e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
waterlossingvegers in de waterlossingen zitten: (men zegt) hęj zet en dǝ wātǝrloseŋǝ (Meterik), modderbazen: modǝrbāzǝ (Sevenum), slotevegers: slōwtǝvē̜gǝrs (Ospel), waterlossingenvegers: watɛrloseŋǝvē̜gǝrs (Meijel), waterlossingvegers: waterlossingvegers (Ospel), watermannen: watǝrmanǝ (Griendtsveen), wātǝrmanǝ (Sevenum), waterwerkers: watǝrwęrkǝrs (Griendtsveen) De mensen die aan de waterlossingen werken. [II, 17b] II-4
waterman waterman: wātǝrman (Meterik), (mv.)  wātǝrmanǝ (Griendtsveen) Een hoop turf in het vierkant opgebouwd tot 8 √† 9 turven dik hoog. [II, add.] II-4
watermolen watermolen: watermolen (Rothem), watǝr[molen] (Sint-Truiden), wátǝr[molen] (Lauw), wā.tǝr[molen] (Maastricht), wātǝr[molen] (Aldeneik, ... ), wętǝr[molen] (Tongeren), wǫtǝr[molen] (Mal, ... ), wǫǝtǝr[molen] (Alt-Hoeselt, ... ), wǭ.tǝr[molen] (Kanne, ... ), wǭtǝr[molen] (Kuringen), wɛtǝr[molen] (Alken, ... ) Een molen die aangedreven wordt door waterkracht. Al naar gelang de bouwwijze onderscheidt men drie molentypes: de bovenslagmolen, de onderslagmolen en de turbinemolen. Zie hiervoor respectievelijk de lemmata ɛbovenslagmolenɛ, ɛonderslagmolenɛ en ɛturbinemolenɛ. Het woorddeel -ømolenŋ is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [Vds 2; Jan 2; Coe 2; Grof 3; N O, 32j; monogr.; N D add.; N D, 2] II-3
watermunt aalkruid: ook: watermunt, broekmint, kroezemuntje en paepermuntjplantje  aolkroed (Echt/Gebroek, ... ), Veldeke  aolkroet (Echt/Gebroek), bliksemkruid: -  bliksem kroet (Montfort, ... ), boerenbalsem: idiosyncr.  boerebalsem (Thorn), WLD  boere-bâlsem (Schimmert), boerebalsum (Beesel), broekmunt: ook: watermunt, kroezemuntje, aolkroed en paepermuntjplantje  broekmint (Echt/Gebroek, ... ), WLD  brokmintj (Heythuysen), hondskruid: -  hònjskroet (Echt/Gebroek, ... ), kruizenmuntje: ook: watermunt, broekmint, aolkroed en paepermuntjplantje  kroezemuntje (Echt/Gebroek, ... ), munt: muntj (Melick), münj (Oirsbeek), (mönt ?)  ment (Jeuk), -  menta (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), [Mentha aquatica]  mént (Tongeren), [Mentha]  múnt (Tongeren), ook: munt6kroe:d*  munt (Geistingen, ... ), WLD  menta (Brunssum), mundj (Posterholt), muntj (Swalmen), muntkruid: ook: munt  muntəkroe:d (Geistingen, ... ), WLD  mentkroet (Ophoven), pepermunt: paepermunt (Castenray, ... ), paepermuntj (Swalmen), pepperpūnt (Blitterswijck, ... ), eigen spelling  peipermunt (Vlodrop), idiosyncr.  peffermunz (Kerkrade), pepermuntplant: Veldeke  paepermuntjplantj (Echt/Gebroek), pepermuntplantje: ook: watermunt, broekmint, kroezemuntje en aolkroed  paepermuntjplantje (Echt/Gebroek, ... ), watermunt: watermunt (Wijlre), -  watermuntj (Tungelroy, ... ), eigen spellinsysteem broertje van kruipende veldmunt  wattermunt (Meijel), geen aparte naam  watermunt (Berg-en-Terblijt, ... ), ook: broekmint, kroezemuntje, aolkroed en paepermuntjplantje  watermunt (Echt/Gebroek, ... ), WLD  water munth (Guttecoven), watermunt (Stein), WLD alg. ben.  Watermunt (Meijel), waterpepermunt: water peffermunt (Vijlen), (bij afbeelding 49)  water peffermunts (Vijlen), wezerik: wezerik (Schimmert), wilde munt: wilde munt (Oirlo), Bree Wb. uitspr. mìnt  wildzje munt (Bree), eigen spellinsysteem broertje van kruipende veldmunt  wilde munt (Meijel), idiosyncr.  wilde munt (Sittard), WBD/WLD ?  willə mi’nt (As), WLD  wilde munt (Montfort) munt || pepermunt || pepermunt (plant) || watermunt || Watermunt (mentha aquatica 25 tot 90 cm groot. De plant is behaard; de stengels met bloemen aan de top; de bladeren zijn eivormig, ze zijn gesteeld, de bladrand is gezaagd of gekarteld; de bloemen staan in dichte kransen en zijn roodlila van kleur; de k [N 92 (1982)] || watermunt (Mentha aquatica L.) [DC 60a (1985)] III-4-3
