e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voorstal, voedergang achterhaard: āxtǝrhē̜ ̞rt (Hamont, ... ), achteruit: ātǝrǫu̯t (Hoeselt  [(soms)]  ), ben: bɛn (Berverlo, ... ), doorgang: dōrgā.ŋk (Lanaken), gang: gang (Dorne), gaŋk (Berverlo, ... ), gãŋk (Opheers), gāŋk (Teuven), gangetje: gaŋske (Beringen), het voorste: ǝt ˲vȳrštǝ (Hoensbroek), koestalvoerij: kōštalvrii̯ (Ingber), kǫu̯štalvrii̯ (Klimmen, ... ), koevoerij: kōvri (Meerssen), kōvǝręi̯ (Oud-Caberg), kǫu̯vri (Klimmen), onderstal: onderstal (Maaseik), op de gang: ǫp ǝ gaŋk (Swalmen), stal: štal (Sittard), stalluif: stallø̜i̯f (Obbicht), stalweg: stalwīǝx (Kiewit), stort: stø̜rt (Nederweert, ... ), štǫrt (Heythuysen), voederderij: vui̯ǝrdǝrē̜ ̞ (Linkhout), voedergang: voi̯ǝrgaŋk (Berverlo, ... ), voi̯ǝrgáŋ(k) (Beringen, ... ), voi̯ǝrgáŋk (Boekt Heikant), voi̯ǝrgāŋk (Zolder), vu ̞i̯ǝrgáŋ (Paal), vu(ǝ)i̯ǝrgaŋk (Halen), vui̯ǝrgaŋk (Beverst, ... ), vui̯ǝrgãŋk (Opheers, ... ), vui̯ǝrgáŋ (Leopoldsburg), vui̯ǝrgɛ ̞ŋ(k) (Donk), vøi̯ǝrgaŋk (Hasselt, ... ), vø̜i̯ǝrgãŋk (Kwaadmechelen, ... ), vōi̯ǝrgaŋk (Hechtel), vūi̯ǝrgaŋk (Berverlo, ... ), vǫi̯ǝrgá.ŋk (Spalbeek), voederhoek: vøi̯ǝrhyk (Rosmeer), voederij: vuderē̜ ̞(i̯) (Opheers), vui̯ǝrē̜ ̞ (Borlo), vui̯ǝręi̯ (Genk, ... ), voederstal: vui̯ǝrstal (Hoepertingen, ... ), voerderij: vōrderi (Herten, ... ), voerek: vuręk, vurek (Overpelt), vuǝrē̜ ̞k (Neerpelt), voergang: vorgáŋ (Blitterswijck), vurgaŋ, vūrgaŋ (Leunen, ... ), vurgaŋk (Meijel), vurgāŋ(k), vū(ǝ)rgāŋ(k) (Neerpelt), vȳrgaŋ (Mal), vīrgāŋk (Grote-Spouwen), vō(ǝ)rgaŋk (Rotem, ... ), vōrga.ŋk (Boorsem, ... ), vōrgaŋ (Echt), vōrgaŋk (Baarlo, ... ), vōrgā.ŋk (Heugem, ... ), vōrgāŋk (Gronsveld, ... ), vūrgāŋk (Hamont), vūǝrgāŋk (Zepperen), vǫu̯ǝrgaŋk (Einighausen, ... ), v˙ōrga.ŋk (Panningen), voergangetje: vōrgɛŋskǝ (Eisden), voerhuis: vorøs (Amby), voerhuisje: vurhyskǝ (Wanssum), voerij: vori (Horn), vorēi̯ (Bree), vrai̯ (Tongeren), vrei̯ (Beverst, ... ), vrii̯ (Beegden, ... ), vriǝ (Geulle, ... ), vrāi̯ (Millen), vrēi̯ (Bocholtz, ... ), vrē̜ ̞i̯ (Eijsden, ... ), vrī, vri (Amstenrade, ... ), vr˙ei̯ (Moresnet), vr˙ęi̯ (Eys, ... ), vurī, vuri (Beegden, ... ), vōrei̯ (Heerlen), vōrii̯ (Ell), vōręi̯ (Maasmechelen), vōrī, vōri (Baexem, ... ), vǝrii̯ (Posterholt), vǝrī, vǝri (Maasniel), vǫ`r˙ii̯ (s-Gravenvoeren, ... ), vǫu̯ri (Montfort), %%de volgende opgave is een contaminatie van v"reŋ $$(vooreinde)$$ en vōrii̯ $$(voerij)$$%%  vø̄rii̯ (Neeritter), voering: vureŋ (Achel), voerplak: vōrplak (Helden), voerstal: vōrstal (Ophoven), voorbaan: vø̜rbān (Zelem), voordeel: vø̄rdęl (Schimmert), vooreinde: vø̄reŋ (Baexem, ... ), vø̜̄reŋ (Haelen), voorgang: vi̯ęrgaŋk (Eigenbilzen), vørgaŋk (Berverlo), vøǝrgaŋk (Zelem), vø̄rgaŋk (Aldeneik, ... ), vø̄rgáŋ (Paal), vø̞ ̞rgaŋk (Eisden, ... ), vīrgaŋk (Opglabbeek), vīrgãŋk (Bree), voorgedeelte: vȳęrgǝdęi̯ltǝ (Stevensweert), voorhaard: vø̞ ̞rhē̜ ̞rt (Achel, ... ), voorhuis: vørhø̜ǝs (Beringen), vø̄rhūs (Helden, ... ), vø̄rǝs (Boekt Heikant), vø̜rǝs (Opheers), vēǝrhő̜̄u̯ǝs (Kermt), vīrhøi̯s (Bree), vīrǝs (Bree), voornere: vøi̯ǝrnęi̯ǝrǝ (Tessenderlo), vørnērǝ (Berverlo), vø̄rnērǝ (Leopoldsburg), vø̜rnē̜ ̞ǝrǝ (Kwaadmechelen), voorplaats: vø̄rplāts (Montfort), voorstal: vi̯ø̞ ̞r[stal] (Val-Meer, ... ), vi̯ęr[stal] (Eigenbilzen), vyǝr[stal] (Klimmen), vȳr[stal] (Bocholtz), vȳęr[stal] (Stevensweert), vø(i̯)ǝr[stal] (Opheers), vøi̯ǝr[stal] (Borgloon), vør[stal] (Boekt Heikant, ... ), vø̄ ̞r[stal] (Zichen-Zussen-Bolder), vø̄r[stal] (Arcen, ... ), vø̜̄r[stal] (Kaulille, ... ), vø̜i̯ǝr[stal] (Tessenderlo), vø̜r[stal] (Afferden, ... ), vø̞ ̞r[stal] (Achel, ... ), vē(i̯)ǝr[stal] (Spalbeek), vēr[stal] (Hasselt), vēǝr[stal] (Kermt), vē̜ ̞r[stal] (Bree, ... ), vīr[stal] (Opglabbeek), vǭi̯r[stal] (Herk-de-Stad, ... ), voorste voerij: vø̄štǝ vrī (Sittard), zul: zul (Beringen), zø̞ ̞l (Riksingen), zęl (Hasselt) Het voorste gedeelte van de stal, gelegen tussen de (brand)muur van het woongedeelte en de voedergoot van de koeien. In een enkele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar het woongedeelte gekeerd staan, is het tevens de voedergang. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de staart naar elkaar toe staan, is de voorstal meestal de wat bredere voedergang langs de voorste rij koeien. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar elkaar toe staan, bevindt de voorstal zich opzij van de dubbele koeienstand. In een dubbele langsstal, waarin twee rijen koeien in de lengterichting van de stal staan, is het de vrije ruimte tussen het woonhuis en de dubbele koeienstandplaats. In de voorstal wordt het voer klaar gemaakt, wordt voer voor direct gebruik bewaard en bevinden zich toestellen en machines, zoals bietensnijmachine en veevoederkookketel. De voorstal is soms een tussen stal en keuken gelegen, apart vertrek geworden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 8. [N 5A, 34a, 40a, 46a en 48a; N 4, 72 en 77; S 50; monogr.] I-6
voorstaldeur achterdeur: axtǝrdø̄r (Tegelen), achteruit: ātǝrǫu̯t (Hoeselt), buitelste deur: būtǝlstǝ dȳr (Bocholt), buitendeur: bu ̞u̯tǝdȳr (Maaseik), butǝdø̄r (Kaulille), butǝdø̄ǝr (Neerpelt), butǝdø̜̄r (Maasmechelen, ... ), butǝdīr (Waterloos), bytǝdø̄r (Ysselsteyn), bøi̯ǝtǝdø̄r (Zelem), bø̜̄tǝdø̄r (Meldert), bātǝdø̜u̯r (Borlo), bő̜̄ǝtǝdēǝr (Kermt), būtǝdȳr (Bocholt, ... ), bűtǝdīr (Opglabbeek), buitenstaldeur: bø̜̄tǝstaldør (Berverlo), buitenste deur: bōtǝstǝ dē̜ ̞r (Eigenbilzen), deeldeur: dē̜ ̞ldø̄r (Milsbeek, ... ), deur: døǝr (Donk), dø̜̄r (Ophoven), dø̜r (Zelem), dø̜ǝr (Halen), grote deur: grōtǝ dø̄r (Middelaar), grote staldeur: grūǝtǝ staldø̄ ̞r (Zelem), hofpoort: hu̯ōfpō ̞ǝt (Riksingen), klein staldeurtje: klā staldørʔjǝ (Kwaadmechelen), kleine staldeur: klān staldøi̯ǝr (Tessenderlo), koestaldeur: [koestaldeur] (Beverst, ... ), loopdeur: lup˱dei̯ǝr (Spalbeek), mestheemdeur: mestimdø̄r (Mheer), męstǝmdē̜ ̞r (Eigenbilzen), mesthofdeur: mø̜stǝf˱dīǝr (Bree), męstǫf˱dēr (Kiewit), poort: pōrt (Heugem, ... ), pōǝrt (Puth), pǫrt (Bree, ... ), poortje: pi̯ętšǝ (Grote-Spouwen, ... ), pø̄rtšǝ (Lanaken), staldeur: [staldeur] (Aldeneik, ... ), štaldø̄r (Guttecoven), (mv)  [stal]dø̄ ̞rǝ (Achel), [stal]dø̄rǝ (Baarlo), staldeurtje: staldørkǝ (Leopoldsburg), stalpoort: [stalpoort] (Bocholtz, ... ), stalpoortje: stalpø̜rtjǝ (Stevensweert), stookhuisdeur: stø̄k˱ø̜ǝs˱dø̄r (Kiewit), stōkǝs˱dø̄r (Diepenbeek), voederdeur: voi̯ǝrdør (Beringen), vui̯ǝrdei̯ǝr (Beverst), vui̯ǝrdør (Vliermaal), vui̯ǝrdø̄r (Zichen-Zussen-Bolder), vōi̯ǝrdør (Hechtel), voederhuisdeur: vōrhūs˱dø̜̄r (Sevenum), voederstaldeur: vui̯ǝrstaldø̄r (Halen, ... ), vuǝrstaldøǝr (Zepperen), vǫu̯ǝrštaldø̄r (Einighausen), voerdeur: vīrdi̯ęr (Grote-Spouwen), vōrdø̄r (Brunssum, ... ), vōrdø̜̄r (Heythuysen), vūrdø̄r (Middelaar, ... ), voerijdeur: vrei̯dør (Vliermaal), vrei̯dø̄r (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), vrii̯dø̜r (Eisden), vrē̜ ̞i̯dyǝr (Eys), vrē̜ ̞i̯dø̜̄r (Oost-Maarland, ... ), vręi̯di̯ør (Val-Meer), vrīdyǝr (Ransdaal), vrīdø̄r (Holtum), vrīdø̜̄r (Mechelen, ... ), vōridø̄r (Ell, ... ), voordeur: vøi̯ǝrdøi̯ǝr (Tessenderlo), vøǝrdi̯ø̜r (Val-Meer), vø̄rdø̄r (Meldert), vø̜rdyǝr (Rotem), vēi̯ǝrdei̯ǝr (Spalbeek), voorpoort: vørpōt (Sint-Truiden), vø̄rpu̯ǫt (Tongeren), voorstaldeur: vørstaldø̄r (Meijel), vørstaldø̜̄r (Lommel), vø̄rstaldø̄r (Blerick, ... ), vø̜̄rstaldø̜r (Eisden), vērstaldēr (Hasselt), vēǝrstaldēǝr (Kermt), voorstalsdeur: vørstals˱dø̄r (Velden), voorste deur: vīrstǝ dīr (Opglabbeek), voorste staldeur: vørstǝ [staldeur] (Beringen, ... ), vø̄rstǝ [staldeur] (Zolder), zijdeur: zai̯di̯ęr (Grote-Spouwen), zidø̄r (Munstergeleen, ... ), zāi̯dø̄r (Millen), zē̜ ̞dø̄r (Halen), zē̜ ̞dø̜̄u̯r (Sint-Truiden), zęi̯dø̄r (Maastricht), zijdeurtje: zei̯dȳrkǝ (Maaseik), zāi̯dørkǝ (Tongeren), zijpoort: zii̯pǫrt (Neeritter), zipǫǝrt (Hoensbroek), zē̜ ̞pōt (Sint-Truiden), zīpǭrt (Jabeek), zijpoortje: ziɛpōtžǝ (Kermt) De deur van de voorstal, de gebruikelijke toegang voor personen tot de stal, waardoor tevens het groenvoer naar binnen wordt gebracht. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen (koestaldeur), (staldeur) en (stalpoort) het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3). [N 5A, 34b en 53b; add. uit N 5A, 53c] I-6
voorste deel van het paard, tot achter de voorbenen (het) voorste: vi̯uǝste (Opheers), vȳǝštǝ (Klimmen), vø̄rstǝ (Bokrijk), vø̄štǝ (Sittard), vø̄ǝstǝ (Niel-Bij-Sint-Truiden), vø̜̄rstǝ (Lanklaar), vø̜̄rštǝ (Valkenburg), vø̜̄stǝ (Gingelom), vø̜̄ǝštǝ (Moresnet), vø̜stǝ (Zelem), vē̜rstǝ (Bocholt), borst: bø̜st (Tessenderlo), bōrst (Wanssum), bōrš (Valkenburg), bōø.s (Val-Meer), bǫrst (Bree, ... ), bǫs (Sint-Truiden), voorborst: vø̄rbōrs (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), voorhand: vȳ.rhaŋk (Waubach), vȳrhant (Heerlen, ... ), vȳrhaŋk (Bleijerheide, ... ), vȳǝrhant (Klimmen, ... ), vørhantj (Stramproy, ... ), vørhā.nt (America), vørhānt (Afferden, ... ), vø̄rant (Meeswijk), vø̄rhant (Blerick, ... ), vø̄rhantj (Herten, ... ), vø̄rhaŋk (Baarlo, ... ), vø̄rhaŋkt (Sevenum), vø̄rhęnjt (Urmond), vø̜̄rhantj (Baexem, ... ), vø̜̄rhaŋkt (Panningen), vø̜̄rhānt (Achel, ... ), vø̜̄ǝrhant (Gemmenich), vē.ra.nt (Hasselt), vēi̯ǝrhānt (Beverst), voorkant: viǝrkant (Bilzen), vørkant (Broekhuizen, ... ), vø̄rkanjt (Neeritter), vø̄rkant (Bergen), vø̄rkānt (Tongeren, ... ), vø̜̄rkant (Bocholt), vē.rka.nt (Hasselt), voorkwartieren: vø̄rkwartiǝrǝn (Lommel), voorpaard: vø̄rpięt (Tongeren), vø̄rpēǝt (Heerlerheide), vø̄rpē̜rt (Horst, ... ), vø̄rpęǝt (Gingelom), vø̄rpɛat (Halen), voorstel: vø̜ǝštǝl (Hombourg), voorwerk: vȳrwɛrǝk (Kerkrade), vø̄rwɛrǝk (Leopoldsburg, ... ), vø̜̄i̯rwɛrǝk (Rummen, ... ), vø̜̄rwɛrǝk (Maxet, ... ), vē.rwɛrǝk (Hasselt), vē̜rwɛrǝk (Neeroeteren) Het voorste gedeelte van het paard. Zie ook de lemmata ''middendeel van het paard'' (3.3.5) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [N 8, 11b] I-9
