rijkhoven), schoon maken: šōn mǭkǝ (Tongeren), schudden: šø̜dǝ (Montfort  [(van kweek)]  ), steken: stēkǝ (Borlo  [(van distels)]  , ... ), stē̜kǝ (Cuijk, ... ), štē̜kǝ (Berg / Terblijt  [(van paardebloemen)]  ), stuppen: støpǝn (Thorn  [(van distels en paardebloemen)]  ), trekken: trękǝ (Heers, ... ), uitdoen: ø̄i̯t˱dōn (L360p  [Bree]  ), āt˲dun (Sint-Truiden, ... ), āt˲dȳn (Gingelom), ūt˱dōn (Roosteren, ... ), ūt˲duǝ (Montzen), ūt˲dūn (Stokkem), uitgeden: utgęi̯ǝ (Tegelen), ūt˲gē̜ (Klimmen), uitkruiden: ūtkruu̯ǝ (Rothem), ūtkrūi̯ǝ (Nunhem), uitplukken: ūtpløkǝ (Baexem, ... ), uitsteken: uitsteken (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler  [(van distels)]  ), ø̜tstē̜kǝ (Beringen  [(van distels)]  ), ātstē̜kǝ (Velm), ūtstēkǝ (Gennep, ... ), uittrekken: au̯ttrękǝ (Berg, ... ), āttrękǝ (Herk-de-Stad, ... ), ōu̯ttrękǝ (Borgloon), ōǝttrękǝ (Schulen), ū.ttrękǝ (Grote-Brogel), ūttrękǝ (Baexem, ... ), ǫǝttrękǝ (Hoepertingen, ... ), ǭ.ttrękǝ (Lummen, ... ), ɛ̄ttrękǝ (Rummen), wegdoen: wɛxdōn (Susteren), wieden: wei̯ǝ (Koersel, ... ), widǝ (Peer, ... ), wii̯ǝ (Berkelaar, ... ), wiǝ (Beringen, ... ), węi̯ǝ (Achel, ... ), wīi̯n (Lummen), wīi̯ǝn (Sint Huibrechts Lille), wīǝ (Beringen, ... ), zomen: zø̜i̯mǝn (Bocholt  [(in een haverveld)]  ), zuiver maken: zyvǝr mākǝn (Achel), zø̜̄vǝr mākǝn (Zonhoven), zęi̯vǝr mākǝn (Peer) Onkruid bestrijden in het algemeen, ongeacht de manier waarop of het gereedschap waarmee dat gebeurt. Vergelijk ook de meer specifieke handelingen in de andere lemmaɛs van deze paragraaf. De benamingen voor het object onkruid, dat in de woordtypen tussen haken is geplaatst, vindt men in het lemma Onkruid, Algemeen. [N 15, 2; N Q, 11b; JG 1a, 1b, 2c; A 47, 11b; L B2, 272; L 8, 92; S 43, Wi 39; monogr.; add. uit N 18, 8b; A 39, 1b] I-5