e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vrouw in het kaartspel dame: dam (Beek (bij Bree), ... ), dame (Limbricht, ... ), dḁm (Niel-bij-St.-Truiden), dàm (Sint-Truiden), 2. Damterm.  dam (Venlo), [B.v. roête dam]. Ook stut bij kar.  dam (Tungelroy), Bè-t koarte haa-m mèr ie"n dam.  dam (Beverlo), De dame gaat boven de boer.  dam (Meeswijk), De dame uitgooien.  dam (Meeuwen), Een dam uitspelen.  dam (Lommel), frans uitgesproken  dam (Venlo), Herte -.  dam (Gronsveld), Klaaverenaos, -keuning, -dam, -boer: klaveraas, -koning, -vrouw, -boer enz.  dam (Sittard), Ook: dam in het damspel; koningin in het schaakspel.  dam (Kerkrade), Schöppedam.  dam (Weert), Sjöppenaos, -keuning, -dam of -boer: Schoppenaas, -heer, -dame, -boer.  dam (Sittard), spelling: "dam(e)  dam (Lommel), Sub "krúutse": Het word meestal gespeeld met 4 of 6 personen, waarbij de twee, tegenover elkaar zittende, personen èèn team vormen. Men spreekt ook van: kruu(t)sjasse.  dam (Herten (bij Roermond)), Sub dame. Keuning en dam van roete.  da:m (Roermond), Sub dame: Opm. In het kaartspel spreek men ook van dam: de - van roete of roetedam. Gewoner is vrouw, z.a.  dam (Maastricht), Sub HARTEN-: Herte-aos, herteboer, hertedam, hertekeuning.  dam (Posterholt), Sub hartenaos v/m, -keuning, -dam, -boer: hartenaas, -koning, -vrouw, -boer.  dam (Sittard), Sub KAART.  dam (Posterholt), Sub kaartspel : spel kaarten : 52 stuks.  dam (Beverlo), uitspraak als Frans "dame  dam (Hasselt), Vgl. dam en èin: dame en een kale kaart.  dam (Diepenbeek), Via t Fr. - uitspr.  dam (Gingelom), Ze hauw Sjöppedam naaks zitte.  dam (Bree), koningin: köningin (Geistingen), Ook schaaksp. en kaartspelterm, vgl. koning.  keuningin (Maastricht), moon: moen (Venray), vrouw: vrauw (Linne, ... ), vreu (Hasselt), vrouw (Arcen, ... ), vrow (Cadier), De - van sjöppe.  vrouw (Maastricht), wijf: wief (Grubbenvorst, ... ), wiëf (Sevenum), wijfje: wiefke (Sevenum), wiefkə (Meterik) (Kaartspel) koningin. || (Kaarttermen): Dame. || 1. Vrouw in het kaartspel. || 1. Vrouw in t kaartspel. || 2. Dame in kaartspel. || 2. Koningin in kaart- en schaakspel. || 2. Vrouw in het kaartspel. || 2. Vrouw in t kaartspel, damspel. || 4. Dame uit het kaartspel. || [Dame in kaartspel]. || [I.] 1. Dame (kaarten, schaken). || [Vrouw in het kaartspel]. || Bij kaartspel. || Dam in damspel, dame in kaartspel. || Dam1: Dame (beim Karten- und Damespiel). || Dame (kaartspel). || Dame bij kaartspel. || Dame in het kaartspel. || Dame. || Dame: (kaartsp) dame, vrouw. || Dame: (Kaartspel) Derde hoogste kaart. || Dame: (kaartspel). || Dame: 2. Vrouw in het kaartspel. || Dame: [Vrouw in het kaartspel]. || Dame: De vrouw in t kaartspel. || Dame: Koningin in dam- en kaartspel. || Dame: koningin in het kaartspel. || Dame: Koningin in schaak- en kaartspel. || Dame: vrouw in het kaartspel. || Damein kaartspel. || De vrouw (dame) bij het kaartspel. || En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - III. Vrouw. [DC 52 (1977)] || Kaartsoorten: [dame]. || Kaartsp.: dame, vrouw. || Kaarttermen: dame. || Koningin. || Vrouw in het kaartspel. || Vrouw. III-3-2