voorste en achterste brandmuur achtermuur: āxtǝrmȳr (Ottersum  [(met veel trekgaten)]  ), achtermuurtje: achtermuurtje (Tegelen), achterstender: axtǝrstɛndǝr (Ottersum), stender: stɛndǝr (Gennep, ... ), štɛŋǝr (Tegelen) Het muurtje tussen stook- en bakruimte of tussen bakruimte en schouwopening, voorzien van gaten om de hitte te verspreiden. Zie ook afb. 11 oven nr. II. In L 164 bevond de stender zich tussen de bakruimte en het kanaal naar de los van de oven staande schoorsteen. [N 49, 76a; N 49, 76b; monogr.] II-8
voorste keerstrook boven: bǭvǝ (Tegelen), boven op het stuk: bǭvǝ ǫp˱ ǝt štøk (Haelen), bovenste keerpunt: bǭvǝstǝ [keerpunt] (Blerick), bovenste voordel: bøę̄vǝstǝ [voordel] (Neer), bovenvoordel: bovǝ(n) [voordel] (Overpelt), bǭvǝ[voordel] (Heythuysen), kopvoordel: kǫp˲[voordel] (Heugem), navoordel: nǭu̯[voordel] (Maasmechelen), ondenvoordel: o ̝ŋǝ[voordel] (Oirsbeek), ondenvoorling: ōŋǝ[voorling] (Nieuwenhagen), onder aan het perceel: oŋǝr ān ǝt pǝrsēl (Maasniel), onderkop: o.ŋǝrkǫp (Melick  [(aan de weg gelegen)]  ), onderste hoofdpand: ǫndǝrstǝ [hoofdpand] (Hasselt), onderste voorhoofd: oŋǝrstǝ [voorhoofd] (Swalmen), onderste voorling: onǝrstǝ [voorling] (Opglabbeek), oŋǝrstǝ [voorling] (Kinrooi), øŋǝlstǝ [voorling] (Neeritter), ǫnǝrstǝ [voorling] (Oud-Winterslag), overste voordel: øvǝštǝ [voordel] (Bocholtz), øę̄vǝštǝ [voordel] (Ransdaal), voor: vø̄r (Tegelen), voordeel: vȳrdēl (Bleijerheide), voordel: ondǝrstǝ [voordel] (Tongeren, ... ), øndǝrštǝ [voordel] (Valkenburg), øŋǝrstǝ [voordel] (Maasbracht, ... ), øŋǝrštǝ [voordel] (Brunssum), øŋǝštǝ [voordel] (Beek, ... ), ø̜ndǝrstǝ [voordel] (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), ōndǝrstǝ [voordel] (Sint Pieter), vooreind: vø̜rę̄nt (Merselo, ... ), voorhoek: vø̄ ̞rhuk (Achel), voorhoofd: vø̄rhø̜i̯t (Baarlo), voorste eind: vørstǝ [eind] (Koersel, ... ), voorste hoofdbed: vørstǝ [hoofdbed] (Berverlo), voorste stuk: vø̜rstǝ stø̜k (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), voorste voordel: vi̯østǝ [voordel] (Tongeren), vøę̄rštǝ [voordel] (Cadier), vø̄rstǝ [voordel] (Buchten), vø̜rstǝ [voordel] (Tungelroy), vȳǝrstǝ [voordel] (Hushoven), voorste vooreind: vørstǝ [vooreind] (Horst), vø̄rstǝ [vooreind] (Mook, ... ), voorste voorhoofd: vøę̄rstǝ [voorhoofd] (Siebengewald), vø̄ ̞rstǝ [voorhoofd] (Kronenberg, ... ), voorste voorling: vø̄rstǝ [voorling] (Neeritter), vę̄rste [voorling] (Opglabbeek), voorvoordel: vø̄r[voordel] (Neerpelt) De wendakker die aan de akkeringang of aan de weg ligt of het dichtst bij huis gelegen is. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het vorige lemma. [N 11, 51a; N 11A, a; A 33, 5] I-1
