e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voorpand borstpartij: borsparti (Lutterade), borspǝrti (Tegelen), boršpǝrti (Tegelen), voordeel: vȳrdēl (Bleijerheide), voorfront: vø̜̄rfront (Echt), voorkant: voorkant (Schimmert), vȳǝrkant (Klimmen), vø̄rkanjtj (Reuver), vø̄rkant (Venlo, ... ), vø̄rkantj (Tungelroy), vø̄rkānt (Borgharen, ... ), vērkant (Schulen), vē̜rkant (As), vɛ̄rkant (Meeuwen), voorpand: voorpand (Diepenbeek), vȳrpanjtj (Doenrade), vȳǝrpant (Ransdaal), vørpant (Meijel), vø̄rpanjtj (Geleen, ... ), vø̄rpant (Meerssen, ... ), vø̄rpantj (Tungelroy), vø̄rpānt (Horst), vø̜̄rpant (Maastricht), vø̜̄rpānt (Eijsden), vø̜rpant (Eisden), (mv)  vø̄rpɛnjtj (Born, ... ), vø̄rpɛŋ (Tegelen), voorste: fjãǝstǝ (Schulen), viǝstǝ (Bilzen), vørstǝ (Hopmaal, ... ), vø̄rstǝ (Genk, ... ), vø̄rštǝ (s-Gravenvoeren), vø̜rstǝ (Noorbeek), vērstǝ (Genk), wøǝštǝ (Montzen), voorste stuk: vø̜̄rstǝ stø̜k (Lanaken), voorstuk: vȳrštø̜k (Doenrade), voorzijde: vȳǝrzi (Klimmen) De langwerpige voorkant van het dak. [N F, 47a] || Voorstuk van een jas, vest enz. [N 59, 93] II-7, II-9
voorploeg avant-tra√øn (fr.): avãtrę̄ (Gingelom), het voorste van de ploeg: ǝt ˲vørstǝ van dǝ plox (Heusden), hoofd: hoofd (Baarlo, ... ), hø̄ ̝ǝt (Oirlo), hø̜i̯t (Maasmechelen, ... ), hūǝft (Leopoldsburg), hȳt (Koersel), hȳǝt (America, ... ), kar: kār (Bocholtz), kɛr (Neer), kop: ko ̝p (Kwaadmechelen), kǫp (Achel, ... ), kop van de ploeg: kǫp ˲van dǝ [ploeg] (Berg, ... ), losse kop: ǫsǝ kǫp (Middelaar), ploegkop: [ploeg]kǫp (Lanklaar, ... ), ploegsrullen: plōxsrølǝ (Margraten), ploegstelling: plōxstęleŋ (Ospel), ploegwagen: plōxwā.gǝ (Boukoul, ... ), rullen: rø̜lǝ (Berg), ruls: røls (Heerlen), trekstuk: trękstø̜k (Kanne), vaste kop: vãstǝ kǫp (Middelaar), voorblok: vȳǝrblǫk (Hushoven), voorkant: vø̄rkantj (Melick), voorkop: vø̄rkǫp (Brunssum), voorploeg: vør[ploeg] (Leunen, ... ), vøę̄r[ploeg] (Helden, ... ), vø̄r[ploeg] (America, ... ), vø̜r[ploeg] (Aijen, ... ), vȳr[ploeg] (Bleijerheide), voorste deel: vøstǝ diǝl (Kwaadmechelen), voorstel: vyǝrštęl (Cadier, ... ), vøę̄rstęl (Heythuysen), vø̄rstęl (Sint Pieter, ... ), voorstuk: vøę̄rstø̜k (Heythuysen), vøę̄rštøk (Cadier), vø̄rštø̜k (Tegelen), vø̜rstøk (Mook), voortrein: vørtrɛ̄i̯n (Lommel), vø̄rtrę̄i̯n (Gingelom, ... ), vø̄rtrɛ̄n (Berverlo), vø̜rtrān (Kwaadmechelen), voorwagel: vø̄rwāgǝl (Ulestraten), vø̄rwǭgǝl (Smeermaas), voorwagen: vøę̄rwãgǝ (Haelen, ... ), vø̄rwãgǝ (Beek, ... ), vȳrwān (Simpelveld), vȳǝrwãgǝ (Doenrade, ... ), wagel: wāgǝl (Maasmechelen) De voorploeg is het tweewielig voorstel van een zgn. karploeg. Behalve de veelal voor zichzelf sprekende benamingen voor deze voorkar zijn in dit lemma ook opgaven