vrouw in het kaartspel add. heel brustem: ieël Brustem (Sint-Truiden), nel: nael (Meeuwen), nel (Venlo), Jas en - höbbe.  nel (Maastricht) En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - III. Vrouw. [DC 52 (1977)] || Ik heb alle vier de vrouwen in t kaartspel. || Nel: naam van een kaart in het jasspel, de "dam". || Nel: naam van een kaart in het jasspel: de "dam"jas en nel hebben. III-3-2
vrouw, vrouwspersoon cent: koaj ce.nt"= kwaadaardig wijf  ce.nt (Hasselt), gele (fr.): vogelkooi"; fr. géôle; mar.: cf. VD Fr.-N. s.v. "geôle"0.1 gevangenis, kerker, cachot  gajoeël (Hasselt), gruis: Bargoens; cf. idem 003b; cf. WNT s.v. "gruis (I)"en s.v. "gruis (III)"(morsig, vuil; zie ook s.v. "gruizig")  gruus (Nieuwenhagen), kebabbel: denigrerend; ook "suikerbol zonder papiertje"; contaminatie van "caramel"en "babbel"? Mar.: contaminatie?; cf. WNT s.v. "kebbelen"(verg. kwebbelen) afl.: kebbel; zie ook WNT s.v. "babbelen"; afl. babbel;  kebabbel (Hasselt), madam: cf. VD s.v. "madam"3. (minachtend) vrouw die men niet voor vol aanziet  medam (Zonhoven), mechel: cf. WNT s.v. "machache"(zwaar en log vrouwmens; min of meer opgevat als eigennaam). ook: machachel, machochel, machoechel, masjoefel, machoche, magoggel, machol  mêchël (Tongeren), mens: mins (Echt/Gebroek, ... ), mêns (Gronsveld), model: modél (Hasselt), moeder: mouë.der (Hasselt), mokkel: uit het Barg.  moekkël (Tongeren), nel: een franke nel (petronella?)  nel (Hasselt), schroef: cf. WNT s.v. "schroef"7.:"In verschillende toepassingen op een lichtzinnig persoon"; vgl. echter ook: "taats"(spijker met kop)  schroèf (Venlo), taats: cf.Weijnen Etym.dialectwb. s.v. "taat"(taart, boterham) en s.v. "ta, tate, taat, tatte"(vader, grootvader cf. Endepols  taatsj (Meeswijk), vrouw: vrauw (Bleijerheide, ... ), vraw (Altweert, ... ), vrāu̯ (Brunssum), vreu (Hasselt), vro (Genk), vroo (Zonhoven), vroow (Vijlen), vrou (Heerlen, ... ), vrou:w (Roermond), vrouw (Altweert, ... ), vrou̯ (Maastricht, ... ), vrow (Castenray, ... ), vroûw (Gronsveld), vroͅu̯ (Beek, ... ), vrààw (Lommel), vròu (Tongeren), vròw (Meeswijk), vróóuw (Niel-bij-St.-Truiden), vröjw (Meeuwen), beschaafd dialect  vrouw (Maasbree), geen apart woord voor echtgenoote  vrou̯ (Borgharen), men zegt: mien vrouw; een afzonderlijk woord daarvoor is onbekend  vroͅu̯ (Munstergeleen), neen  vrouw (Urmond), vroͅu̯ (Hoensbroek, ... ), veelal wordt gezegd: de vrow; ook: zij (in dialect: zie)  vrou̯ (Geulle), vrouwlie: vralĭĕj (Lommel), vroolie (Genk), vruellie (Achel, ... ), vrôllie (Gennep, ... ), van vruimes of vruiw  vruili-j (As, ... ), vrow-lie(den)  vrollie (Castenray, ... ), vrouwlui: vrolu-j (Uikhoven), vrou:luu:j (Roermond), vrouluuj (Echt/Gebroek), vrouwlu-j (Uikhoven, ... ), cf. WNT s.v. "vrouwlieden - vrouwlui(den), vrouwlie(n)"samengetrokken vormen: "vrollie, vrullie, vralie  vrouwluu (Berg-en-Terblijt), coll.  vròluj (Meeswijk), vrouwmens: vrammes (Beverlo, ... ), vreumes (Hasselt), vromenš (Stein), vrommes (Blitterswijck, ... ), vrou:mes (Roermond), vroumes (Diepenbeek, ... ), vroumĕs (Tegelen), vroumisj (Sittard), vroumus (Montfort), vrouwmisj (Uikhoven), vrouwmus (Linne), vrowmeens (Castenray, ... ), vrowmes (Altweert, ... ), vrowmesch (Meerssen), vràmməs (Lommel), vròmes (Zonhoven), vròmmis (Genk), vròumës (Tongeren), vrómmes (Diepenbeek), vróóuməs (Niel-bij-St.