e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wentelkoker beurkê-ton: børkę̃-tǫn (Lanklaar  [(Eisden)]   [Eisden]), caracole: caracole (Rekem  [(Zwartberg / Eisden)]   [Zwartberg, Waterschei]), karakǫl (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]  , ... [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden] [Laura, Julia]), karkǫlǝ (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Beringen, Houthalen, Waterschei]), kęrǝkol (Zie mijnen  [(Beringen / Houthalen / Waterschei)]  [Winterslag, Waterschei]), descenseur: descenseur (Zie mijnen  [(Zwartberg / Winterslag / Eisden)]  [Beringen, Winterslag]), koker: koker (Kerkrade  [(Wilhelmina)]  , ... [Maurits]  [Wilhelmina]), spiraal: špir˙āl (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]  [Domaniale]), spiraalrutsche: špirālrutš (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]), spiraalton: sperālton (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Eisden]), ton: tǫn (Eisden  [(Eisden)]  , ... [Zolder, Winterslag]  [Eisden]), virole: verǫl (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg)]  [Zwartberg, Winterslag, Eisden]), vǝrol (Zie mijnen  [(Zolder / Winterslag)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg]), wentelkoker: wentelkoker (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Julia]  [Maurits]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Maurits]), wę.ntǝlkǫ.akǝr (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma]), węntǝlkoakǝr (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), wɛnjtǝlkǭkǝr (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), wɛntǝlkoakǝr (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), wɛntǝlkōkǝr (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Zwartberg, Eisden]), wɛntǝlkǭkǝr (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), wɛntǝlkǭǝkǝr (Heerlen  [(Emma)]   [Maurits]), wentelrutsche: wɛntǝlrutš (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale]  [Willem-Sophia]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Domaniale]), wenteltoer: wɛntǝltūr (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Emma]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Verticale cylindrische buis met spiraalvormige platen. De wentelkoker wordt gebruikt voor het vervoer van kolen en stenen van boven naar beneden in op- en neerbraken en tussenschachten. De invuller uit Q 15 merkt daarover voor de mijn Maurits op dat de kolen of stenen die boven in de wentelkoker werden gestort, er onder met dezelfde snelheid weer uitkwamen. [N 95, 838; monogr.; Vwo 213; Vwo 725; Vwo 833; Vwo 858] II-5