voorste schot van de kar schot: sxot (Ospel), voorste schot: vø̄rstǝ šot (Meijel) [I, 95c] II-4
voorstoken de oven op hitte brengen: dǝn ǭvǝ op hętǝ bręŋǝ (Ottersum), droogstoken: drø̄̄xstǭkǝ (Ottersum), voorstoken: vø̜rstǭkǝ (Ottersum) Met knuppels en stronken stoken tijdens de eerste bakperiode. In L 163 werd er voorgestookt door middel van cokes gedaan. [N 49, 84a] II-8
voorstrengen boomkettelen: bǭ.mkętǝlǝ (Kanne), boomstaarten: bomstɛt (Kozen), boomstaarten (Hendrieken), bǫu̯mstɛt (Alken), boomtrekken: bomtrękǝ (Heks), bō.mtrękǝ (Rutten), bǫumtrękǝ (Broekom), (enk?)  bǫmtręk (Widooie), bǫumtręk (Lauw), boomzeel: bø̜ymzē.l (Henis), bō.mzē.l (Vreren), bōmzē̜l (Teuven), bǫu̯mzęi̯l (Eind, ... ), gespan (bij wagen): gǝspan (Halmaal, ... ), haamklinken: hǭmklēŋkǝ (Smeermaas), haamselstreng: hǭmsǝlstręŋ (Smeermaas), hachten: haxtǝ (Helchteren, ... ), haxtǝn (Hechtel, ... ), hāxtǝn (Overpelt), karklinken: karklinken (Rothem), karrenklingen: kɛrǝkleŋǝn (Posterholt), karrestroppen: kɛrǝštrø̜p (Swalmen), karstaarten: kē̜ǝrstɛt (Gutschoven, ... ), karzeel: karzē̜l (Oost-Maarland, ... ), klingen: kleŋǝ (Baexem, ... ), lange staarten: lange staarten (Veulen), langtrekken: laŋtrękǝ (Aalst), lengsels: lęi̯ŋsǝls (Opheers), lęŋsǝls (Broekom, ... ), lɛŋsǝls (Berlingen, ... ), (enk)  lɛŋsǝl (Rukkelingen), staarten: stɛt (Aalst, ... ), strengels: strengels (Opitter), stręŋǝls (Maaseik), strengen: straŋǝ (Koersel, ... ), strengen (Beringen, ... ), streŋǝ (Lommel), stręŋǝ (Beringen), strɛŋǝ (Heusden, ... ), strɛŋǝn (Kleine-Brogel), (enk?)  stręŋ (Bommershoven), strɛŋ (As, ... ), stropketting: stropkęteŋ (Meijel), stroppen: stroppen (Middelaar  [(enk?)]  ), strø̄pǝ (Bocholt), strø̜p (Haler, ... ), strø̜pǝ (Bocholt, ... ), strē̜pǝ (Gruitrode), strępǝ (Opglabbeek, ... ), strǫpǝ (Bocholt, ... ), štrø̜p (Neer, ... ), štrø̜pǝ (Ten Esschen), (enkelv)  strǫp (Ospel, ... ), trekken: trekken (Gorsem, ... ), trękǝ (Genk, ... ), trɛkǝ (Rukkelingen-Loon), trekkettingen: trękkęteŋǝ (Urmond), (enkelv)  trɛkkɛteŋ (Gennep, ... ), trekzeel: trek˲zēǝ.l (Sluizen), tręk˲zē.l (Overrepen, ... ), tręk˲zēǝ.l (Membruggen), tręk˲zē̜.l (Vreren), tręk˲zē̜l (Nerem, ... ), tręk˲zęi̯.l (Berg), tręk˲zęi̯l (Venlo), trekzelen: trɛk˲zēlǝ (Heerlerheide), trɛk˲zē̜lǝn (Rumpen), trɛk˲zęi̯lǝ (Kaulille, ... ), (enkelv)  trøk˲zē̜i̯l (Lanklaar), trɛk˲zēl (Mechelen, ... ), trɛk˲zęi̯l (Meerssen, ... ), trekzeler: tręk˲zęi̯lǝr (Bocholt), voorgespan: vø̄.rgǝspan (Boekhout), vø̜rgǝspan (Gingelom), vø̜yrgǝspan (Buvingen), voorhachten: voorhachten (Stokrooie, ... ), vȳrhaxtǝ (Weert), vø ̞rhaxtn (Kwaadmechelen), vørhaxtǝ (Kwaadmechelen, ... ), vø̄rhaxtǝ (Beringen, ... ), vø̄rhaxtǝn (Sint Huibrechts Lille), vīǝ.rhaxtǝ (As), vīǝrhaxtǝ (Bree, ... ), voorkettingen: voorkettingen (Grote-Spouwen  [(enk)]  ), vø̄rkęteŋǝ (Berg, ... ), vø̜rkęteŋǝ (Lanklaar), (enk)  vørkęteŋ (Maasmechelen), voorkettinkjes: vø̜̄rkętǝŋskǝs (Achel), voorklingen: vø̄rkleŋǝ (Baarlo, ... ), vø̜̄rkleŋǝ (Nunhem), voorklinken: vȳǝrkleǝkǝ (Klimmen), vørklē̜ŋkǝ (Berg), vø̄rkleŋkǝ (Rekem), vø̄rklɛŋkǝ (Munstergeleen), voorreep: vø̜rrēp (Milsbeek, ... ), voorschachten: vyršaxtǝ (Eygelshoven), voorspan: vēǝrspan (Kermt), (mv)  vø̄rspanǝrs (Haelen), voorspankettingen: voorspankettingen (Merselo, ... ), vø̄rspankęteŋǝ (America, ... ), vø̄ršpan˱kɛteŋǝ (Tegelen), voorspankettings: vø̜rspan˱kɛteŋs (Middelaar), voorspanklingen: voorspanklingen (Velden), vø̄rspan˱kleŋǝ (Ophoven), voorspanners: voorspanners (Thorn), voorspansketting: vø̄ršpanskęteŋ (Tegelen), voorspanskettingen: vø̄rspanskɛteŋǝ (Velden), vø̄ršpanskɛteŋǝ (Tegelen), enkelvoud  vǫrspanskɛteŋ (America, ... ), voorspansklinken: vø̄rspanskleŋkǝn (Velden), voorspanstroppen: vø̄rspanstrøpǝ (Baarlo), voorspanzeel: vø̄rspanzęi̯l (Grathem), vø̄ršpanzęi̯l (Heerlerheide), voorstaarten: vøi̯rstęt (Hoepertingen), vø̄rstɛt (Velm), vø̄ǝrstɛt (Nieuwerkerken), vø̜ystęt (Rummen), voorstangen: vērstaŋǝ (Zonhoven), voorste trekken: vi̯østǝtrękǝ (Diets-Heur), voorstreng: vørstreŋǝ (Lummen, ... ), vørstręŋǝ (Lommel), vø̄rstreŋǝ (Halen), vø̄rstręŋǝ (Blerick), vērstręŋǝ (Spalbeek), (enkelv)  vø̄rštręŋ (Herten), vø̜rstręŋ (Milsbeek, ... ), vīrstręŋ (Waterloos), voorstrengels: voorstrengels (Grote-Brogel), voorstrengen: vi(ǝ)rstręŋ (Bree), voorstrengen (Berbroek, ... ), voǝrstręŋ (Heppen), vø.rstręŋgǝn (Neerpelt), vøyǝ.rstrɛŋǝ (Wijer), vø̄.rstręŋǝn (Eksel), vø̄.rstrɛŋ (Zonhoven), vø̄rstraŋǝ (Meldert), vø̄rstreŋǝ (Halen, ... ), vø̄rstrēn (Kleine-Brogel), vø̄rstrēnǝ (Nunhem), vø̄rstręŋǝ (Beringen, ... ), vø̄rštreŋǝ (Tegelen), vø̄rštręŋǝ (Baarlo, ... ), vø̄yrstreŋǝ (Binderveld), vø̜rstręŋ (Lommel), vø̜yrstręŋ (Melveren, ... ), vīrstręŋ (Gelieren Bret), (enk?)  vø̄rstręŋ (Gennep, ... ), vē̜rstręŋ (Ellikom), vīǝrstręŋ (Meeuwen), voorstroppen: voorstroppen (Gruitrode, ... ), vø̄rstrǫpǝ (Baarlo, ... ), vø̄rštrø̜p (Swalmen), vø̜rstrǫpǝ (Kwaadmechelen), vø̜ǝrstrǫpǝ (Beringen), vērstrǫpǝ (Hasselt), vīǝrstrępǝ (Meeuwen), (enk?)  vø̄rstrǫp (Zelem), vø̄rštrø̜p (Sittard), voortrekken: vøǝrtrękǝ (Wellen), vø̄.rtrękǝ (Gors-Opleeuw), vø̄rtrekǝ (Tongeren), vø̜rtrękǝ (Hoeselt), vērtrękǝ (Hasselt), (enk?)  vø̄rtręk (Guigoven), voortrekker: vɛu̯rtrɛkǝr (Gelinden, ... ), voortrekkers: vērtrękǝrs (Kiewit), voortrekklinken: vø̄rtrɛkkleŋkǝ (Tegelen), voorzeel: virzē̜i̯l (Opglabbeek), vyǝrzęi̯l (Klimmen), vȳrzēl (Heerlen, ... ), vørzęi̯l (Ketsingen), vø̄rziǝl (Achel, ... ), vø̄rzēi̯ǝl (Diepenbeek), vø̄rzēl (Hoeselt, ... ), vø̄rzęi̯l (Boukoul, ... ), vø̜̄rzęi̯l (Horn, ... ), vø̜rzē̜l (Reijmerstok), vø̜rzęi̯l (Melick, ... ), vęrzēl (Bilzen), vīrzęi̯l (Bree), voorzeelder: vȳrzēlǝr (Bleijerheide), vȳǝrzęi̯ldǝr (Klimmen), vø̄.rzii̯lǝr (Diepenbeek), vø̄rzęi̯ldǝr (Eisden, ... ), vø̄rzęi̯lǝr (Kinrooi), vēǝ.rzɛi̯lǝr (Zutendaal), vęrzęi̯.lǝr (Beverst), vīrzēlǝr (Gelieren Bret), vīǝ.rzęi̯.lǝr (Opglabbeek), voorzeels: vȳrzēl (Oost-Maarland, ... ), vȳrzē̜l (Ten Esschen), vȳrzęi̯l (Bocholt, ... ), vȳǝrzęi̯l (Rotem), vørzils (Beek, ... ), vørzēǝ.l (Neerpelt, ... ), vørzɛi̯l (Leut), vøyrzēl (Oirsbeek), vøyǝrzęi̯l (Urmond), vø̄.rzils (Houthalen), vø̄.rzęi̯l (Jesseren), vø̄.rzī.