verwerkt, die hetzij een gedeelte van de voorploeg, hetzij het voorstuk van de voetploeg betreffen. Zo werd kop, hoofd, voorstel, voorkant of trekstuk opgegeven als benaming voor a) de voorkant of het opstaande deel van de voorploeg (L 244c, 268); b) het voorste gedeelte van een wentelploeg (L 295) of het mechanisme waarin de ploegboom van de wentelploeg draaibaar is verankerd (Q 162, 198b); c) het voorste gedeelte van een ploeg (K 317, 359, P 107a, Q 111, 162) of van de ploegboom (L 383), waaronder de ploegvoet of het steunwieltje zich bevindt (L 292, Q 9) en waaraan de kam bevestigd is (K 357, Q 96d, 188) of waaraan de ploeg wordt voortgetrokken (K 314, L 270, 282, 424, 429a, P 46, 51) en waar de voorbreedte geregeld wordt (Q 116). Voor de woorden hoofd, kop, kar, ploegwagen en ploegrullen, als benamingen voor andere ploegonderdelen, zie men de lemmata ploeghoofd c.a., ploegwieltje en ploegslede c.a. [N 11, 31.II.k; N 11A, 100a; monogr.] I-1
voorpoten met dikke knie dikke knieën: dekǝ knɛi̯ǝ (Zichen-Zussen-Bolder), dɛkǝ knē̜i̯ǝ (Duisburg, ... ), gezwollen knieën: gǝzwǫlǝ knē̜i̯ǝ (Kermt), knotspoten: knǫtspuwǝtǝ (Paal), liggers: legǝrs (Linkhout, ... ), løgǝrs (Lummen), (enk)  legǝr (Bree, ... ), lęǝgǝr (Lummen), lɛgǝr (Maaseik), ligknieën: legknɛ̄i̯ǝ (Herk-de-Stad), ossenknieën: ǫsǝknii̯ǝ (Leopoldsburg), ǫsǝknēi̯ǝ (Neerharen), ǫsǝknīǝ (Beverst, ... ), ǭsǝknii̯ǝn (Lommel), ossenpoten: osǝpōtǝ (Mal), paardsknieën: pērsknēi̯ǝ (Maasmechelen), spatbenen: spād˱bɛi̯n (Meeswijk), spatknieën: spāǝtknīǝ (Vliermaal), spǫu̯tknīn (Romershoven), stalbenen: stalbin (Boekt Heikant, ... ), stalbiǝn (Blitterswijck, ... ), stalbēn (Hoeselt, ... ), stalbē̜i̯n (Bocholt, ... ), stalbęi̯n (Opglabbeek), stalbīn (Sevenum), stalbɛi̯n (Baarlo, ... ), staǝlbɛi̯n (Rotem), štalbēǝ (Oirsbeek), štalbīn (Waubach), štalbɛi̯n (Baarlo, ... ), štālbē (Bocholtz, ... ), stalknieën: stalknai̯ǝ (Meldert), stalknii̯ǝ (Overpelt, ... ), stalknii̯ǝn (Leunen), stalkniǝ (Roosteren), stalknēi̯ǝ (Gennep, ... ), stalknēi̯ǝn (Middelaar), stalknēn (Grathem), stalknē̜i̯ǝn (Hamont), stalknē̜ǝ (Hasselt), stalknęi̯ǝ (Meijel), stāǝlknēi̯j (Rekem), štalkni (Heerlerheide), štalkniǝ (Maasniel), štalknē (Epen), štalknēn (Noorbeek, ... ), štalknēǝn (Swalmen), štālknēi̯ǝ (Gronsveld, ... ), štālknīn (Panningen), stalknoken: stalknø̄k (Baarlo, ... ), stalpoten: stalpuǝt (Venlo), stalpø̄t (Gennep, ... ), staǝlpuǝtǝ (Hasselt), štalpuǝt (Herten), štalpø̄t (Roermond), steltbenen: stɛltjbɛi̯n (Eisden), straffe knoken: strafǝ knȳk (Maaseik), zware koe: zwor kø̜u̯ (Rosmeer), zware poten: zwuǝr puǝtǝ (Halen), zwǭr pȳt (Rotem) [N 3A, 143; monogr.] I-11
