e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
weigelia (weigelia rosea) weigelia: {Weigelia rosea]  wèigéelià (Tongeren) weigelia III-2-1
weigerachtig afslaan: aafsjloa (Merkelbeek), af sloa (Vaals), afslao (Meijel), dwars: dweers (Caberg), dwēērs (Maastricht), kops: kupsj (Vlodrop), nee zeggen: nêê zegge (Gulpen), niet doen: neet doen (Maastricht), neet doon (Geulle, ... ), neet doone (Stein), nie doe (Meijel), nie dōēen (Venray), niet willen: neet welle (Maastricht), ongezeglijk: óngezègkelek (Maastricht), opspelen: opspeule (Oirlo), refuseren: refuseren (Jeuk, ... ), steigerig: steigerig (Meeuwen), verdommen: ⁄t te verdomme (Herten (bij Roermond)), vregelachtig: vreigelechtig (Caberg), weiger: weiger (Geulle, ... ), weigər (Schinnen), weigeraar: weigereer (Maastricht, ... ), m.  wē.gər‧ēͅər (Eys), weigerachtig: weegerechtig (Doenrade), weegeréchtich/weegeréchtech (Zonhoven), weegərèchtich (Heerlen), weiger-echtig (Kesseleik, ... ), weigerechtich (Urmond), weigerechtig (Amby, ... ), weigeregtig (Neer, ... ), weigerèchtich (Swalmen), weigerègtig (Thorn), weigeréchtig (Gronsveld), weigərechtich (Beesel), weigərèchtig (Heel), weigərègtig (Montfort), weͅi̯gərɛxtəx (Meeuwen), wèegerechtig (Gulpen), wèjgərèchtich (Susteren), wégəréchtəch (Zonhoven), wéjgerèchtig (As), weigeren: weegere (Eys), weegərə (Epen), wegert geer (Waubach), weigere (Ittervoort, ... ), weigeren (Ophoven), wejere (Kerkrade), wĕigere (Schimmert), weigerig: weegerich/weegerech (Zonhoven), weegerig (Genk), weigerig (Bree, ... ), wēēgərig (Nieuwenhagen) geneigd om te weigeren [weiger] [N 85 (1981)] || weigerachtig || weigerachtig, weigerig, tot weigeren genijgd III-1-4
weiland bewerken met de kettingeg [eggen]: [eggen] (Beverst, ... ), af[eggen]: ǭ.f˱[eggen] (Genk), heksen: hęksǝ (Montenaken), hɛksǝ (Boekhout, ... ), kettel[eggen]: kętǝl[eggen] (Diepenbeek, ... ), kettelen: kętǝlǝ (Godschei), ketting[eggen]: kęteŋ[eggen] (Meldert), met de kettingeg derdoor trekken: met ˲dǝ kęteŋęx ˲dǝrdø̜r trękǝ (Ottersum), moerpshopen slepen: mūrǝpshɛi̯.p slɛi̯.pǝ (Zutendaal), slepen: [slepen] (Aijen, ... ), vaneen[eggen]: vanīǝn[eggen] (Zonhoven) De onderstaande termen veronderstellen "de wei" als object. Sommige ervan kunnen wel-licht ook absoluut gebruikt worden; zij bete-kenen dan "werken met de kettingeg" zonder meer, wat men niet alleen in de wei, maar ook op het veld kan doen. Voor ''eggen'' + ''eggen'' en ''slepen'' zie men de desbetreffende lemmata. [JG 1a; N 11A, 172f; div.] I-2