-Truiden), vrômmes (Gennep, ... ), cf. WNT s.v. "vrouwmensch-vrouwenmensch-vrommes  vròmmes (Siebengewald), geringschattend  vrommesch (Ubachsberg), vrowminsch (Amby), vrouwspersoon: vrouspersoon (Maastricht), vrousperzoun (Sittard), vrouwtje: vräusje (Bleijerheide, ... ), vrouwvolk: vrowvolk (Castenray, ... ), cf. WNT s.v. "vrouwvolk - vrouwenvolk  vraavolk (Beverlo), wijf: weef (Ospel), wief (Bergen, ... ), wijf (Genk), wiêf (Altweert, ... ), wīēf (Blitterswijck, ... ), wèè.ëf (Zonhoven), wééəf (Niel-bij-St.-Truiden), wê"f (Beverlo), een plattere en en vaak ook pej. vorm voor vruiw  wi-jf (As, ... ), geringschattend  wief (Venray), minachtend  wīēf (America, ... ), ordinair dialect  wief (Maasbree), plat  wief (Tienray), wijfje: wiēfke (Castenray, ... ), wöfke (Diepenbeek), wijvervolk: cf. WNT s.v. "wijf"; meervoud wijven (soms ook wijfs, wijveren, wijvers)  wê"vervolk (Beverlo) vrouw || vrouw (meewarig) || vrouw (min. en waard.) || vrouw (min.) || vrouw (mv.) || vrouw of meisje || vrouw, meisje || vrouw, vrouwmens || vrouw, wijf || vrouw; (bestaat er een afzonderlijk woord voor vrouw in de beteekenis van echtgenoote?) [DC 05 (1937)] || vrouw; (bestaat er een afzonderlijk woord voor vrouw in de beteekenis van echtgenoote?)mien v rouw [DC 05 (1937)] || vrouw; koosnaam || vrouwen || vrouwen (mv.) || vrouwen in collectieve zin genomen || vrouwen, meisjes || vrouwmens || vrouwmens (gunstig en ongunstig) || vrouwmens, vrouw || vrouwspersoon || vrouwspersoon (denigrerend) || vrouwspersoon die als een moeder zorgt || vrouwtje || vrouwvolk || wijf || wijf, vrouw || wijfje, vrouw III-2-2
vrouwelijk dier moeder: moiər (Lommel), mojer (Koninksem), bijv. hontsmoojer  mōͅjər (Aalst-bij-St.-Truiden), moek: Veldeke Additie bij vraag 20: komt ironisch gebruikt voor, en wel om een akelig vrouwmens aan te duiden  moek (Bocholtz), moer: moor (Stokkem), moor (kort) (Neeritter), mor (Eupen, ... ), mōr (Opglabbeek), hond, konijn, kat, muis, rat  mōr (Lanklaar), inz. van hond, kat, konijn en vos  moor (Gronsveld), vrouwtje: vruike (As, ... ), wijf: wief (Maastricht, ... ), wīf (Hamont), wijfje: wiefke (Altweert, ... ), wifkə (Meeuwen), wufje (Echt/Gebroek), wɛfkə (Niel-bij-St.-Truiden), w‧ifkə (Meeswijk) moederbeest || moederdier [ZND m], [ZND m], [ZND m] || vrouw pej. [N 26 (1964)] || vrouwelijk dier || vrouwelijk dier, alg. || vrouwtje, vrouwelijk dier || wijfje [ZND m] || wijfje, vrouwelijk dier || wijfjesdier (toel.) III-4-2
vrouwelijk geslachtsdeel baar: Schertsend.  de baer (Baarlo), bef: bef (Klimmen), bijtzeiker: Schertsend.  beitzeiker (Maastricht), bloempje: Lieflijker.  bleemkə (As), bossel: Vulgair; schaamstreek.  bossel (Bilzen), bros: bros (Schinnen), dahlia: i.e. dahlia, schertsend gezegd van een ouder ex (sic!).  daaljəs (As), ding, het -: het dink (Thorn), doos: Gemeen.  doewəs (Loksbergen), feep: feep (Kerkhoven, ... ), flamoes: flamoesj (Maastricht), flamosj (Houthalen), flemoos (Klimmen), flemous (Weert), floche (fr.): floes (Echt/Gebroek, ... ), flōēs (Klimmen, ... ), fluit: flejt (As), fleu.t (Zolder, ... ), fleut (Bocholtz, ... ), fluit (Bocholtz, ... ), Erg gemeen.  