voorraad inventaris: inventaris (Herten (bij Roermond)), reserve (<fr.): reserf (Geulle), reserve (Eigenbilzen, ... ), rəsérf (Reuver), stock (eng.): stock (Bree), stok (Eksel, ... ), stòk (As), voorraad: de veurraad (Montfort), d⁄r vuerraod (Klimmen), veur-raot (Swalmen), veur-road (Sevenum), veuraod (Maasniel, ... ), veuraot (Maastricht, ... ), veuroad (Brunssum), veurraad (Born, ... ), veurraod (Blerick, ... ), veurraot (Beesel, ... ), veurrāōd (Tienray), veurroad (Guttecoven, ... ), veurrood (Eksel), veuərraot (Thorn), vēūrroat (Reuver), vĕŭrrâôd (Schimmert), vierroad (Bree), vjerroad (Eigenbilzen), voorraad (Haler, ... ), voorraot (Roermond), vueərraod (Heel), vurraod (Oirlo), vurroad (Meerlo, ... ), vurrò (Meijel), vuurraod (Gronsveld, ... ), vuurroad (Eys, ... ), vuëroad (Ten-Esschen/Weustenrade), vuërraod (Merkelbeek), vuërroad (Waubach), vūūrraot (Oirsbeek), väöraod (Echt/Gebroek), véúraod (Gulpen), vêûrraot (Epen), vörraod (Gennep), vöörraot (Grevenbicht/Papenhoven), vûûrròət (Heerlen), m.  vy.ər‧oͅat (Eys), ps. boven de a moet nog een ? staan; deze combinatieletter kan ik niet maken!  vūūraoët (Nieuwenhagen) de hoeveelheid goederen die in een winkel aanwezig is om te verkopen [voorraad, reserve, mörske] [N 89 (1982)] III-3-1
voorraad erts stok: štǫk (Kelmis), voorraad: vø̄rǭt (Kelmis) Voorraad delferts die bovengronds in de opslagplaats ligt. [monogr.] II-4
voorraadmagazijn magazijn: magazin (Nuth), voorraadmagazijn: vø̄rrǭtmagǝzīn (Ulestraten), waarkamer: waarkamer (Venlo) Volgens de informant van L 271 de ruimte waar grondstoffen behalve meel en wat in de kelder moet staan wordt opgeslagen. [N 29, 105e] II-1
voorrooien al eens geprobeerd: al ǝs gǝprǫbērt (Berverlo), bos omtrekken: bǫs ømtręʔǝ (Lommel), buttelen: bøtǝlǝ (Bocholtz), dabben: dabǝ (Diepenbeek, ... ), keuren: kø̄rǝ (Baarlo, ... ), kø̜i̯rǝ (Rummen), keuteren: kø̄tǝrǝ (Koersel), kretsen: krɛtsǝ (Niel-Bij-Sint-Truiden), lichten: løxtǝ (Smeermaas), monster nemen: mustǝr nē̜mǝ (Bleijerheide), nakijken: nǭkikǝ (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), nazien: nuǝziǝn (Opheers), onderzoeken: oŋǝrzø̄kǝ (Roermond), opdabben: ǫp˱dabǝ (Baarlo), pellen: pęlǝ (Halen), peuteren: pø̄tǝrǝ (Beringen, ... ), proberen: prǝbērǝ (Berg, ... ), prǝbęi̯ǝrǝ (Sittard), prǫbē(gǝ)rǝ (Lommel), prǫbērǝ (Bleijerheide, ... ), prǫbęi̯rǝ (Limbricht, ... ), prǫbīrǝ (Merselo, ... ), pǝrbērǝ (Helden, ... ), proef doen: prōf dōǝn (Hushoven), proefsteken: prōfštē̜kǝ (Oost-Maarland), proeven: prøvǝn (Valkenburg), prutten: prøtǝ (Kiewit), schrobben: sxrǫbǝ (Middelaar, ... ), uitdabben: ut˱dabǝ (Oirsbeek), ø̜̄t˱dabǝ (Paal), uittrekken: uttrękǝ (Maasmechelen), visiteren: vesintęi̯rǝ (Beverst), vesǝntē̜rǝ (Gingelom, ... ), visiteren (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), vizǝntiǝrǝ (Opheers), vizǝtiǝrǝ (Hoepertingen) Controleren of de aardappelen rijp zijn, of ze voldoende groot zijn om gerooid te worden. Omschrijvende uitdrukkingen zoals "kijken of de aardappelen rijp zijn" zijn hier niet opgenomen. [N 12, 20] I-5
