e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wetsteen aanzetsteen: ānzętštęi̯n (Tegelen), carboromsteen: karbǝrømstę̄n (Milsbeek), dakpan: dakpan (Beek, ... ), fietssteen: fitsštęjn (Posterholt), haarsteen: hārstēn (Diepenbeek), oliesteen: oliesteen (Lommel), olistę̄n (Milsbeek), pan: pan (Opglabbeek), ronde slijpsteen: ronǝ slipstęjn (Dilsen), slijpkei: slīpkęi̯ (Maasmechelen), slijpsteen: slai̯.pstē.n (Diets-Heur, ... ), slepstē.n (Rijkhoven), sleǝpstęi̯n (Rotem), sli.pstęi̯n (Lanklaar, ... ), slipstē.n (Millen), slipstēǝ.n (Membruggen), slipstęi̯n (Rekem), slipstīǝn (Meijel), slē.pstē.n (Eigenbilzen, ... ), slē.pstēǝ.n (Riemst), slēpstē (Rosmeer), slēpstēǝ (Martenslinde, ... ), slē̜.psti.n (Hasselt, ... ), slē̜.pstin (Berbroek, ... ), slē̜.pstiǝn (Boekhout, ... ), slē̜.pstīn (Linkhout), slē̜.pstīǝn (Brustem, ... ), slē̜.pstē.n (Beverst, ... ), slē̜.pstęi̯n (Bommershoven, ... ), slē̜.pstęǝn (Rukkelingen-Loon), slē̜i̯pstēn (Gelieren Bret), slē̜pstiǝn (Aalst, ... ), slē̜pstīǝn (Borlo, ... ), slē̜ǝ.pstin (Schulen, ... ), slē̜ǝ.pstęi̯n (Alken, ... ), slęi̯.pstiǝn (Lauw), slęi̯.pstē.n (Henis, ... ), slęi̯psten (Oud-Waterschei), slęi̯pstē.n (Bilzen), slęi̯pstīn (Niel-Bij-Sint-Truiden, ... ), slęjpstę̄n (Bilzen), slępstei̯ǝn (Lommel), slępstē.n (Hoeselt, ... ), slępstēǝ.n (Vliermaal), slępstęi̯.n ('S-Herenelderen, ... ), slępstęi̯n (Gors-Opleeuw, ... ), slī.pstē (Veldwezelt), slī.pstē.n (Gellik, ... ), slī.pstēǝ. (Hees), slī.pstęi̯.n (Boorsem, ... ), slīpstē (Slenaken), slīpstēn (Maastricht, ... ), slīpstęi̯n (Berg, ... ), šlipštę̄n (Montzen), šlēpštēn (Vijlen), šlī.pstē̜. (s-Gravenvoeren, ... ), šlī.pštęi̯.n (Eisden), šlīfstę̄ (Bleijerheide), šlīfštē (Terwinselen, ... ), šlīpstęi̯n (Beek, ... ), šlīpštin (Sint Geertruid), šlīpštē (Brunssum, ... ), šlīpštēn (Cadier, ... ), šlīpštēǝ (Hoensbroek, ... ), šlīpštęi̯ (Doenrade), šlīpštęi̯n (Amby, ... ), šlīǝpštē (Hoensbroek), slijpsteentje: šlipštentjǝ (Heerlen), slijpstoel: slęjpstuǝl (Bilzen), steen: sti.n (Zonhoven), stē.n (Genk, ... ), stēn (Lontzen), stęi̯.n (Elen), stęi̯n (Meerssen), štē (Hoensbroek), štęi̯n (Ransdaal), strijksteen: strikstiǝn (Merselo), vuursteentje: vȳrstęi̯nšǝ (Maastricht), welsteentje: węlštęŋkǝ (Sittard), wet: węt (Siebengewald), wetsteen: wetstīǝn (Meijel), witštęi̯n (Haelen), wø̜tstęi̯n (Bree), wętstei̯n (Lummen), wętstei̯ǝn (Lommel), wętstijǝn (Tessenderlo), wętstin (Hasselt, ... ), wętstiǝn (Achel, ... ), wętstēn (Afferden, ... ), wętstē̜i̯n (Waterloos), wętstęi̯.n (Beek, ... ), wętstęi̯n (Baexem, ... ), wętstīn (Kiewit, ... ), wętstīǝn (Arcen, ... ), wętst˙inj (Zonhoven), wętštē (Kerkrade, ... ), wętštęi̯n (Baarlo, ... ), wętštę̄n (Montzen), wɛtstęi̯n (Ospel), wɛtstīǝn (Hamont), wetsteentje: wętstęnkǝ (Maasbree) De doorgaans in flauw-ovale punten uitlopende, platte korund (carborundum) steen van ongeveer 20-30 cm. lang, waarmee de zeis of de zicht gewet wordt in het veld. Zie de toelichting bij het lemma ''strekel'' en de algemene toelichting bij deze paragraaf. Daar het (oude) onderscheid tussen beide instrumenten (voornamelijk) in het materiaal lag, konden de opgaven