e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vuurtong pin: penǝ (Susteren), roosterbol: ręjstǝrbǫl (Bilzen), roosterrol: ręjstǝrrǫl (Bilzen), tong: toŋ (Herten, ... ), tǫŋ (Helden, ... ) Het tongvormige metalen voorwerp dat met behulp van een hefboom op en neer kan schuiven in het blaasgat van de onder het smidsvuur aangebrachte smidsvorm. De vuurtong dient enerzijds om het blaasgat vrij te houden van sintels en as en anderzijds om de luchtstroom van de blaasbalg of ventilator naar het vuur toe te regelen. Zie ook afb. 9. [N 33, 17] II-11
vuurvast vulmiddel asbestplaat: as˱bɛstplāt (Herten, ... ), chamotte: jǝmǫtǝ (Neeritter), šamǫt (Helden, ... ), šamǫtǝ (Heerlen), šarmǫt (Reuver), šǝmǫt (Heijen, ... ), chamottestenen: samǫtšteŋ (Kerkrade), ijzermastiek: e̜jzǝrmastek (Bevingen), kachelkit: kaxǝlket (Meerlo), klei-aarde: klejjat (Eigenbilzen), leem: lem (Eigenbilzen), le̜jm (Klimmen), lēm (Bilzen), vuurvaste klei: vȳrvastǝ kle̜j (Reuver) In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor de diverse materialen waarmee de smid de voorstukken van kachels kan opvullen om ze tegen verbranden te vrijwaren. Chamotte is een mengsel van fijngemalen scherven dat vaak aan de klei wordt toegevoegd om deze beter geschikt te maken voor hoge temperaturen. Zie voor het woordtype chamottestenen ook het lemma ɛvuurvaste stenenɛ in WLD ii.8, pag. 70. Asbest is een vezelachtige, onbrandbare stof die in de vorm van platen ook als warmte-isolatie wordt gebruikt.' [N 33, 314] II-11
vuurvaste mortel chamotte: jǝmǫt (Mesch), sǝmǫt (Lummen, ... ), šamǫt (Blerick, ... ), šamǫtǝ (Geulle, ... ), šarmǫt (Belfeld), šāmǫt (Rothem), šǝmot (Heugem), šǝmǫt (Bilzen, ... ), šǝrmǫt (Schimmert), šǝrmǫtǝ (Eijsden), chamottespecie: šamǫtspēsi (Maastricht), chamottespijs: jǝmot[spijs] (Gronsveld), šamǫt[spijs] (Bleijerheide, ... ), šǝmǫt[spijs] (Klimmen, ... ), chamottesspijs: šamǫtsšpī.s (Vaals), grijze mortie: gręjzǝ mǫrti (Hoeselt), klei: klāj (Tessenderlo), leem: līm (Meeuwen), mortel: [mortel] (Paal, ... ), ovenspijs: ǭvǝšpīs (Munstergeleen), pijpaarde: pīp˱ē̜rt (Mesch), réfractaire: rǝflɛk`tęjr (Kuringen), spijs: [spijs] (Gulpen), vaste mortie: vāstǝ mortī (Diepenbeek), vuurcement: vȳrsǝmɛnt (Sint-Truiden), vuurspecie: vø̄r[specie] (Heythuysen, ... ), vuurspijs: vø̄rspīs (Neeritter, ... ), vuurvaste cement: vyǝrvāstǝ sǝmɛnt (Lommel), vȳrvastǝ sǝmā (Bevingen), vȳrvastǝ sǝmęnt (Houthalen), vȳrvastǝ sǝmɛnt (Zonhoven), vuurvaste mortel: vȳrvastǝ mǫrtǝl (Kleine-Brogel), vēǝrvastǝ mortǝl (Meeuwen), vījǝrvostǝ mortǝl (Genk), vuurvaste mortie: vȳrvastǝ mǫrtī (Sint-Truiden), vuurvaste specie: vø̄rvastǝ spēsi (Tungelroy), vø̜rvastǝ spēsi (Weert), vuurvaste spijs: vȳrvastǝ [spijs] (Dieteren, ... ) Mortel voor vuurvast metselwerk. Vuurvaste mortel wordt volgens de invuller uit L 321 gebruikt voor stoomketels, kachels en fornuizen. Zwiers II (pag. 548) geeft als grondstoffen voor vuurvaste mortel: zeer schrale klei of één deel portlandcement en drie delen zand met zo weinig mogelijk water aangemaakt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 38c] II-9
vuurvaste stenen assufric (?) stenen: asǝfrek stī̄jnǝ (Berverlo), chamottebrikken: šǝmǫt˱brekǝ (Heugem, ... ), chamottestenen: šamǫtstiǝn (Meijel), šamǫtstęjn (Helden, ... ), šamǫtšteŋ (Heerlen, ... ), šamǫtštēn (Schinveld), šamǫtštęjn (Klimmen, ... ), šamǫtǝšte ̞ŋ (Bleijerheide), šamǫtǝštęjn (Herten), šarmǫtštęjn (Sittard), šǝmǫtstējǝn (Lommel), šǝmǫtstēʔǝn (Lommel), šǝmǫtšt ̇ęjn (Tegelen), šǝmǫtštęjn (Rothem), %%enkelvoud%%  šamǫtstēn (Ottersum), dallestenen: dalstin (Lummen), klinkers: klēŋkǝrs (Middelaar), ovenkarelen: ǭvǝkrēlǝn (Bevingen), ovenstenen: ǭvǝštęjn (Munstergeleen), plavuizen: plǝvø̜jzǝ (Rijckholt), réfractaire karelen: rǝfrē̜ktē̜rǝ krilǝ (Sint-Truiden), réfractaires: rǝfraktē̜rs (Sint-Truiden), rǝfrē̜tē̜rs (Sint-Truiden), réfractairestenen: frakẽ̜rstēn (Grote-Spouwen), schouwstenen: sxǫwstī̄ǝn (Kleine-Brogel), vuurstenen: vȳjǝrstī̄ǝn (Paal), vø̄̄rstī̄n (Kaulille), vø̄̄rstęjn (Leuken, ... ), vø̄̄rštęjn (Heythuysen), vērstęjn (Bree), vuurvaste brikken: vī̄rvastǝ brekǝ (Bilzen  [(in de veldovens gebruikte hittebestendige bakstenen: met name voor het grondvlak en de buitenzijden)]  ), vȳrvastǝ brekǝ (Boorsem, ... ), vuurvaste stenen: vī̄jǝrvostǝ stēn (Genk), vī̄rvastǝ stī̄n (Kuringen), vyrvastǝ stiǝn (Sint-Truiden), vȳrvastǝ stijǝnǝ (Tessenderlo), vȳrvastǝ stī̄n (Houthalen, ... ), vȳrvastǝ stęjn (Blerick, ... ), vȳrvastǝ stęǝn (Merselo), vȳrvastǝ šteŋ (Eys), vȳrvastǝ štēn (Jabeek), vȳrvastǝ štęjn (Dieteren, ... ), vȳrvaštǝ štęjn (Eijsden), vȳrvās˱dǝ stī̄jǝn (Achel), vø̄̄rvastǝ stī̄jn (Kaulille), vø̄̄rvastǝ stęjn (Blerick, ... ), vø̄̄rvastǝ št ̇ęjn (Tegelen), vø̜jǝrvastǝ stin (Lummen), vē.rvastǝ stęjn (Meeuwen) Stenen die bestand zijn tegen vuur. Zij worden onder meer gebruikt bij de bouw van ovens. Het woorddeel chamotte- in de woordtypen chamottestenen en chamottebrikken verwijst naar het mengsel van fijngemalen scherven dat bij dit soort stenen aan de klei wordt toegevoegd. [N 30, 54b; N 98, 160 add.] II-8