wentelploeg akkerploeg: akǝr[ploeg] (Beek, ... ), brabander: brabandǝr (Meldert), brãbándǝr (Tessenderlo), brobandǝr (Herk-de-Stad, ... ), bru ̞ǝbándǝr (Lummen), bruǝbɛndǝr (Lummen), brø̜ban(d)ǝr (Meldert), brø̜bándǝr (Paal), brābanǝr (Paal), brǫbandǝr (Duras, ... ), brǫbɛ ̝ndǝr (Oirlo  [(wentelploeg met één voorwiel - was ter plaatse echter niet in gebruik)]  ), brǫbɛndǝr (Linkhout), brǭbandǝr (Berverlo, ... ), brǭbándǝr (Oostham), brǭbɛndǝr (Oost-Maarland), br˙ǫbɛndǝr (Sint-Martens-Voeren  [(moderne brabantse wentelploeg)]  , ... ), br˙ǭbɛndǝr (s-Gravenvoeren  [(moderne brabantse wentelploeg)]  ), brabantse ploeg: brabantse ploeg (Hoeselt, ... ), brābantsǝ [ploeg] (Hasselt), brǭbǝnsǝ [ploeg] (Tongeren  [(minder gebruikelijk dan franse ploeg)]  ), diepe ploeg: dēpǝ [ploeg] (Maastricht  [(om de zaaivoor te ploegen)]  ), dīpǝ [ploeg] (Aijen, ... ), dobbele brabander: dǫbǝlǝ [brabander] (Cadier  [(wentelploeg met één voorwiel)]  , ... ), dobbele brabant: dǫbǝlǝ brabã (Kanne), dobbele melotte: dǫbǝlǝ milǫt (Margraten), dobbele melotteploeg: dǫbǝl mǝlǫt[ploeg] (Houthalen), dobbele ploeg: dǫbǝl [ploeg] (As, ... ), dǫbǝlǝ [ploeg] (Zolder), draaier: drɛi̯ǝr (Montfort  [(zie draaiploeg)]  ), draaiploeg: drɛi̯[ploeg] (Montfort  [(ploeg met een houten ploegbalk en staart - zoals bij de brabantse ploeg - maar met een wentelbare dubbelschaar)]  ), dubbele ploeg: døbǝl [ploeg] (Berverlo, ... ), døbǝlǝ [ploeg] (Beverst), engelse ploeg: ęŋgǝlsǝ [ploeg] (Nieuwerkerken), ęŋǝlsǝ [ploeg] (Binderveld, ... ), franse ploeg: fra.nsǝ [ploeg] (Berbroek  [(minder gebruikelijk dan dobbele ploeg)]  , ... ), franse ploeg (Bolderberg, ... ), frã.nsǝ [ploeg] (Diets-Heur, ... ), frá.nsǝ [ploeg] (Gors-Opleeuw, ... ), frá̄.nsǝ [ploeg] (Zonhoven), frā.nsǝ [ploeg] (Alken, ... ), grote ploeg: grōtǝ [ploeg] (Guttecoven  [(om de akker - op de beginvoor en de eindvoor na - om te ploegen)]  ), kantelploeg: kanjtjǝl[ploeg] (Neeritter), koningsploeg: kø̄neŋs[ploeg] (Haelen), kuilekop: kulǝkǫp (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler  [(voetploeg met wentelschaar)]  ), lemken''sploeg: lɛmkǝs[ploeg] (Aijen, ... ), melotte: `mē̜lǫt (Jeuk), ma`lǫt (Baexem, ... ), melǫt (Kinrooi), mil`ǫt (Lottum, ... ), mē.lǫt (Diets-Heur  [(minder gebruikelijk dan franse ploeg)]  ), mǝlǫt (Arcen, ... ), mǝlǫtj (Ophoven), melotteploeg: ma`lǫt[ploeg] (Aijen), mǝlǫt[ploeg] (As, ... ), mǝlǫtǝ[ploeg] (Bocholt, ... ), omslager: omslē̜gǝr (Haelen  [(soort brabantse wentelploeg met ook boven een soort slof)]  ), onderwentelaar: ōndǝrwē̜ntǝlǝr (Horst  [(een oude houten ploeg met één voorwiel en van achteren een gebogen blad dat van onderen en van boven van een schaar was voorzien)]  ), ploeg: plux (Sluizen), ploeg met een molen op: [ploeg] met˱ ǝnǝ myǝlǝ ǫp (Margraten  [(wentelploeg waarvan de met de voorkar verbonden ploegboom langs een schroef hoger of lager wordt gedraaid door middel van een zwengeltje)]  ), printz: prens (Arcen), printz-patent: pretspatɛ ̝nt (Lottum), prēns patē̜nt (Horst), printzploeg: prens[ploeg] (Aijen, ... ), sack's: saks (Arcen), staartwentelaar: stǝrtwɛntǝlē̜r (Meeswijk  [(soort brabantse ploeg met twee boven elkaar geplaatste riesters die onder de ploegbalk door gekanteld worden)]  ), staartwentelploeg: stɛrtwɛntǝl[ploeg] (Ell), tweeschalm met staart: twīǝšalǝm męt start (Meeswijk  [(zie staartwentelaar)]  ), veldkoning: vē̜ltkø̄neŋ (Horst), vɛ.ltkø̄neŋ (Lottum), wendelaar: wɛndǝlē̜r (Schimmert), wendelploeg: we.ndǝl[ploeg] (Achel, ... ), wenǝl[ploeg] (Houthalen), wę.ndǝl[ploeg] (Achel, ... ), wę.nǝl[ploeg] (Eksel), węndǝl[ploeg] (Berverlo, ... ), węnjǝl[ploeg] (Zonhoven), węnǝl[ploeg] (As, ... ), wɛ ̝ndǝl[ploeg] (Achel  [(met twee onder de balk draaiende scharen)]  , ... ), wenderploeg: w˙ɛndǝrpl˙ǫxt (Sint-Martens-Voeren  [(moderne brabantse wentelploeg)]  , ... ), wentelaar: wɛntǝlē̜r (Margraten, ... ), wentelploeg: we.njtjǝl[ploeg] (Bocholt, ... ), we.njtšǝl[ploeg] (Beek), we.ntǝl[ploeg] (Hamont, ... ), wenjtjǝl[ploeg] (Helden, ... ), wenʔǝl[ploeg] (Tessenderlo), wēntǝl[ploeg] (Aijen, ... ), wē̜ntǝl[ploeg] (America, ... ), wę.njtjǝl[ploeg] (Aldeneik, ... ), wę.ntǝl[ploeg] (Achel, ... ), węnjtjǝl[ploeg] (Melick), węntǝl[ploeg] (Helchteren, ... ), węnʔǝl[ploeg] (Kwaadmechelen), wɛ ̝ntǝl[ploeg] (Blitterswijck, ... ), wɛ.njtjǝl[ploeg] (Boukoul, ... ), wɛntǝl[ploeg] (Baexem, ... ), wɛ̄ntǝl[ploeg] (Cadier), wɛ̄ʔǝl[ploeg] (Lommel), wiegardploeg: wigat[ ploeg] (Merselo), zaadploeg: zǭt[ploeg] (Mook  [(jonger dan zaaiploeg)]  ), zaaiploeg: zǭi̯[ploeg] (Mook  [(met een ander vocalisme dan zɛ̄i̯ǝ)]  ) Een wentelploeg is een karploeg met tenminste twee ploeglichamen, die - boven elkaar aan de ploegboom bevestigd - elkaars spiegelbeeld vormen en bij het keren samen met de ploegboom 180¬∞ worden gedraaid. Aan de boom van zulk een ploeg zitten gewoonlijk ook twee kouters en twee voorscharen. Vroeger kon de wentelploeg ook een voet- of radploeg zijn. Omdat de ploegboom van een dergelijke ploeg niet in zijn geheel gedraaid kon worden, was het dubbele ploeglichaam draaibaar bevestigd aan het achterstuk van de ploegboom. Dit type wentelploeg heet achterwentelaar of staartwentelaar. Een voet- of radploeg met een ploeglichaam dat onder de ploegboom door gewenteld kan worden, wordt wel onderwentelaar genoemd. [JG 1b + 1b; JG 2a-1, 6 ; JG 2b-4, 1; N 11, 30; N 11A, 71 + 72 + 73; N J, 10 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; monogr.] I-1
wentelraam draairaam: drɛjrām (Posterholt), draaivenster: drē̜venstǝr (Bilzen), draaivleugel: driǝnvlyǝjǝl (Bleijerheide), taatsraam: tātsrām (Sint Odilienberg) Raam dat om een verticale as in het midden van de vleugel draait. [N 55, 43] II-9
wentelteefje deeg in het vet: Syst. Veldeke  deig in ’t vet (Kinrooi), floerbrood: Syst. WBD  flōērbroed (Tungelroy), floeren brood: Syst. Frings  flūrə brūt (Koersel), floeren broodje: Syst. Frings  flū̞rə bry(3)̞̄ətjəs (Gingelom), fluwelen brood: fluwièèle broid (Valkenburg, ... ), fluwijnbrood: flewijn broed (Grathem), fluwijnen brood: fluwene brwoad (Ulestraten), Verwene, verdwene broed: ver(d)wene brood  flewenebroed (Maastricht), gebakken weg: Syst. WBD  gebakke wek (Velden), geronnen broodje: Syst. Frings  gərōͅnə bry(3)̄tšə (Sint-Truiden), gewonnen brood: enq. weet het niet zeker  gewonne braud (Bilzen), Syst. Frings  gəwoͅnə bruu̯ət (Neerpelt), Syst. Grootaers  gəwoͅnə bro(u̯)t (Lommel), pain perdu: pɛpər’dy (s-Gravenvoeren, ... ), pain perdu (fr.): Syst. Frings  pain perdu (Hasselt), pitsen: pitsjen (Vlodrop), verdwenen brood: verdwene braod (Valkenburg), verweene braod (Sittard), Eijerkook, verdwene broed, laot us dat neet vergete, dat waos pas lekker ete  ver(d)wene broed (Maastricht), Verwene, verdwene broed: ver(d)wene brood  verdwene broed (Maastricht), verloren brood: verlevre broed (Berbroek), verlore broeod (Neeritter), verlorren broed (Tessenderlo), vlore broeëd (Eksel), enq. weet het niet zeker  verloëre braud (Bilzen), Syst. Frings  vərlō(ə)rə bruət (Hamont), vərlōrə bruət (Hamont, ... ), vərlø.rə bruət (Hasselt), Syst. IPA  vlo̞u̯ərə bruu̯ət (Kwaadmechelen), Syst. Wbk. van Bree  verlure bruud (Bree), verstoken brood: Syst. Frings  vərstōkə broͅat (Mechelen-aan-de-Maas), verwenbrood: verwenbroëd (Heerlen), vərwɛnbrūt (Eupen), verwend brood: vərwɛ̄nd brūət (Sint-Martens-Voeren, ... ), verwendbrood: verwent broëd (Nieuwenhagen), verwentbroeëd (Eygelshoven), vərwɛ̄rəndbrūət (s-Gravenvoeren), Als desert; enkele beschuiten in melk gedoopt, in de pan gebakken met geklopte eieren, suiker en kaneel (Dit vormde een lichte koek)  vërwénd-bróod (Tongeren), vërwêend-bróod (Tongeren), Eigen syst.  verwend brōēd (Heerlen), Syst. WBD  verwénd brōēd (Mechelen), verwendebrood: verwende broewet (Mechelen), verwendsneetje: verwendsschnitchere (Kerkrade), verwentsjnitje (Simpelveld), verwentsjnitjes (Eygelshoven), verwentsjnitsje (Bleijerheide), vèrwénsnitjə (Simpelveld), Syst. WBD  ferwént-sjnit-sje (Kerkrade), verwenen brood: verweine brood (Oost-Maarland), verwène broed (Gronsveld), verwèène broed (Gronsveld), verwèène broid (Valkenburg), verwééne brōēd (Oost-Maarland), Dit is witte brood of beschuit in melk gedrenkt en dan gebakken met eieren eroverheen.  verwèène broed (Oost-Maarland), Eigen phonetische  verweènə broid (Valkenburg), enq. weet het niet zeker  verwiëne braud (Bilzen), Verwene, verdwene broed: ver(d)wene brood  verwene broed (Maastricht), verwenkorstje: Syst. Veldeke  werwein-kusjer (Bocholtz), verwensneetje: verwensjnitsje (Bleijerheide, ... ), verwenst broodje: verwunsjd breudje (Sittard), wentelbrood: Syst. Frings  wɛntəlbruu̯ət (Melveren), wentelteef: wenjelweef (Mechelen-aan-de-Maas), wentelteefje: wentelteefje (Ittervoort, ... ), wentelteefjes (Haelen, ... ), wentelteefkes (Heerlen, ... ), wentəltēfjəs (Houthalen), wintjelteefke (Sittard), Eigen syst.  wenteltiefjes (Heerlen), iets dikker dan een flensje  wentelteefje (Montfort), Syst. Veldeke  wentelteefkes (Roermond), Syst. WBD  wentelteefje (Venlo), wentelteefjes (Ottersum, ... ), wenteltiëfkes (Venlo), wintjelteefkes (Roermond), wèntelteefjes (Neer) beschuit met eieren gebakken || flensje; Hoe noemt U: Een dun pannekoekje, een flensje (struifje, koekje, flensje, broedertje) [N 80 (1980)] || geweekte beschuit met eierdooiers gebakken || overtrokken brood || pangerecht || pannenkoek [ZND 40 (1942)] || verdwenen brood || verwen brood || verwend brood || wentelteefje || wentelteefjes [N 16 (1962)] || wentelteefjes (bep.) || Wentelteefjes (fleweene brood, fluweele brood, verdwene brood, verwèène brood?) [N 16 (1962)] || zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)] III-2-3