fluit (Herten (bij Roermond)), Gemeen  fluit (Venray), Gemeen.  fleut (Heerlen), fluit (Afferden, ... ), Gewoon.  fleet (Genk), fleut (Eksel, ... ), fluut (Gronsveld), Grof.  fluit (Tegelen), i.e. een del, snol.  fluit (Schinnen), Schertsend  fluit (Lommel), Schertsend.  fleet (Eigenbilzen), fleut (Diepenbeek), fluit (Belfeld, ... ), Vulgair.  fleet (Bilzen), gat: gat (Loksbergen), gemachts: Gewoon.  gemechs (Klimmen), genoffel: Schertsend.  zjənoefəl (Loksbergen), gleuf: gleuf (Klimmen), hof van eden: hof van Eeden (Meijel), hof van edenspleet: hof van Eedenspleet (Meijel), josemien: Schertsend.  sjozəmien (Loksbergen), klein poep: Meisjestaal.  klein pōē.p (Zolder), klewang: klavang (Waubach), kot: B.v. dei hur koet stiet alteet roet.  kōē.t (Zolder), Ruw  koo.t (Zolder), kotje: kuutje (Weert), krap: krap (Thorn), kut: kit (As), kut (Achel, ... ), köt (Maastricht), De informant merkt op dat hij 67 jaar is en reeds 30 weg uit Maastricht.  kut (Maastricht), Gemeen  kut (Oirlo), Gemeen.  kut (Achel, ... ), Gemeen; jongeren.  kut (Ell), Gewoon  kut (Venray), Gewoon.  kut (Eigenbilzen, ... ), Gewoon; schertsend.  kut (Belfeld), Grof.  kut (Tegelen), Ordinair.  kut (Swalmen), Plat.  kut (Schinnen), Schertsend.  kut (Echt/Gebroek, ... ), Schertsend; Gemeen.  kut (Beesel), Tegenwoordig gemeen.  kut (Maasbree), Vulgair.  kut (Bilzen), Zeer ordinair.  kut (Maasbracht), kutje: Ordinair.  kutsje (Bilzen), laag: laog (Kerkrade), lijf: Gewoon.  līēf (Eijsden, ... ), lusthof: lusthof (Meijel), mie: Schertsend.  mie (Loksbergen), miem: Gewoon.  miem (Waubach), Schertsend.  miem (Kerkrade), mossel: mossel (Bree, ... ), mósjel (Kerkrade), móssel (Zolder), Gemeen.  mossəl (Loksbergen), Schertsend.  mossəl (As), muis: Gemeen.  məəs (Loksbergen), Liefkozend.  móós (Zolder), Schertsend.  moes (Genk), Vgl. muis v.d. hand [moes].  mōēs (Eksel), muisje: Liefkozend.  moo.zeke (Zolder), mus: meusj (Kerkrade), musj (Bocholtz, ... ), mösj (Klimmen, ... ), Gewoon.  musj (Waubach), Schertsend.  musch (Klimmen, ... ), musj (s-Gravenvoeren, ... ), mös (Echt/Gebroek), Vgl. >< muis v.d. hand [moes].  mös (Echt/Gebroek), WNT: "MOESJE", Een kleine, met haar begroeide plaats van de huid (vgl. fr. mouche).  mösj (Puth), onderlijf: ongerlīēf (Klimmen), òngerlief (Klimmen), Gewoon.  ongerlief (Klimmen), open reet: Vulgair.  de oope reet (Eksel), perjoekel: perjoeckel (+/-) (Klimmen), piers: Gewoon.  peers (Baarlo), piersel: pīērsel (Zolder), poepje: Kindertaal.  pōē.peke (Zolder), poes: poes (Klimmen), poesj (Bocholtz, ... ), poës (Maasbracht), pōēs (Tongeren), Gemeen.  pois (Loksbergen), Gewoon.  poesj (Spekholzerheide), Ietwat gepaster.  poes (Sint-Truiden), Liefkozend.  pōē.s (Zolder), Schertsend.  poes (Weert), poes(je) (Thorn), poesje: poesje (Venlo), Humoristisch.  poeskë (Tongeren), Ietwat gepaster.  poeske (Sint-Truiden), Lieflijker.  pówskə (As), Schertsend.  poes(je) (Thorn), poeske (Genk), poet: pŏĕt (Tongeren), pôet (Hoeselt), Opgegeven dr. red. R. Keulen.  