met het element -steen hier worden ondergebracht. Niet altijd was de wetsteen van de industriële carborundum-steen vervaardigd. De zegsman van L 434 voegt toe dat de wetsteen gewoonlijk een stuk harde Naamse steen was; die van L 269 en Q 101 dat het een stuk leisteen was en soms gebruikte men een stuk dakpan (zie het betreffende woordtype). Aangaande het onderscheid tussen de kennelijk naast elkaar gebruikte wetsteen en cementen strekel, merkt de zegsman van L 313 nog op dat "de wetsteen korter (is) dan de cementen strekel en wordt gebruikt als de zeis te bot is om ze te wetten (sc. met de strekel) en nog te scherp om ze te haren". Zie verder de toelichting bij het lemma ''slijpbus''.' [N 18, 82; N 18, 80 add.; N 14, 131 add.; N 15 add.; JG 1a, 1b, 1d; A 4, 28f; A 23, 16II; L 20, 28f; Gwn 7, add.; monogr.] || De steen waarop de klompenmaker zijn avegaren en messen scherp maakt. [N 97, 20 add.; N 97, 18 add.] || Een steen voor het wetten van messen. "Er zijn verscheidene soorten wetsteen en eerst en vooral de eigenlijke wetsteen is een zacht grijs steen, langwerpig omtrent 20 cm lang, 2,5 breed en 1,5 dik; men maakt hem nat om te gebruiken. Een ander soort wetsteen is een langwerpig ovaal gegoten mineraal. Anderen gebruiken een stalen wetter gelijk de beenhouwers bezigen." (Dierick, pag. 83). Een ingevette leren riem gebruikt men soms nog om wat bij te slijpen (Q 253) en de snede van het mes te verzachten. Zie ook wld I.3 pag. 54 s.v. wetsteen. Zie afb. 3. [N 60, 45] I-3, II-10, II-12
wetsteen, oliesteen aanzetsteen: ānzetstęjn (Venlo), fijne steen: fiŋǝ štē (Bleijerheide), fājnǝ stēn (Bilzen), lei: lęj (Mechelen), leisteen: lē̜stijǝn (Tessenderlo), lęjstij(ǝ)n (Leopoldsburg), lęjstęjn (Dilsen, ... ), lęjštē (Bleijerheide), oliesteen: uǝlǝstēn (Bilzen), ølistijǝn (Tessenderlo), ōlistęjn (Dilsen), ōlǝstij(ǝ)n (Leopoldsburg), ūǝlištęjn (Heel), ǫlistēn (Ottersum), ǭlistęjn (Stein, ... ), ǭlištęjn (Herten, ... ), oligsteen: ǭlexštē (Mechelen), opzetsteen: ǫp˲zętstęjn (Dilsen), puimsteen: pømpstęjn (Echt), speksteen: špɛkštęjn (Herten), spijsteen: spājstēn (Bilzen), watersteen: wasǝrštē (Bleijerheide), wātǝrstęjn (Venlo), wātǝrštęjn (Herten), wetsteen: wetštęjn (Herten), wętstijǝn (Tessenderlo), wętstēn (Ottersum), wętstęjn (Dilsen), wętštęjn (Heel, ... ), wɛtstęjn (Geulle), wɛtštē (Bleijerheide, ... ), wɛtštęjn (Posterholt, ... ), zachte steen: zaxtǝ stij(ǝ)n (Leopoldsburg), zoetsteen: zø̄tstęjn (Venlo), zø̄tštęjn (Heel, ... ), √∂lsteen: ø̜̄lštē (Bleijerheide) Zachte slijpsteen in een houten blokje of doosje, die wordt gebruikt om de snede van een beitelblad te wetten. De wetsteen wordt voor het gebruik bevochtigd met olie, water of speeksel waardoor verhinderd wordt dat het beitelblad oververhit raakt en dat vrijkomende metaaldeeltjes de poriën van de steen verstoppen. Zie ook afb. 73. [N 53, 49b; N 53, 49d-g] II-12
wetstok slijpstek: slipstɛk (Meeswijk), spie: spī (Loksbergen), streek: strēk (Tessenderlo), streeklat: strēklat (Loksbergen), wetstok: wɛtstǫk (Sevenum) De stok of lat met kerven waarmee de klompenmaker zijn avegaren en messen scherp maakt. [N 97, 16-17; monogr.] II-12