wenteltrap draaitrap: drǭtrap (Bilzen), engelse trap: eŋǝlsǝ trap (Stein), ęŋǝlšǝ trap (Bleijerheide), ronde trap: rǫnǝn trap (Bilzen), spiltrap: spiltrap (Ottersum), spiraaltrap: spirǭltrap (Bilzen), wenteltrap: wenjtǝltrap (Sint Odilienberg), wɛntǝltrap (Geulle) Trap die zich spiraalsgewijs naar boven windt om een massieve spil of om een denkbeeldige spil, het schalmgat. Zie ook afb. 69h. [N 55, 132] II-9
wereldgeestelijke geestelijke: geestelijke (Voerendaal, ... ), geiselik (Vlodrop), geistelek (Maastricht, ... ), geistelijk (Kessel), heer: hier (Koningsbosch), kapelaan: kapelaen (Eys), kaploan (Melick), kaploön (Tegelen), paap: paape (Weert), pastoor (<lat.): pastoer (Eys), pesjtoor (Melick), priemerik?: priemerik (Weert), priester: preester (Thorn), priester (Houthalen), prister (Gulpen), priester van het bisdom: preester van et bisdom (Stokkem), preester van t bisdom (Geistingen), preester van t bisjdom (Klimmen), priester van een bisdom (Bree), weltgeestelijke: weldgeesliche (Bocholtz), weltgeestelike (Hoensbroek), wereldgeistelike (Maastricht), wereldgêsselik (Siebengewald), wèlt gisseleg (Epen), wèreldgeisteleke (Nuth/Aalbeek), wéltgééstelike (Nieuwenhagen), ənə wɛɛltgesləX (Montzen), weltheer: inne weltheer (Nieuwenhagen), wereldgeestelijke: de wéreldgeestelijke (Eigenbilzen), eine wereltgeestelikke (Klimmen), waereld geiselik (Geleen), waereldgeiselek (Valkenburg), waereldgeiselik (Roermond), waereldgeistelik (Baarlo, ... ), waereldgeistelikke (Klimmen), waereldgesitelik (Echt/Gebroek), waereldgesselik (Oirlo), waereldgèstelik (Maasbree), waereldjgeistelikke (Haler), wereltgeiselik (Tungelroy), werreldgeiselik (Montfort), weͅrəltgeͅstələkə (Meijel), wèereldgejselik (Schimmert), wèèreld geiselijk (Neerbeek), wérreldgeestelik (Meijel), wereldheer: `ne wéreldhieër (Klimmen), waereldhier (Oirlo), waereldhieër (Reuver, ... ), waereldhiër (Klimmen, ... ), waereldjhieër (Heel), wereldhier (Maastricht), wereldhiër (Venlo), wereldieër (Sint-Truiden), werreldhieër (Baarlo, ... ), werreldjhieër (Ell), wièreldhiēēr (Schinnen), wèìreldhieèr (Schinnen), wereldlijke geestelijke: weireldlijke gisselijk (Hoensbroek), wèreldlike gèèstelike (Eigenbilzen), wereldlijke priester: weireldlicke preester (Stokkem), werreldlèk preester (Ophoven), wereldlijke, een ~: wèreldliken (Neerpelt), wereldse geestelijke: wèreldse gèstelikke (Achel) Een wereldgeestelijke, priester van een bisdom. [N 96D (1989)] || Zaliger gedachtenis (vader/moeder/..). [N 96D (1989)] III-3-3
werk basten: bastǝ (Loksbergen), bodde: bǫdǝ (Oirsbeek), hachelen: haxǝlǝ (Schinveld), hāxǝlǝ (Heel, ... ), kennephekelen: kɛnǝphē̜kǝlǝ (Horn), rap: rap (Beegden, ... ), scheven: šē̜vǝ (Kessel), stuk: støk (Loksbergen), werk: wéérək (Hamont), wɛ.rǝk (Nederweert, ... ), wɛrk (Arcen, ... ), wɛrǝk (Beringe), wɛ̄rk (Lottum, ... ) De korte vezels die in de hekel achterblijven bij het uithekelen, waarbij men de lange hennep in de hand overhoudt. Volgens de informant van L 265c is rap afval bij grof hekelen. Dit afval wordt wel bij het stofferen van meubels gebruikt als opvulsel. Dezelfde informant vermeldt dat werk het afval is bij het fijne hekelen. Van dit ø̄fijneø̄ afval kan men linnen maken. [N 48, 25b; N 48, 25c; N 48, 25d; S 13; N 34, C 2 add.; monogr.] || werk II-7, III-1-4