poet (Val-Meer), pruim: praam (Sint-Truiden), praŏm (Maastricht), praum (Eksel, ... ), proem (Afferden, ... ), proeëm (Hoensbroek), prom (Eksel, ... ), proom (Heers), proum (Maastricht), proëm (Maasbree, ... ), prōēm (Boukoul, ... ), pru.m (Schinnen), prum (Houthalen), pruum (Schinnen), prèùm (Kerkhoven, ... ), prówm (As), prûm (Bree), De informant merkt op dat hij 67 jaar is en reeds 30 weg uit Maastricht.  prom (Maastricht), Gemeen  proem (Ell), Gemeen.  proem (Gulpen, ... ), prom (Maastricht), prōēm (Zichen-Zussen-Bolder), prèùm (Loksbergen), Gewone woord.  proem (Achel), Gewoon.  proem (Baarlo, ... ), proum (Genk), prèùm (Schin-op-Geul), Gewoon; schertsend.  prōēm (Lutterade), Grof.  prôêm (Tegelen), In Meeuwen (L 364).  pruum (Sint-Huibrechts-Lille), Ordinair.  proem (Swalmen), proĕm (Bilzen), Plat  pruim (Lommel), Plat.  pròwn (Maaseik), Schertsend  proem (Oirlo, ... ), Schertsend, b.v. blief mich van de proem aaf.  proem (Oirsbeek), Schertsend.  preum (Wellen), proam (Diepenbeek), proem (Belfeld, ... ), prōēm (Herten (bij Roermond)), Spottend.  proem (zonder kaen) (Vijlen), pruim zonder kern: Spottend.  proem (zonder kaen) (Vijlen), pruimpje: pruumke (Bocholt), Schertsend.  pruumke (Posterholt), Volgens de informant een lief woord.  pruumsje (Spekholzerheide), prut: preut (Kerkhoven, ... ), prit (As), pruit (Sint-Truiden), prut (Echt/Gebroek, ... ), Gemeen.  preut (Eksel), pruit (Loksbergen), prut (Baarlo, ... ), Gewone woord.  prut (Achel), Gewoon.  preut (Thorn), prut (Belfeld), Ook wat vulgair.  prēūt (Eksel), Ordinair.  prut (Bilzen), Ouderen.  prut (Ell), Plat  preut (Lommel), Schertsend.  prēūt (Meijel), prut (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), prutje: Kindertaal.  prutske (Bilzen), Schertsend.  pruutske (Zichen-Zussen-Bolder), reet: riët (Klimmen), Gemeen.  reet (Maasniel), Licht vulgair.  reet (Eksel), Schertsend.  reet (Urmond), regels: reegels (Beesel), rest: Gemeen.  rest (Geleen), ring: Eerder gemeen.  ri.nk (Zolder), rits: rits (Bocholtz, ... ), sacoche (fr.): Schertsend.  sekosj (Neerharen), səkois (Loksbergen), schee: schei (Velden), schi-j (Vijlen), sjei (Klimmen, ... ), sjej (Gulpen), sjèj (?) (Panningen), Gewoon.  schee (Eksel), schei (Gronsveld, ... ), sjei (Klimmen, ... ), sjeij (Beesel), Ouderen.  sjei (Herten (bij Roermond)), Schertsend.  sjei (Geleen), scheepje: Romantisch.  schee.pke (Zolder), scheur: sjäör (Klimmen), schram: sjroam (Kerkrade), sijsje: sieske (Afferden), slip: i.e. snee. (sic!!)  slip (Tongeren), snats: snats (Echt/Gebroek), snee: sjnee (Roermond), snee (Kerkhoven, ... ), sneej (Echt/Gebroek), snei (Maastricht), sniej (Weert), snééj (As), Gemeen.  snee (Thorn), Gewoon.  sjnee (Belfeld), Schertsend  snee (Venray), Schertsend.  sjnee (Geleen, ... ), snei (Diepenbeek), sneetje: sneejke (Maasbree), snitje (Boekend), sniets: Schertsend.  snīēts (Bilzen), snip: snep (Eksel), snit: sjnit (Bocholtz), snit (Afferden), i.e. snee.  sniet (Tongeren), snuffel: Gewoon.  sjnòffel (Thorn), spaarpot: sjpaarpot (Klimmen), spleet: sjpleet (Holtum, ... ), sjplis (Bocholtz), splee.t (Zolder), spleet (Heers, ... ), spliêt (Bree), splīēt (As, ... ), (?)  schpliët (Heerlen), Gewoon.  sjpleet (Belfeld, ... ), Schertsend.  sjpleet (Thorn), spleet (Baarlo), spleetje: sjplietjə (Nuth/Aalbeek), spleetje (Boekend), Schertsend.  