waternavel donderpoezen: ± Veldeke ?  donderpoeze (Weert), navel: eigen spelling  navel (Vlodrop), schotelblad: WLD  schotel blad (Montfort), schoteltje: idiosyncr.  sjuttelke (Thorn), WLD  schoteltje (Stein), sjuttelke (Beesel), twaalfurenbloem: (Hydrocotyle vulgaris)  twéllefōē.ërebloo.m (Zonhoven), waternavel: -  wateravel (Tungelroy), zelfde  waternavel (Echt/Gebroek), waterpateeltje: WLD  water-petêêlke (Schimmert), waterschoteltje: water scheutelke (Schimmert) waternavel [DC 60a (1985)] || Waternavel (hydrocotyle vulgaris 5 tot 25 cm groot. De stengels zijn kruipend; de bladeren zijn schildvormig lang gesteeld, gekarteld; weinig bloempjes bijeen in groepjes, klein met dunne steeltjes en wit of roodachtig gekleurd. Bloeitijd in juni tot au [N 92 (1982)] III-4-3
waterpas gans vlak: gans ˲vlak (Waubach), gemeten: gǝmētǝ (Oud-Caberg), glad: glat (Montfort), in de pas: en dǝ pás (Lozen), in pas: en pas (Berverlo), juist pas: žøst pas (Bree), niveauglas: nivoglas (Dilsen), pas: pas (Houthalen, ... ), pāǝs (Zepperen), waag: wǫax (Kerkrade), wǭx (Mechelen), wagig: wø̜̄ǝgix (Kerkrade), wø̜agex (Heerlen), wasserwaage: wasǝrwāgǝ (Venray), waterpas: waterpas (Belfeld, ... ), watǝrpas (Meijel, ... ), woatǝrpas (Houthalen, ... ), wotǝrpas (Bilzen, ... ), wø ̞tǝrpás (Zonhoven), wātǝrpas (Beek, ... ), wātǝrpás (Meeuwen), wǫtǝrpas (Bevingen, ... ), wǫtǝrpās (Hoeselt), wǫwǝtǝrpas (Lommel), wǭtǝrpas (Berverlo, ... ), wǭwǝtǝrpas (Achel), wǭǝtǝrpas (Eijsden, ... ), wǭʔǝrpas (Tessenderlo, ... ), wɛtǝrpas (Alken, ... ), wɛtǝrpāǝs (Zepperen), waterwaag: wasǝrwǫax (Bleijerheide, ... ), wasǝrwǭx (Vaals), wātǝrwǭx (Eys), zetwaag: zętw ̇ǫax (Eygelshoven), zuiver: zȳvǝr (Bleijerheide), zuiver horizontaal: zȳvǝr horizǫntāl (Sittard), zuiver waterpas: zyvǝr wātǝrpas (Venray), zȳvǝr wātǝrpas (Eys, ... ), zīvǝr wātǝrpas (Meeuwen) Gezegd van een muur wanneer deze tijdens de controle met de loodplank of het waterpas een horizontale stand vertoont. Wanneer een muur 'niet' waterpas was, werd in Q 121 gezegd: 'de muur is uit de waag' ('dǝ m ̇ūr e ̞s˱ ūs˱ dǝ wǫax'). [N 31, 10e; N 31, 10c; monogr.] || Instrument om te onderzoeken of iets horizontaal ligt of overal even hoog is. Het bestaat uit een houten of metalen lat waarin een glazen buis is aangebracht die zodanig met een vloeistof is gevuld dat er een luchtbel in overblijft. Wanneer de luchtbel zich binnen de op het glazen buisje aangebrachte merktekens bevindt, ligt het te meten voorwerp waterpas. Het glazen buisje werd in L 270 'waterpasglaasje' ('wātǝrpas˲glē̜skǝ') en in Q 121 'waterwaagglaasje' ('wasǝrwǫaxjlęǝsjǝ') genoemd. In Q 19 kende men ook een waterpas waarmee men horizontaal een meetpunt over een grotere afstand kon overbrengen. Men gebruikte dan een waterpas die aan een koord kon worden gehangen. Was het touw goed strak gespannen, dan kon men op dit licht waterpasje, bestaande uit een waterpasglas met luchtbel en een koperen omhulsel met twee oogjes of haakjes om het geheel aan een touw te hangen zien of