weiland in het algemeen band: bānjtj (Neeritter, ... ), begang: bǝgaŋk (Margraten), grasgrond: grāsgront (Maastricht), grasland: grasland (Heerlen), grāslanjtj (Oirsbeek), grāslant (Montfort), grāslaŋk (Sevenum), grāslɛnjtj (Limbricht), griend: grēnjtj (Herten), waas: wā.s (Margraten), wās (Banholt, ... ), wǭs (Eijsden, ... ), waats: wātš (Bocholtz), wei: wei̯ (Eygelshoven, ... ), wi (Kerkrade), wāi̯ (Kwaadmechelen), (Genk), wēi̯ (Brunssum, ... ), wē̜i̯ (Maasniel, ... ), węi̯ (America, ... ), (mv)  wei̯ǝ (Heerlen, ... ), węi̯ǝ (Afferden, ... ), weigrond: węi̯gront (Maastricht), węi̯grōnt (Gennep), weiland: wēlanjtj (Oirsbeek), wēlānt (Hoeselt), wē̜i̯lant (Niel-Bij-Sint-Truiden), wē̜lant (Peer), węi̯lanjtj (Maasniel, ... ), węi̯lant (Blerick, ... ), węi̯lánjtj (Swalmen), węi̯lānt (Gennep, ... ), węi̯lāŋk (Panningen), weiwaas: węi̯wās (Houthem, ... ) Het totaal aan grasland waarop men de koeien kan laten grazen en waarop men kan hooien. [N 6, 33b; N P, 5; N 14, 50a; S 43; RND 20; A 10, 3; A 10, 4; monogr.] I-8
weinig voederen aftrekken: aftrèkke (Meijel), hongertraktement (zn.): Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  hongertraktement (Wanssum), krap houden: krap haajə (Beesel), krap voederen: krab voere (Venray), krap voare (Doenrade), krap voore (Weert), krap vore (Klimmen), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!  krap v‧oorə (Grathem, ... ), licht voederen: lich voejere (Jeuk), lieg voere (Kortessem), min geven: min geavə (Guttecoven), min voederen: min voore (As, ... ), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  mi.n vòjere (Zolder), op rantsoen: op rantsoen (Houthalen), scherp voederen: scherp vöieren (Koersel), schraal houden: šrōͅl hāwə (Meijel), schraal voederen: schraol vore (Sint-Pieter), slecht voederen: sjlech voore (Geleen), slech vore (Echt/Gebroek), smal houden: sjmaal haute (Wijlre), smal voederen: smaal vooren (Eisden), weinig voeder geven: w‧ɛnex˃ v‧ōr geͅ.avə (Eys), weinig voederen: weinig voejeren (Mielen-boven-Aalst), weinig voore (Geleen), weneg vuren (Rijkhoven), wenig voeieren (Tongeren), winnig voorre (Vlodrop), wièjnig voore (Doenrade), wiënig voore (Sevenum), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  weinig voēre (Bilzen), Opm. invuller noteert hier "voere"(voor voederen), en niet "voore"!  winnig voere (Eys) Hoe heet verder in Uw dialect: weinig voederen? [N 93 (1983)] III-3-2
weke mest verspreiden [gierdrab] uitereengooien: utǝriǝngoi̯ǝ (Sevenum), utǝriǝnguǝi̯ǝ (Lottum), utǝręi̯nguǝi̯ǝ (Heythuysen), [gierdrab] uitvaren: ūs˲vārǝ (Simpelveld), [gierdrab] varen: vārǝ (Kronenberg), beren: bē̜rǝ (Doenrade), brouwen: brǫu̯ǝ (Amby), kienen: klē̜ǝnǝ (Margraten), klatsen: klatšǝ (Margraten), slodderen: šlǫdǝrǝ (Margraten), spreiden: šprɛi̯ǝ (Rijckholt), uitereenklatsen: utrē ̞klatsǝ (Rijckholt), uitereensmijten: utǝręi̯nsmī.tǝ (Heythuysen) Dikke vloeibare mest (drek, gierbezinksel) met een schop of schep over het land uitgooien. Voor de niet vermelde naam van het object van deze handeling zie men het lemma gierbezinksel. Van de opgenomen termen houden de laatste zowel het vervoer als de verspreiding van deze meststof in. [N 11A, 60b; monogr.] I-1