wetten met de strekel, strijken aanstrijken: ǭnstrē.kǝ (Martenslinde), bet de streek derover (gaan): bę dǝ stręi̯k˱ dǝrø̄vǝr (Vorsen), bet de streek eens derover gaan: bę dǝ stręi̯g es tǝryǝ.vǝr gǫn (Kozen), slijpen: slei̯.pǝn (Rotem), sli.pǝn (Dilsen, ... ), slii̯.pǝ (Maaseik), slē.pǝ (Mopertingen, ... ), slē̜.pǝ (Berbroek, ... ), slē̜pǝ (Brustem, ... ), slē̜ǝ.pǝ (Alken, ... ), slē̜ǝpǝ (Borlo), slęi̯.pǝ (Bilzen, ... ), slī.pǝ (Boorsem, ... ), slīpǝ (Vroenhoven), strijken: strē.kǝ (Hasselt, ... ), strē̜.kǝ (Aalst, ... ), strē̜kǝ (Halen, ... ), stręi̯.kǝ (Genk), strī.kǝ (Gellik, ... ), wetten: wętǝ (As, ... ), wętǝn (Achel, ... ) De benamingen voor het wetten met de houten strekel, het strijken. Zie verder de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 9, nummer 1. [JG 1a, 1b, 1d; monogr.] I-3
wetten met de wetsteen aanzetten: ānzetǝ (Venlo), slijpen: slai̯.pǝ ('S-Herenelderen, ... ), sli.pǝ (Eisden, ... ), slē.pǝ (Grote-Spouwen, ... ), slēpǝ (Herderen), slē̜.pǝ (Berbroek, ... ), slē̜pǝ (Aalst, ... ), slē̜ǝ.pǝ (Alken, ... ), slē̜ǝpǝ (Borlo), slęi̯.pǝ (Bilzen, ... ), slī.pǝ (Boorsem, ... ), slīpǝ (Maasbracht, ... ), sl˙īpǝ (Stokkem), šlīpǝ (Meerssen), wetten: węten (Achel, ... ), wętǝ (As, ... ) Het scherpen van de zeis of de zicht met de wetsteen. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 9, nummer 2. [JG 1a, 1b; add. uit: N 14, 131; N 18, 80; A 4, 28; A 14, 10; A 23, 16; monogr.] I-3
wettoppen mespinnen: mɛspenǝ (Venray), stoppen: stǫpǝ (Loksbergen), wethoutjes: wɛthø̜ltjǝs (Lottum, ... ), wetpinnen: wɛtpenǝ (Venray), wetsteuntjes: wɛtstø̄ntjǝs (Sevenum), wetstokjes: wɛtstø̜kskǝs (Lottum) Twee op de heulbank naast elkaar geplaatste, houten pennen waarin de boren en messen worden vastgezet, wanneer ze geslepen dienen te worden. [N 97, 14b; A29a, 5b-c] II-12
weven weven: weven (Elsloo), weǝvǝ (Eupen), wē̜vǝ (Stramproy), węǝvǝ (Kerkrade) Weven in het algemeen. Het dooreenvlechten van inslaggarens en kettinggarens tot een stof. [N 39, 108a; monogr.] II-7
wever (bijnaam) sluikwever: šlȳxweǝvǝr (Eupen), zeppewever: zɛpǝweǝvǝr (Eupen) Zeppe in zeppewever moet wel een verkorte vorm zijn van ɛjozeppeɛ.' [N 39, 52] II-7
weverij huis: højs (Bree), hǫws (Gelieren Bret), plak: plak (Velm), spin: spē̜n (Beverst, ... ), spinhuis: spinhuis (Kwaadmechelen), spęnhuws (Maaseik), špenǝs (Montfort), spinnetje: spenǝkǝ (Millen), spønǝkǝ (Zelem), spoelhuis: spōlhuws (Maaseik), voorhuis: vørhus (Achel), vø̜rhūs (Overpelt), weefhuis: wē̜fhūs (Swalmen), weefplak: wiǝfplak (Romershoven), węfplak (Neerpelt), werkhuis: werkhūs (Grathem), weverij: wevǝręj (Eupen), weǝvǝre (Eupen), wēvǝrɛj (Stramproy), zomerhuisje: zomǝrhyskǝ (Spaubeek) Ruimte waarin geweven wordt. Naast een ruimte in het huis (zie het lemma ɛweefkamerɛ) kan de plaats waar geweven wordt ook buiten het huis zijn, bijv. een schuur, zomerhuisje of een spinhuis. De weverij kan ook een afdeling in een fabriek betekenen.' [N 39, 4; N 5A øIŋ, 9a; monogr.] II-7
wevershulp vaamjong: vē̜mjoŋ (Eupen) Jongen die bij het spinnen de gescheurde draden aan elkaar knoopt. [monogr.] II-7