ǝls (Sint Huibrechts Lille), vø̄.rzīǝl (Achel), vø̄.rzīǝls (Hamont), vø̄rzēl (Moorveld), vø̄rzēǝ.l (Kleine-Brogel, ... ), vø̄rzęi̯.l (Stokkem), vø̄rzęi̯l (Boukoul, ... ), vø̜̄rzęi̯l (Horn, ... ), vø̜.rzē.l (Hoeselt, ... ), vø̜rzē.l (Vliermaal, ... ), vø̜rzēl (Bilzen), vø̜rzęi̯l (Lanklaar), vīǝ.rzē.l (Munsterbilzen), voorzelen: vyrzē.lǝ (Hoensbroek), vyrzęi̯lǝn (Maaseik), vørzęi̯lǝn (Eisden, ... ), vøyǝ.rzęi̯lǝ (Sint-Lambrechts-Herk), vø̄.rzilǝ (Godschei), vø̄.rzęi̯lǝ (Wimmertingen), vø̄rzēlǝ (Lommel), vø̄rzęi̯lǝn (Puth), vērzilǝ (Hasselt, ... ), vē̜ǝ.rzilǝ (Hasselt), vōrzē̜i̯lǝ (Rotem), voorzeler: vȳǝrzęi̯.ldǝr (Klimmen), vø̄rzēlǝr (Diepenbeek), vīrsēlǝr (Gelieren Bret), zeel: zē.l (Piringen), zē.ǝl (Riemst), zē̜l (Oost-Maarland), zęi̯l (Nijwiller), zeel (enkelv.): zē̜l (Oost-Maarland), zęi̯l (Gronsveld, ... ), zɛ̄l (Noorbeek), zeelkettingen: zeelkettingen (Bocholtz), zēlkɛteŋǝ (Bocholtz), zeelklinken: zē̜lklēŋkǝ (Teuven), zeelstrengen: (enk?)  zęi̯lštręŋ (Mechelen) Aanvulling van het lemma voorstrengen in wld I.10: strengen waar het voorste van twee ingespannen paarden mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. [N 17, 27] || Strengen waar het voorgespan (dat is het voorste van twee ingespannen paarden) mee trekt en die aan de voorste schei of aan een haak in de berries van de kar of wagen zijn vastgemaakt. Wanneer drie paarden achter elkaar zijn ingespannen trekt zowel het eerste als het tweede paard met voorstrengen. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 62] I-10, I-13
voorteken apparentie: apprentsje (Valkenburg), ox: voorgevoel  vürgebeugnis (Heerlen), teken: teeke (Rimburg), teike (Heek, ... ), voorboeken: vurbuke (Merselo), vörbuke (Merselo), vörbuuke (Swolgen), ps. deels omgespeld volgens Frings.  vø͂ͅr}beuke (Buggenum), vø͂ͅër}beuke (Sevenum), voorboeksel: veurbeeksel (Lottum), vurbuksel (Grubbenvorst), vörfuuksel (Meerlo), voorteken: veu-ërteike (Epen), veurteeke (Genooi/Ohé, ... ), veurteekə (Swalmen), veurteike (Asenray/Maalbroek, ... ), veurteike (veurbruukse) (Velden), veurteiken (Amby, ... ), veurtēīke (Heer), veurtêke (Sint-Pieter), veurtëiken (Reuver), veuërtêêke (Gulpen), vuerteeke(n) (Schinveld), vueurteike (Klimmen), vurteiken (Heijen, ... ), vurteken (Leunen), vurtèèken (Venray), vurtêiken (Merselo), vuurteeke (Brunssum, ... ), vuurteike (Eijsden), vuurtseeche (Simpelveld), vūĕrteiken (Stevensweert), vŭŭrteeke (Vijlen), vêûteiken (Horn), vörteeke (Mechelen), vörteike (Afferden, ... ), vörteiken (Maasbree, ... ), vörtêiken (Merselo), ps. deels omgespeld volgens Frings.  vø͂ͅr}teike (Beegden, ... ), vø͂ͅr}teiken (Heel), vø͂ͅër}teike (Sevenum) voorteeken [SGV (1914)] || voorteeken add. [SGV (1914)] III-3-3
voortijdig een levend kalf ter wereld brengen besmettelijk verschieten: (de koe is) bǝsmętǝlǝk vǝrsxōtǝ (Zelem), (de koe is) bǝsmɛtǝlǝk vǝrsxǭu̯tǝ (Herk-de-Stad), bǝsmętǝlǝk vǝrsxītǝ (Velm), besmettelijk verwerpen: bǝsmętǝlǝk vǝrwęrpǝ (Linkhout), knoeien: (de koe) knūi̯t (Opglabbeek), te vroeg afleggen: (de koe heeft) tǝ vrø̄x āfgǝlax (Eisden), te vroeg geboren zijn: (het kalf is) tǝ vryj gǝbǭrǝ (Boekend), tǝ vrø̄x gǝbǭrǝ (Herten, ... ), te vroeg kalven: (de koe heeft) tǝ vreg gǝkalft (Kermt), (de koe heeft) tǝ vrix gǝkalǝft (Hasselt), (de koe heeft) tǝ vrug gekalft (Gennep, ... ), (de koe heeft) tǝ vryj gǝkalft (Velden), (de koe heeft) tǝ vrȳx gǝkalf (Baarlo, ... ), (de koe