een muur horizontaal was of met behulp van dit instrumentje iets zuiver waterpas uitzetten. Men noemde dit werktuig het 'waterpasje' ('wātǝrp'skǝ'). [N 30, 12a; monogr.; N 30, 12b add.] || Meetwerktuig, bestaande uit een houten of metalen lat waarin één of meer glazen buisjes zijn aangebracht, die gevuld zijn met een vloeistof waarin een kleine luchtbel aanwezig is. Met de waterpas kan gecontroleerd worden of een vlak horizontaal of verticaal is. Zie ook afb. 112 en het lemma ɛwaterpasɛ in Wld II.9, pag. 59-60 en Wld II.11, pag. 63. Werken met de waterpas werd in Dilsen (L 421) richten (rextǝ) genoemd. Het woordtype zetwaag, dat werd opgegeven door een wagenmaker uit Eygelshoven (Q 119), duidt een speciaal soort waterpas aan. Het werktuig bestond uit een rechthoekige houten plank waarin aan de bovenkant een haakje werd geslagen waaraan een touwtje met aan de onderzijde een gewichtje werd gehangen. In de plank, loodrecht onder het haakje, was een loodlijn gekerfd. Als men wilde controleren of een voorwerp waterpas was, werd de loodplank er bovenop geplaatst. Wanneer het gewicht ten opzichte van de streep naar links of rechts uitweek, was het voorwerp niet horizontaal. Zie ook het lemma ɛloodplankɛ in Wld II.9, pag. 59 en de daarbij behorende afbeelding 30.' [N 53, 195] || Toestel waarmee gecontroleerd kan worden of iets horizontaal is. Zie ook afb. 89. Zie voor een beschrijving van een luchtbelwaterpas ook het lemma "waterpas" in Wld II.9, pag. 59-60. [N 64, 85a] II-11, II-12, II-9
waterpas maken van de wijk waterpas maken van de wijk: wātǝrpas mākǝ van dǝ wik (Sevenum), waterpassen: waterpassen (Griendtsveen), watǝrpasǝ (Meijel) Door te waterpassen kan men de hoogteligging van de ondergrond leren kennen en kan men ook bepalen welk peil van de wijken in de verschillende delen aan de veenvlakte moet worden gegeven. [II, 22a] II-4
waterpaspalen baak: bāk (Griendtsveen), paaltjes: pø̜lkǝs (Griendtsveen, ... ), richtpaaltjes: rextpø̜̄lkǝs (Ospel) [II, 22b] II-4
waterpatroon bourrage: burāš (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Eisden]), waterpatroon: wasǝrpatruǝn (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Emma, Maurits]), waterpatroon (Stein  [(Maurits)]   [Maurits]), watǝrpǝtruǝn (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Domaniale]), wātǝrpatroan (Thorn  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), wātǝrpatruǝn (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Emma, Maurits]), wātǝrpatrōn (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Maurits]), waterpiemelen: watǝrpimǝlǝ (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Zwartberg, Waterschei]) Een met gekleurd water gevulde plastic huls waarmee het schietgat wordt afgesloten. Een waterpatroon is ongeveer 25 cm lang en heeft een doorsnede die kleiner is dan die van het schietgat. Bij het ontploffen van de springstof zet de patroon uit en dicht zo het schietgat af (Lochtman pag. 67). [N 95, 404; monogr.] II-5
waterpeil boven steek: bȳǝ.vǝ stē.k (Opglabbeek), diepte: dē.ptǝ (Lanaken), hoogte: hyxtǝ (Kanne), hyx˱dǝ (Kanne), hø̜xtǝ (Alken, ... ), niveau: nevő̜w (Haren), pegel: pɛjgǝl (Heks), peil: pajl (Mal, ... ), pē.l (Lanaken), pęjl (Aldeneik, ... ), pęǝl (Berlingen, ... ), waterpeil: wetǝrpęǝl (Groot-Gelmen, ... ), wātǝrpęjl (Maaseik, ... ), wǫtǝrpęjl (Sluizen), wɛtǝrpęjl (Tongeren) [Jan 53; Coe 39; Grof 69; Grof 65] II-3