vuurvaste tegels baksteen: bakstīn (Stokrooie), baksteentichels: bakstīntexǝls (Melveren), bodem van de oven: bǭm van dǝa ǭvǝ (Schinveld), brikken: brekǝ (Sint-Truiden), brikken (Nuth), chamotte: šarmǫt (Kaalheide), šǝmǫt (Herten), chamotte-plavuizen: šamǫtplavȳzǝ (Noorbeek), chamotte-stenen: [chamotte] stęŋ (Bleijerheide), fractairstenen: frakɛrstēn (Mal), haardstenen: haartstęjn (Leuken), königswinter-stenen: kø̄neŋsswentǝr štēn (Reuver), kø̜neŋswentǝr šteŋ (Gulpen), königswinter-tegels: kōneŋswentǝr tēgǝls (Koningsbosch), königswinters: kø̄neŋswentjǝr (Melick), ovenstenen: oǝvǝštęjn (Gronsveld), ōǝvǝsštēj.n (Wittem), oventegels: oventegels (Meijel), ovenvloer: hōvǝvlūr (Neerpelt), plaveien: plavęjǝ (Sint-Truiden), plęvēn (Genk), plavuizen: plavuizen (Gronsveld, ... ), plavȳzǝn (Geulle), plavø̜jzǝ (Eijsden, ... ), plǝvȳzǝ (Maasbracht, ... ), plǝvø̜̄jzǝ (Maaseik), radenburgertegels: rādǝbø̜rgǝrtēgǝls (Ottersum), refractairsteen: rēfraktē̜rstīn (Bevingen), refractairtegels: rǝfraktęjrtęjgǝls (Sint-Truiden), stenen: šteŋ (Heerlen), štęjn (Eijsden), tegelen: tēgǝlǝn (Maastricht), tegels: tegels (Amstenrade, ... ), tē̜gǝls (Beek), tīgǝls (Brunssum), tichel: tixǝl (Arcen), vloerstenen: vlōrštęjn (Geleen), vuurstenen: vuursteen (Kwaadmechelen), vyǝrstē̜jǝnǝ (Lommel), vȳrštęǝ (Voerendaal), vø̄rstē̜n (Bocholt), vø̄rstęjn (Blerick, ... ), %%enkelvoud%%  vyǝrstē̜jǝn (Lommel), vuurtegels: vø̄rtēgǝls (Tungelroy), vīrtęjgǝls (Beverst), vuurvaste bakkerstegels: vø̄rvastǝ bɛkǝrstēgǝls (Tegelen), vuurvaste brikken: vīrvastǝ brīkǝ (Munsterbilzen), vuurvaste plavuizen: vȳrvastǝ plavȳzǝn (Stein), vø̄rvastǝ plǝvyzǝ (Hout-Blerick), vø̄rvastǝ plǝvȳzǝ (Tegelen), vuurvaste plavuizen met chamotte: vȳrvastǝ plavȳzǝ met šemǫt (Susteren), vuurvaste stenen: vuurvaste steen (Rumpen), vȳrvastǝ stīn (Houthalen), vȳrvastǝ stɛjn (Rekem), vȳrvastǝ šteŋ (Eys), vȳrvastǝ štēn (Jabeek), vȳrvastǝ štęjn (Houthalen), %%enkelvoud%%  vȳrvastǝ štę.jn (Cadier, ... ), vuurvaste tichels: vȳrvaǝstǝ texǝls (Zepperen) De vuurvaste tegels waaruit de ovenvloer bestaat. [N 29, 4b; monogr.] II-1
vvergeetachtig vergeetlijk: verjès’lieg (Chèvremont) vergeetachtig III-1-4
waaienx bijzen: beize (Gronsveld), blazen: blaoze (Limbricht), bloaze (Weert), bloze (Ulestraten), hae bleest (Limbricht), boezen: boeze (Venlo), boeͅze (Beegden), ⁄t boesde (Blitterswijck), gaan: der wink geet (Heerlen), hel waaien: hɛlvɛijə (Maastricht), het is winderig: het is winkerig (Hoensbroek), huilen: dər weͅnk hult (Welkenraedt), hule (Klimmen, ... ), jagen: et joog (Heek), jage (Bingelrade, ... ), jare (Bleijerheide), jieègt (Hoensbroek), juge (Oirsbeek), t joug (Bingelrade), ut jeeg (Vlodrop), ⁄t joeg (Vijlen), stormen: ’t stóimt (Venray), stormen en huilen: stormen en huilen (Holtum), vliegen: vleege (Brunssum), waaien: (wɛ̄je) (Dieteren), et wejt (Valkenburg), et wäjde (Limmel), et wø͂ͅjde (Merselo), get wejdje (Herten (bij Roermond)), het waidje (Maasbracht), het wejde (Blerick, ... ), het wejdje (Broeksittard, ... ), het wejt (Schimmert), het wēījde (Eijsden), het wēͅjde (Nederweert), het wĕjde (Berg-en-Terblijt, ... ), het wĕjdje (Beegden, ... ), het wät (Schinnen), het wèijdje (Horn), het wèjde (Genooi/Ohé, ... ), het wêîjede (Meerssen), het wɛ̄-de (Dieteren), het wɛ̄jde (Mheer, ... ), hēt wĕjde (Stevensweert), hut wejdje (Hunsel), ut wɛ̄ijde (Horst), ut wɛ͂jdje (Buggenum), waaien (Maastricht, ... ), waan (Hasselt), waeije (Melick), waeje (Castenray, ... ), waejen (Roermond), waeë (Genk), waije (Echt/Gebroek, ... ), waite (Baarlo), wajje (Hoensbroek), wān (Hasselt, ... ), wāu (Hasselt), we:jje (Roermond), wehjen (Meijel), wei-jen (Bergen), weie (Kinrooi, ... ), weien (Valkenburg, ... ), weije (Baarlo, ... ), weijen (Oost-Maarland, ... ), weijə (Margraten), weië (Baarlo, ... ), wej-je (Nunhem), wej:jə (Roermond), wejde (Ulestraten), weje (Blerick, ... ), wejen (Stevensweert), wejje (As, ... ), wejjen (Boukoul, ... ), wejjə (Maastricht), wejt (Hout-Blerick), wejə (Opglabbeek), wej⁄je (Tegelen), weïe(n) (Grathem), weɛ̄jje (Klimmen), wēē-je (Schimmert), wēīje (Eijsden), wēə (Mielen-boven-Aalst), wēͅ (Rosmeer, ... ), wēͅ.n (Lummen), wēͅje (Nederweert), wēͅjə (Wellen), wēͅjən (Hamont), wēͅn (Beringen, ... ), wēͅə (Herk-de-Stad, ... ), wēͅən (Meldert, ... ), wĕ je (Asenray/Maalbroek), wĕĕje (Mheer), wĕjd (Berg-en-Terblijt), wĕjde (Borgharen, ... ), wĕje (Beegden, ... ), wĕjje (Blitterswijck, ... ), wĕjjen (Heythuysen), we͂ͅ, we͂ͅdə, gəwe͂ͅt (Borgloon), we͂ͅə (Borgloon, ... ), weͅ (Spalbeek), weͅiə (Bocholt, ... ), weͅjə (Bree, ... ), weͅjən (Bocholt), weͅn (Beringen, ... ), weͅə (Linkhout), weͅən (Koersel), wōwə (Zelem), wōͅə (Tessenderlo), wuə (Halen, ... ), wye (Eind), wàn (Hasselt), wäiə (Lommel), wäiən (Lommel), wäjde (Heijen), wäje (Limmel, ... ), wäjen (Heijen), wäə (Riksingen), wè-je (Maasbracht), wèije (Amby, ... ), wèijen (Horn), wèjde (Steyl), wèje (Borgharen, ... ), wèjen (Lutterade, ... ), wèjje (Dieteren, ... ), wèèiea (Middelaar), wèèje (Meijel), wéije (Sevenum), wéje (Echt/Gebroek, ... ), wéjje (Beegden, ... ), wééje (Meijel, ... ), wéén (Eksel), wé‧jen (Tegelen), wê-je (Genooi/Ohé, ... ), wêjde (Beesel), wêje (Arcen, ... ), wêjen (Oirlo), wêjə (Swalmen), wêîje (Meerssen), wøͅjən (Lanklaar, ... ), wɛ:jə (Venray), wɛjə (Boorsem, ... ), wɛən (Paal), wɛ̄ije (Horst), wɛ̄i̯ə (Mielen-boven-Aalst), wɛ̄jde (Sint-Pieter), wɛ̄je (Meerlo, ... ), wɛ̄ə (Hees, ... ), wɛ̄ən (Helchteren), wɛ͂je (Buggenum), ’t weaitj (Montfort), ’t weidje (Ell), ’t wejde (Lottum), ’t wêjde (Arcen, ... ), ⁄t waide (Baarlo), ⁄t weide (Panningen, ... ), ⁄t weijde (Belfeld, ... ), ⁄t wejde (Blitterswijck, ... ), ⁄t wejdə (Swalmen), ⁄t weɛ̄jde (Klimmen), ⁄t wĕjde (Heer, ... ), ⁄t wĕj⁄de (Asenray/Maalbroek), ⁄t wèide (Amby), ⁄t wêjde (Meterik, ... ), ⁄t wɛ̄jde (Meerlo), (Is ook oorvijgen).  wĕje (Stevensweert), (weidje-geweidj).  weije (Tungelroy), (wéijde, haet gewéijd)  wéije (Sittard), aafwejje = afwaaien  wejje (Klimmen), boven de a nog een streepje  wäje (Afferden), eerste e lang uitgesproken  wĕje (Gennep), ⁄t wĕjde (Gennep), met een streepje boven de a  ⁄t wäjde (Afferden), met lengteteken  ⁄t wäjde (Well), met lengteteken op de a  het wäjde (Leunen), wäje (Leunen, ... ), ⁄t wäjde (Wellerlooi), Nb. "è"= e van t ned. trek.  wèje (Horn), ps. boven de @ staat nog een ~; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  weͅə (Berg), ps. letterlijk overgenomen.  wēͅi̯ə (Maastricht), weͅijə (Kanne), wɛ̄ə (Borgloon), ps. omgespeld volgens Frings.  weͅjə (Opglabbeek), wōͅə (Zelem), ps. omgespeld volgens IPA.  wɛjə (Rekem), waaien  wējə (Borlo), wēͅ (Vliermaal), wēͅ(ə) (Niel-bij-St.-Truiden), wēͅn (Lummen), weͅjə (Opglabbeek, ... ), wuə (Donk (bij Herk-de-Stad)), waaien.  weͅijə (Maaseik), weͅiə (Kinrooi), wájə (Beverlo), Waaien.  wäje (Overpelt), waaien.  wéén (Zolder), wójə (Leopoldsburg), wɛijən (Achel), waaien; niet minste i of j-klank, wel stembandoeel.  woͅiən (Kwaadmechelen), wee  wēͅə (Gelieren/Bret), ween  wēͅn (Peer), weien  weͅiə (Herk-de-Stad), wɛijə (Smeermaas), weije  wēͅiə (Ophoven), weͅjə (Mechelen-aan-de-Maas), weje  wa͂jə (Bocholt), weͅjə (Lanklaar, ... ), wejje  weͅjə (Stokkem), wèen  wēͅən (Hoeselt), wèja  wēͅjə (Diepenbeek), wèjen/t wèjt  ⁄wēͅjən (Neerpelt), wèèjen  wēͅən (Diepenbeek), winden: et wingde (Epen, ... ), et wènjde (Lutterade), het windje (Buchten, ... ), het wingde (Mechelen, ... ), het winjde (Guttecoven), het winjdje (Schinveld), het winjt (Doenrade), weinge (Nieuwenhagen), weinjde (Sittard), weinje (Geulle, ... ), wengen (Kerkrade, ... ), wenje (Born), wĕnje (Sittard), weͅŋə (Teuven), winge (Epen, ... ), wingen (Nieuwenhagen), winjden (Geleen), winje (Buchten, ... ), winje(n) (Schinveld), winjer (Doenrade), winken (Mechelen), wènje (Buchten, ... ), wènjen (Urmond), wénj:ə (Sittard), wénje (Spaubeek), wéŋe (Montzen), wênje (Urmond), wìnje (Jabeek), wînge(n) (Kerkrade), ət weͅnkt (Welkenraedt), ət we‧ŋt (Sint-Martens-Voeren), ⁄t wĕnjde (Sittard), ⁄t wingde (Eys), ⁄t wingt (Schaesberg, ... ), ⁄t winjde (Brunssum, ... ), ⁄t winjde(n) (Obbicht), ⁄t winkt (Heerlen, ... ), ⁄t wèndj (Sittard), ⁄t wìnjt (Jabeek), (Fr. vrai)  wainjeu (Urmond), (wénjde, haet gewénjd)  wénje (Sittard), )t winjt).  winje (Brunssum), wind = wink  wingen (Heerlen) de wind huilt [ZND 13 (1925)] || door de wind weggevoerd worden || het waaide [SGV (1914)] || het waait [ZND 13 (1925)] || huilen, van de wind || waaien [N 22 (1963)], [SGV (1914)], [ZND 13 (1925)], [ZND A2 (1940sq)] III-4-4
waaier stek met een zak: stɛk męt nǝ zak (Stramproy), waaier: wɛjǝr (Stramproy) Waaier waarmee men het pas gesterkte kettinggaren droog waait. [N 39, 94b] II-7
waaks een waakse: waakse (Ospel), gewarig: geweeërig (Geleen), goede waker: goejje waoker (Bilzen), gōōie wāāker (Houthalen), Bree Wb.  dè’s eine goje waker (Bree), waakhond: ideosyncr.  waakhòndj (Susteren), waaks: good waaks (Pey), goot waaks (Heerlerbaan / Kaumer / Bauts / Rukker), waaks (Amby, ... ), waaksj (Lutterade, ... ), wāāksj (Sittard), \'\'ne waaksen hond\'  waaks (Maastricht), \'oude\' spelling  waaks (Meijel), cassettebandje  goewaaks (Meijel, ... ), eigen spellingsysteem  goed waks (Meerlo), waaks (Geleen), Endepols  waaks (Heer, ... ), Gronsveld Wb  wäoks (Gronsveld), ideosyncr.  good waaks (Melick, ... ), goud waaks (Sittard), waaks (Maastricht, ... ), IPA  waks (Kwaadmechelen), Veldeke  waaks (Echt / Gebroek, ... ), Veldeke 1979 nr. 1  goéd waks (Venray), Veldeke (aangepast)  waaks (Tienray), Veldeke, eventueel aangevuld met systeem Jones  waaksj zieë (Gulpen), WBD/WLD  waaks (Caberg, ... ), wāāks (Maastricht), wààks (Amstenrade), wààksj (Susteren), wááks (Beesel, ... ), ± WLD  waaks (Wijnandsrade), waakzaam: waaksaam (Wessem), waakzaam (Montfort, ... ), eigen spellingsysteem  waakzaam (Merkelbeek), ideosyncr.  waakzaam (Roermond), WBD/WLD  waakzaam (Ophoven), wáákzáám (Heerlen), waker: waker (Gulpen, ... ), wouker (Jeuk), Endepols  waker (Maastricht), ideosyncr.  waker (Thorn) Hoe noemt u goed, ijverig waken, gezegd van een hond (gewarig, waaks, waakzaam) [N 83 (1981)] || waaks III-2-1
waar juste (fr.): zjus (Gronsveld), waar: woar (Heerlen), wòr (Lommel), wòuər (Lommel), da¯s ni (wel) woùr: dat is niet (wel) waar  woùr (Kortessem) waar || waar, betrouwbaar III-1-4