weken in water leggen: ęn wǫtǝr lęgǝ (Bilzen), inweken: enwę̄kǝ (Zonhoven), ęnwę̄kǝ (Bilzen), natmaken: nǭtmǭkǝ (Bilzen), onder water dompelen: onder water dompelen (Lommel), roeren: rø̄rǝ (Weert), weken: weken (Arcen, ... ), węjkǝ (Alken, ... ), węjkǝn (Dilsen, ... ), wę̄jkǝ (Milsbeek), wę̄kǝ (Montzen), wę̄xǝ (Bleijerheide), wɛjkǝ (Horn, ... ) Het graan onder water houden teneinde kieming mogelijk te maken. De invuller uit P 180 merkt op dat dit weken een dag of drie duurt. [N 35, 9; N 35, 10; monogr.] || Het in het water leggen van de loopzool en ander leer. Hierdoor maakt men het leer elastisch. "Immers, als het leder niet geheel en gans doorweekt is, blijft het van binnen hard, zet zich niet naar de leest, is te hard om doorgesneden te worden en moeilijk af te schalmen en in te plooien. Ook bestaat er gevaar, dat de steken bij het naaien zouden doorscheuren. Een binnenzool, die niet gans doorweekt is b.v. kan niet behoorlijk worden uitgerekt, is hard om te naaien en laat de steken dikwijls uitscheuren. Een buitenzool, onvoldoende doorweekt, kan niet goed geklopt worden; niettegenstaande het langdurig slaan, zal ze den rek niet verliezen." (Aras II, pag. 200-201). [N 60, 95] II-10, II-2
wekken oproepen: oͅprōpə (Maaseik), oͅprupə (Heers, ... ), wakker maken: vakər môkə (Bilzen), wa`ər mōͅ`ən (Kwaadmechelen), waGkər makə (Eksel), wakkər mōͅkə (Beverlo), wakər mākə (Herk-de-Stad, ... ), wakər mākən (Houthalen), wakər mōͅ:ka (Tongeren), wakər mōͅkə (Berg), wakər moͅakə (Tongeren), wekken: wekə (Bree, ... ), wēͅəkkə (Lozen), weͅkə (Beverst, ... ), weͅkən (Kerkrade) wekken [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
wel kamrol: kamrol (Stramproy), naas: nǭs (Bilzen), neus: nø̄s (Tessenderlo), rol: rol (Stramproy), wel: wɛl (Bleijerheide, ... ) De uitstekende voorkant van een traptrede, meestal halfrond geprofileerd. De afstand van voorkant stootbord tot voorkant trede. Zie ook afb. 68c. [N 55, 89f] || Een cilinder met een middellijn van ongeveer 6 √† 7 cm en een lengte van ongeveer een meter. Zij draait met pinnen in twee blokken, die aan de bovenkant nog door één of twee latten verbonden zijn. Met touwen hangt deze wel aan de welboom dwars boven het getouw (Van de Ven, pag. 10). [N 39, 34a] II-7, II-9
welbespraakt / brutaal astrant: Van Dale: astrant, 1. (volkst.) vrijpostig, brutaal; -2. (gew.) onbeschroomd, zelfverzekerd.  astrant (Maastricht), astrāānt (Amby), beleefd: belaifdj (Ittervoort), belaijdj (Ittervoort), brutaal: brutaal (Ittervoort), brūtaal (Susteren), frech (du.): vrek (Maasbree), vrek zien (Oirlo), vrèk (Heel), vrég (Venlo), goed muilwerk: good moelwerrək (Maastricht), vrij: erg vriej in spraeke (Thorn), vrie zin in ⁄t sprèke (Schimmert), zegvrij: zèkvrīē (Reuver) iemand die goed kan praten maar daarbij brutaal is [mondfiat] [N 85 (1981)] III-3-1