heeft) tǝ vrø̄x gǝkaf (Heugem), (de koe heeft) tǝ vrø̄x gǝkalft (Maasniel, ... ), (de koe heeft) tǝ vrø̄x gǝkau̯f (Maasmechelen), (de koe heeft) tǝ vrø̄x gǝkāf (Swalmen), (de koe heeft) tǝ vrø̄x gǝkōftj (Haelen, ... ), (de koe heeft) tǝ vrø̄x gǝkōǝft (Mechelen), (de koe heeft) tǝ vrø̄x gǝkǭft (Noorbeek, ... ), (de koe heeft) tǝ vǝryx gǝkalft (Leopoldsburg), verschieten: (de koe heeft/is) vǝrskǫtǝ (Hoepertingen), (de koe heeft/is) vǝrsxou̯tǝ (Sint-Truiden), (de koe heeft/is) vǝrsxø̄tǝ (Oost-Maarland), (de koe heeft/is) vǝrsxø̄ǝtǝ (Rapertingen), (de koe heeft/is) vǝrsxōtǝ (Beringen, ... ), (de koe heeft/is) vǝrsxǫu̯tǝ (Herk-de-Stad), (de koe heeft/is) vǝrsxǭtǝ (Epen, ... ), (de koe heeft/is) vǝršotǝ (Lanklaar), (de koe heeft/is) vǝršutǝ (Genk), (de koe heeft/is) vǝršuǝtǝ (Oud-Waterschei, ... ), (de koe heeft/is) vǝršu̯ǫi̯tǝ (Tongeren), (de koe heeft/is) vǝršwoi̯tǝ (Tongeren), (de koe heeft/is) vǝršwǫtǝ (Hoeselt), (de koe heeft/is) vǝršōtǝ (Oost-Maarland, ... ), (de koe heeft/is) vǝršūǝtǝ (Gronsveld, ... ), (de koe heeft/is) vǝršǭtǝ (Obbicht, ... ), (de koe heeft/is) vǝršǭǝtǝ (Rekem), (de koe heeft/is) ˲fǝrsotǝ (Halen), (de koe heeft/is) ˲fǝrsxōtǝ (Beringen), (de koe heeft/is) ˲fǝrsxǫtǝ (Borgloon), (de koe heeft/is) ˲fǝršǫǝtǝ (Teuven), vǝrsxitǝ (Lommel), vǝrsxītǝ (Tessenderlo), verstoten: (de koe heeft) vǝrštōtǝ (Einighausen), verwerpen: (de koe heeft) vǝrwørpǝ (Zepperen), (de koe heeft) vǝrwø̜rpǝ (Milsbeek), (de koe heeft) vǝrwø̜rǝpǝ (Meijel), (de koe heeft) vǝrwø̜rǝpǝn (Hamont), (de koe heeft) vǝrwōrpǝ (Maasbracht), (de koe heeft) vǝrwǫrpǝ (Baarlo, ... ), (de koe heeft) vǝrwǫrpǝn (Leunen, ... ), (de koe heeft) vǝrwǭrǝpǝ (Neerpelt), (de koe heeft) ˲fǝrwǫrǝpǝ (Hasselt), vǝrwęrpǝ (Ophoven), vǝrwɛrpǝ (Ell, ... ), vǝrwɛrpǝn (Achel), voor (haar/de) tijd kalven: (de koe heeft) vir dǝn tit gǝkau̯ft (Bree), (de koe heeft) vyǝr dǝr tīt gǝkau̯f (Klimmen), (de koe heeft) vør dǝ tīt gǝkau̯ft (Boorsem, ... ), (de koe heeft) vør dǝn tē̜ǝt gǝkalǝf (Wellen), (de koe heeft) vør dǝn tęǝt ˲xǝkalǝft (Lummen), (de koe heeft) vør dǝn tīt gǝkau̯ft (Maastricht), (de koe heeft) vør dǝr tīt gǝkōǝft (Mechelen), (de koe heeft) vør hørǝn tit ˲xǝkau̯f (Smeermaas), (de koe heeft) vør hørǝn tšt gǝkalǝft (Rummen), (de koe heeft) vør tē̜t gǝkalǝf (Hasselt), (de koe heeft) vø̄r hø̄rǝ tit gǝkalǝft (Neerpelt), (de koe heeft) vø̄ǝr dǝn tīt ˲xǝkau̯f (Meeswijk), (de koe heeft) vīrǝn tējt gǝkau̯wft (Bree), (de koe heeft) vǝr dǝ tęt gǝkāf (Riksingen), (de koe heeft) vǝr dǝn tęi̯t gǝkāf (Beverst), (de koe heeft) vǝr dǝn tęǝt gǝkalǝf (Borgloon), (de koe heeft) ˲fjør dǝ tɛt gǝkāf (Zichen-Zussen-Bolder), vør dǝr tšjt kalǝvǝ (Opheers), vø̄r dǝn tīt gǝkau̯ft (Oirsbeek), vø̜r dǝn tē̜t kalvǝ (Niel-Bij-Sint-Truiden), vǫr dǝ tē̜t kalvǝ (Wellen), voor de dracht komen: vø̜u̯r dǝ drax kǫu̯mǝ (Borlo), voor de tijd komen: (het kalf) kǭm vø̄r dǝn tīt (Velden), voor de tijd zijn: (de koe is) ver dǝn tēt (Rosmeer), (de koe is) vø̄r dǝ tīt (Rothem), (de koe is) vø̜̄r dǝn tit (Neerharen), (de koe is) vø̜r dǝn tīt (Middelaar), voortijdig kalven: vø̄rtē̜dǝx kalvǝn (Halen), vroeg kalven: (de koe heeft) vrø̄x gǝkǭlft (Geistingen) [N 3A, 41b] I-11