werk (zn) werk: vérk (Tegelen), waark (Stein), waerk (Afferden, ... ), weerek (Arcen), weerik (Meerssen), weerk (Gennep, ... ), weirk (Nuth/Aalbeek), wer(ə)k (Horn), werek (Amby, ... ), werk (Beegden, ... ), werrek (Bemelen, ... ), werrək (Koningsbosch, ... ), weruk (Geysteren), werək (Baarlo, ... ), wirk (Geleen), wèrk (Bingelrade, ... ), wèrrek (Buggenum), wèrək (Meijel, ... ), wèèrk (Heijen, ... ), wéérk (Leunen, ... ), wêrək (Noorbeek, ... ) werk; ben je klaar met je -? [DC 03 (1934)] III-3-1
werk (zn.) 0-arbeid: het woord is nogal vero. voor het moderne werk  erbed (As, ... ), 0-travaux (fr.): Fr. travaux  travo (As, ... ), arbeid: arbeid (mienen-) (Bergen), (erbed = arbeid).  aan den erbed (Meeuwen), het woord is nogal vero. voor het moderne werk  erbed (Bree), labeur (fr.): làbuir (Loksbergen), travaux (fr.): Fr. travaux  travo (Bree), werk: eͅi weͅrk (Opglabbeek), het werk (As), het werrek (Beesel), i wērik (Eksel), vɛrk (Bilzen), w(tm)rək (Hamont), waerk (Opgrimbie), waĕrk (Rosmeer), warG (Martenslinde), wark (Koninksem, ... ), weerk (Heijen, ... ), werek (Zichen-Zussen-Bolder), werik (Opoeteren), werk (Achel, ... ), werrek (Groot-Gelmen, ... ), werrik (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), werrək (Berg-en-Terblijt, ... ), werək (Gutshoven, ... ), weərk (Maaseik), wērk (Stevoort), wērrik (Gelieren/Bret), wērrək (Maastricht), wēr̄əG (Rekem), wēͅrk (Lanaken, ... ), wēͅrək (Vroenhoven), wēͅərək (Lozen), wĕrk (Lanaken), weͅrk (Bilzen, ... ), weͅrək (Heers, ... ), wirk (Elen, ... ), wè:rk (Vroenhoven), wèrk (Heel, ... ), wèrrek (Klimmen, ... ), wèrrik (Opglabbeek), wèrrək (Epen, ... ), wèrək (Reuver), wèèrk (Gennep, ... ), wèèrək (Meijel), wérk (Gronsveld, ... ), wérrək (Nieuwenhagen), wêrk (Arcen, ... ), wərk (Neerglabbeek), wɛr.əg (Borgloon), wɛrG (Stokkem), wɛrk (Beringen, ... ), ø werk (Meldert), ə w"rək (Herk-de-Stad), ə weͅrk (Koersel), ə weͅrək (Beverlo, ... ), ə wørək (Opoeteren), ət wèrk (Schinnen), ət wèrrək (Maastricht), ⁄t waerk (Oirlo), ⁄t werk (Ell, ... ), ⁄t wierk (Wijlre), ⁄t wèrk (Meerlo), e gerekt  werk (Rekem), e lang  werk (Overpelt), Note v.d. invuller:  het werk (Jeuk), o.  weͅ.rək (Eys), ps. niet omgespeld, dus letterlijk overgenomen!  we(̝)rək (Eksel) arbeid || een werk [ZND A1 (1940sq)] || Eerst uw werk afmaken! [ZND 23 (1937)] || het werk, of de werf || het werken, het arbeiden [foter, werk] [N 89 (1982)] || werk (zn.): (Ik gebruik de auto niet veel). Ik voel me het lekkerste als ik geregeld naar mijn - loop. [DC 39 (1965)] III-3-1
werk, arbeid rabota: rabǫta (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Emma]) Het woord "rabota" is volgens Vanwonterghem (pag. 185) afkomstig van Russische krijgsgevangenen die in de Tweede Wereldoorlog in de Limburgse mijnen te werk gesteld waren. De term werd nadien niet veel meer gebruikt. [Vwo 643] II-5