spleetje (Mechelen-aan-de-Maas), spul, het -: Gewoon  t spul (Lommel), struif: stroef (Sint-Truiden), Gemeen.  stróf (Genk), suggel: Gewoon.  suggel (Wellen), trut: trut (Klimmen), Schertsend.  trut (Mechelen-aan-de-Maas), unster: Schertsend.  ostər (Loksbergen), vagina: Gewoon.  vagina (Klimmen), Het normale woord.  vagina (Schinnen), Net.  vagina (Swalmen), van onder: Gewoon; van onder.  van oonge (Nieuwenhagen), viool: fiejoël (Klimmen), fiejôôl (Klimmen), viool (Afferden), In Peer (L 355).  fiool (Sint-Huibrechts-Lille), In SHL.  viool (Sint-Huibrechts-Lille), Schertsend.  viool (Loksbergen), Vulgair.  fjaül (Bilzen), vlerk: Schertsend.  flörek (Thorn), voor: Gemeen.  voar (Eigenbilzen), zeiker: Schertsend.  zeiker (Belfeld), zoo: Schertsend.  zjoo (Loksbergen) [N 10c (1961)] [N 10c (1995)]geslachtsdelen in het algemeen [N 10c (1995)] III-1-1
vrouwelijk jong van de geit geit: geit (Tungelroy), gēt (Heerlen), gē̜t (Paal), gęi̯t (Borgloon, ... ), jēs (Vaals), geitenlam: gētǝlam (Epen), geitenlammetje: gētǝlɛmǝkǝ (Wintershoven), gē̜tjǝlɛ̄mkǝ (Meijel), gęi̯tǝlɛmpkǝ (Gennep, ... ), gęi̯tǝnlɛmkǝ (Maasbree), gętǝlɛmkǝ (Oost-Maarland), geitenliempje: gęi̯tǝlimkǝ (Leunen), geitetje: gētǝkǝ (Boekt Heikant, ... ), geitje: geitje (Boshoven, ... ), getjǝ (Eygelshoven, ... ), gētjǝ (Brunssum, ... ), gētšǝ (Kermt), gē̜i̯tjǝ (Ophoven, ... ), gē̜i̯tšǝ (Maasmechelen, ... ), gē̜tjǝ (Opheers), gē̜tšǝ (Val-Meer), gęi̯tjǝ (Bocholt, ... ), gęi̯tšǝ (Borgloon, ... ), gękǝ (Halen), gętjǝ (Meijel, ... ), gętšǝ (Tongeren), gɛi̯ʔǝ (Lommel), jetjǝ (Bocholtz), jētjǝ (Bocholtz), jētšǝ (Bleijerheide), germ: germ (Banholt, ... ), grem (Haelen), gø̜rm (Bree, ... ), gē̜rǝm (Oud-Waterschei), gęrm (Hoeselt, ... ), gęrǝm (Bocholt, ... ), gɛrm (Baarlo, ... ), germgeitje: germgęi̯tjǝ (Maasmechelen), germpje: germkǝ (Amstenrade, ... ), gerǝmkǝ (Amby), girmkǝ (Valkenburg), gremkǝ (Haelen, ... ), grempkǝ (Hunsel), gørǝmkǝ (Bree), gø̜rmkǝ (Putbroek), gęrmkǝ (Amby, ... ), gęrmʔjǝ (Kwaadmechelen), gęrǝmkǝ (Tongeren), gǝrenkǝ (Rosmeer), gɛrmkǝ (Baarlo, ... ), žī.mkǝ (Maaseik), jonge geit: joŋ gęi̯t (Achel, ... ), lam: lam (Hamont, ... ), lām (Baexem, ... ), lammetje: lęmkǝ (Eind, ... ), lęmǝkǝ (Beringen, ... ), lɛmkǝ (Baarlo, ... ), liemes: limǝs (Meerlo), liempje: limkǝ (Velden, ... ), met: męt (Zichen-Zussen-Bolder), mɛt (Maasniel, ... ), metje: mętjǝ (Panningen), mɛtjǝ (Maasniel, ... ), mettetje: mętǝkǝ (Boekt Heikant, ... ), moedertje: moi̯ǝrkǝ (Borgloon), ooitje: ui̯kǝ (Halen), ȳi̯kǝ (Zelem), ōkǝ (Rummen), ōu̯kǝ (Wellen), sikje: sekskǝ (Milsbeek, ... ), zampje: zamkǝ (Aldeneik), zãmkǝ (Maaseik) [N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.] I-12
vrouwelijk kalf kalf: [kalf] (Merselo, ... ), kalfje: [kalfje] (Eygelshoven, ... ), knop: knǫp (Vliermaalroot), koekalf: ku[kalf] (Venlo), maal: māl (Baarlo), mǭl (Leunen, ... ), maalkalf: māl[kalf] (Tegelen), mōl[kalf] (America), mǫl[kalf] (Meijel, ... ), mǫu̯l[kalf] (Hout-Blerick), mǭl[kalf] (Baarlo, ... ), maalkalfje: mǭl[kalfje] (Echt), maalmuk: mōlmuk (America), mǭlmøk (Broekhuizen), mǭlmø̜k (Meijel, ... ), maalmukje: mǭlmøkskǝ (Leunen), maaltje: møltjǝ (Siebengewald), mø̜lkǝ (Bergen), malemuk: mǫlǝmøk (Wanssum), mǭlǝmuk (America), malenkalf: mǭlǝ[kalf] (Velden), moederkalf: mǫdǝr[kalf] (Bleijerheide), muk: mø̜k (Leunen, ... ), mukje: mø̜kskǝ (Swalmen), mukkalf: møk[kalf] (Meijel), mukmaal: mø̜kmǭl (Gennep, ... ), mup: mǫp (Romershoven, ... ), rind: rentj (Puth), rɛi̯njtjš (Neerglabbeek), vaars: vas (Venray), vi̯as (Rukkelingen-Loon), vi̯ās (Sluizen), vi̯ɛs (Henis, ... ), vārs (Geleen, ... ), vēi̯ǝš (Heerlen, ... ), vērs (Amstenrade, ... ), vērš (Mheer, ... ), vērž (Bunde), vēs (Geulle, ... ), vēš (Brunssum, ... ), vēž (Vaals), vēǝs (Gronsveld, ... ), vēǝš (Vijlen), vē̜rs (Baexem, ... ), vē̜rš (Meerssen, ... ), vē̜s (Berg, ... ), vē̜š (Beek, ... ), vīi̯s (Oost-Maarland), vīrš (Margraten), vīǝrš (Sint Geertruid), vīǝs (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), vɛi̯rs (Amby), vɛi̯rš (Amby), vɛi̯s (Nuth), vɛi̯š (Nuth, ... ), vɛi̯ǝš (Vijlen), vɛrs (Itteren), vɛrš (Meerssen), vɛs (Gronsveld, ... ), vɛzǝ (Dieteren), vɛš (Berg / Terblijt, ... ), vɛǝs (Boekhout), vɛ̃rš (Valkenburg), vɛ̄i̯rš (Heerlen), vaarsje: vi̯askǝ (Gelinden, ... ), vi̯āskǝ (Berlingen, ... ), vi̯ē̜rskǝ (Beringen), vi̯ǫskǝ ('S-Herenelderen, ... ), vi̯ɛskǝ (Diets-Heur, ... ), vērskǝ (Peer), vēskǝ (Grathem), vēǝrskǝ (Zolder), vē̜rskǝ (Noorbeek, ... ), vē̜rškǝ (Ulestraten, ... ), vē̜sjǝ (Bocholtz), vē̜skǝ (Buchten, ... ), vē̜škǝ (Geverik/Kelmond, ... ), vɛrskǝ (Geleen, ... ), vɛrskǝn (Achel, ... ), vɛskǝ (Born, ... ), vɛžǝ (Schimmert), vɛǝskǝ (Kerkhoven), vɛ̄rskǝ (Bocholt, ... ), vɛ̄ǝrskǝ (Helchteren), vɛ̄ǝskǝ (Linkhout, ... ), vaarskalf: vārs[kalf] (Tegelen), vērs[kalf] (Mechelen, ... ), vērš[kalf] (Sittard), vēs[kalf] (Montfort, ... ), vēš[kalf] (Heerlerheide), vē̜rs[kalf] (Baexem, ... ), vē̜rš[kalf] (Vlodrop), vē̜s[kalf] (Haler, ... ), vɛi̯rs[kalf] (Ospel), vɛi̯s[kalf] (Hushoven), vɛrs[kalf] (Mechelen, ... ), vɛs[kalf] (Hulsberg, ... ), vɛ̄rs[kalf] (Overpelt), vaarskalfje: vē̜rs[kalfje] (Weert), vaarzenkalf: veazǝ[kalf] (Brustem), vei̯azǝ[kalf] (Stokrooie), viǝzǝ[kalf] (Berg), vi̯asǝ[kalf] (Oost-Maarland), vi̯azǝ[kalf] (Borgloon, ... ), vi̯ãsǝ[kalf] (Wellen), vi̯ā.zǝ[kalf] (Guigoven, ... ), vi̯āzǝ[kalf] (Alken, ... ), vi̯ē.zǝ[kalf] (Lummen), vi̯ēsǝ[kalf] (Riksingen), vi̯ē̜.rzǝ[kalf] (Beringen), vi̯ē̜i̯zǝ[kalf] (Lummen), vi̯ē̜zǝ[kalf] (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), vi̯ęsǝ[kalf] (Tongeren), vi̯ęzǝ[kalf] (Berverlo, ... ), vi̯ǫi̯ǝ[kalf] (Hoeselt), vi̯ǫzǝ[kalf] ('S-Herenelderen, ... ), vi̯ɛzǝ[kalf] (Romershoven, ... ), vi̯ɛ̄rzǝ[kalf] (Paal), vi̯ɛ̄zǝ[kalf] (Berverlo, ... ), vē.rzǝ[kalf] (Opgrimbie, ... ), vē.zǝ[kalf] (Boorsem, ... ), vērzǝ[kalf] (Geulle, ... ), vēržǝ[kalf] (Noorbeek), vēsǝ[kalf] (Buchten), vēzǝ[kalf] (Maasbracht, ... ), vēšǝ[kalf] (Geleen, ... ), vēǝ.zǝ[kalf] (Lanklaar, ... ), vēǝzǝ[kalf] (Bilzen, ... ), vē̜i̯rzǝ[kalf] (Bree), vē̜i̯ǝzǝ[kalf] (Halen), vē̜rzǝ[kalf] (Boukoul, ... ), vē̜rzǝn[kalf] (Genk, ... ), vē̜r˲zǝ[kalf] (Lanklaar, ... ), vē̜sǝ[kalf] (Peij, ... ), vē̜zǝ[kalf] (Guttecoven, ... ), vē̜šǝ[kalf] (Limbricht), vē̜ǝ.rzǝ[kalf] (Heusden), vęi̯zǝ[kalf] (Velm), vęi̯ǝzǝ[kalf] (Linkhout, ... ), vęr˲zǝ[kalf] (Lommel), vīǝ.zǝ[kalf] (Dilsen), vīǝzǝ[kalf] (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), vɛi̯rzǝ[kalf] (Maasmechelen), vɛi̯r˲zǝ[kalf] (Overpelt), vɛrzǝ[kalf] (Bree), vɛr˲zǝ[kalf] (Hamont), vɛzǝ[kalf] (Echt, ... ), vɛ̄.rzǝ[kalf] (Achel, ... ), vɛ̄.zǝ[kalf] (Kessenich, ... ), vɛ̄rzǝ[kalf] (Aalst, ... ), vɛ̄zǝ[kalf] (Duras, ... ), vɛ̄ǝ.rzǝ[kalf] (Hechtel), vɛ̄ǝzǝ[kalf] (Borlo, ... ), v˙ɛ̄rzǝ[kalf] (Molenbeersel), vaarzenkalfje: vi̯āzǝ[kalfje] (Broekom, ... ), vērzǝ[kalfje] (Elen, ... ), vēzǝ[kalfje] (Eisden), vē̜rzǝ[kalfje] (Herten, ... ), vē̜r˲zǝ[kalfje] (Posterholt), vē̜zǝ[kalfje] (Peij), vaarzenmuk: vi̯ā.zǝmǫk (Hasselt), vaarzenmutten: vei̯ǝzǝmø̜tǝ (Tessenderlo), vi̯ɛ̄rzǝmøtǝ (Paal), vɛ̄ǝzǝmøtǝ (Meldert, ... ), vɛ̄ǝzǝmø̜tǝ (Meldert) [N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.] I-11
vrouwelijk kalf dat van tanden begint te wisselen jaarling: joǝrlęŋ (Beverst), ju̯ǫrleŋ (Hoeselt), jyǝrleŋ (Vliermaal), jø̄rleŋ (Riksingen, ... ), jø̜rlǝŋ (Mal), jē̜rlē̜ŋ (Hoeselt), jǫrleŋ (Opglabbeek), jǭrleŋ (Beringen, ... ), ȳǝrleŋ (Opheers), jaarlingetje: joǝrlɛŋkskǝ (Borlo), muk: mø̜k (Milsbeek), mup: mø̜p (Tegelen), pink: peŋk (Eisden, ... ), pēŋk (Oost-Maarland), rind: rent (Klimmen, ... ), rentj (Horn, ... ), reŋk (Blerick), rēntj (Panningen), rē̜i̯nt (Maasmechelen), rɛi̯nt (Rotem), rɛi̯ntj (Einighausen), rɛnjt (Geistingen), rɛnjtj (Meeswijk), rɛ̄nt (Smeermaas), rind met twee tanden: rēŋt met twi tan (Oost-Maarland), rindje: rentšǝ (Boorsem), rund: rønt (Lanklaar), stiervaars: stīrvęi̯ǝs (Halen), tweejaarling: twējōrleŋ (Achel), tweejaarse: twijou̯rsǝ (Lummen), twijuǝrsǝ (Donk), tweejaarse vaars: twijǝrsǝ vi̯ē̜i̯s (Lummen), tweejarige: twējø̜̄regǝ (Swalmen), twījǭregǝ (Maastricht), vaars: vi̯as (Wellen), vi̯ās (Hasselt, ... ), vērs (Helchteren), vē̜i̯rs (Bocholt), vē̜rs (Kaulille, ... ), vē̜s (Kinrooi, ... ), vē̜ǝrs (Rekem), vęi̯s (Velm), vęi̯ǝrs (Lommel), vɛi̯rs (Overpelt), vaarsje: vɛi̯skǝ (Eisden), vaarskalf: vērškau̯f (Rothem), volle jaarling: vǫlǝ jǫsǝleŋ (Borgloon), wisselaar: wesǝlǝr (Val-Meer), wisselingetje: węsǝleŋskǝ (Bree), wisselrund: wesǝlrønt (Leopoldsburg) Het gaat hier om een kalf dat ongeveer één jaar oud is. [N 3A, 22] I-11
vrouwelijk kat kattin: kattin (Haspengouwsch Id.) kat, wijfje III-2-1
vrouwelijk kuiken hen: hen (Gelieren Bret, ... ), hęn (Sevenum), hɛn (Blerick), hennenkuiken: hɛnǝkykǝ (Blitterswijck, ... ), hennetje: henkǝ (Herkenbosch, ... ), henǝkǝ (Beringen, ... ), henǝʔǝ (Kwaadmechelen, ... ), heŋkǝ (Hoeselt), hintšǝ (Maasmechelen), hinǝkǝ (Gelinden, ... ), hęnǝkǝ (Achel, ... ), hoen: hon (Baarlo), hōn (Aldeneik, ... ), (mv)  hø̜nšǝr (Kerkrade), hoentje: hønkǝ (Maaseik, ... ), hønǝkǝ (Mechelen), hø̄nkǝ (Baexem, ... ), hø̄nšǝ (Teuven), hø̜nǝkǝ (Oost-Maarland), jonge hoen: joŋ hōn (Roosteren), kiekje: kikskǝ (Bree, ... ), krielhoen: krilhōn (Noorbeek), kuiken: kȳkǝ (Limbricht), kuikje: kykskǝ (Reuver), kykškǝ (Eygelshoven), poeltje: pōlkǝ (Ospel), pul: pøl (Borgloon, ... ), pø̜l (Baarlo, ... ), pęl (Gelieren Bret, ... ), pulkuiken: pø̄lkȳkǝ (Maasmechelen), pulletje: pølkǝ (Bocholt, ... ), pølǝkǝ (Berverlo, ... ), pø̄lkǝ (Maasmechelen), pø̜lkǝ (Blerick, ... ), pø̜ltjǝ (Bocholtz), pø̜lšǝ (Bleijerheide), pø̜lǝkǝ (Munstergeleen, ... ), pē̜lkǝ (Oud-Waterschei), pē̜lǝkǝ (Hasselt), pęlkǝ (Opglabbeek, ... ), pęlǝkǝ (Spalbeek) [N 19, 41a; monogr.] I-12