voorschaar aflegger: aflęgǝr (Tessenderlo), afschepper: ãfsxø̜pǝr (Horst), áfsxø̜pǝr (America, ... ), ā.fšø̜pǝr (Helden, ... ), āfsxø̜pǝr (Achel, ... ), āfšø̜pǝr (Oirsbeek), afschoeper: afsxupǝr (Leopoldsburg, ... ), afsxypǝr (Gingelom), afšupǝr (Meijel), āfsxupǝr (Hamont, ... ), āfšōpǝr (Thorn), belkschaar: bęlǝk[schaar] (Borgharen, ... ), blekker: blęʔǝr (Tessenderlo), blekmes: blękmęs (Lommel), klein mesje: klē̜n męskǝ (Koersel), klein rooster: klē̜n ryǝstǝr (Boekhout), klein schalmpje: klei̯ sxalǝmkǝ (Kaulille), klē šalǝmkǝ (Oud-Winterslag), klē šɛlǝmkǝ (Genk), klein schulpje: klē sxø̜lǝpkǝ (Houthalen), klē sxęlǝpkǝ (Hasselt), klē šø̜.lǝpkǝ (Werm), klē šę.lǝpkǝ (Bilzen), klēn skø̜.lǝpkǝ (Rukkelingen-Loon), klēn sxø̜lǝpkǝ (Brustem, ... ), klēn šø̜.lǝpkǝ (Rijkhoven), klęi̯ sxø.lǝpkǝ (Wellen), klęi̯ sxø̜.lǝpkǝ (Alken, ... ), klęi̯ sxø̜lǝpkǝ (Binderveld, ... ), klęi̯ šø̜.lǝpkǝ (s-Herenelderen  [(minder gebruikelijk dan pelleux)]  ), klęi̯n skø̜.lǝpkǝ (Heers), klęi̯n sxø̜.lǝpkǝ (Ulbeek), klęi̯n sxø̜lǝpkǝ (Wijer), klęi̯n šø̜.lǝpkǝ (Gors-Opleeuw, ... ), klę̄i̯ sxø̜lǝpkǝ (Rummen), klɛ̄ sxø̜lǝpkǝ (Halen  [(ook aan de enkele ploeg)]  ), klɛ̄ šęlǝpkǝ (Loksbergen), klɛ̄n šę.lǝpkǝ (Vlijtingen), klein(e) schaar: kleǝn sxōǝrǝ (Waasmont), klēi̯ [schaar] (Niel-Bij-Sint-Truiden), klē̜i̯ [schaar] (Gingelom), klē̜n sxǭrǝ (Boekhout), klęi̯n [schaar] (Jeuk, ... ), klęi̯n skǭrǝ (Buvingen), klęi̯n sxǭǝrǝ (Kerkom), klęn sxǭrǝ (Borlo), de volgende varianten werden in de meervoudsvorm opgegeven  klęi̯n skǭǝrǝ (Vorsen), kleine schalm: kleine schalm (Koersel), klęi̯nǝ [schalm] (Bocholt, ... ), kleine schulp: klei̯n [schulp] (Sint-Lambrechts-Herk, ... ), klēn [schulp] (Donk, ... ), klē̜i̯n [schulp] (Nieuwerkerken), klē̜n [schulp] (Gingelom), klęi̯n [schulp] (Bommershoven, ... ), klęn [schulp] (Borlo), klɛi̯n [schulp] (Berlingen, ... ), kleine snee: klęnǝ snē (Oostham), mesje: męskǝ (Heppen  [(mv -s)]  ), peller: pęldǝr (Kanne), pelleux: `pely (Oost-Maarland), `pē̜lē (Henis), `pęle (Koninksem, ... ), `pęly (Diets-Heur, ... ), `pęlø̄ (Tongeren), `pęlē (Grote-Spouwen), peli (Gronsveld), peløm (Oost-Maarland), pelǝ (Heugem), pily (Margraten), puli (Rijckholt), pøli (Gronsveld), pęlø̄ (Riksingen, ... ), pęlē (Berg), pęlę (Rutten), pęlǝ (Kanne), pǝly (Neerrepen, ... ), p˙ely (s-Gravenvoeren), p˙ęly (Sint-Martens-Voeren, ... ), ploegje: pluxskǝ (Kwaadmechelen  [(mv -s)]  ), plyxskǝ (Achel  [(mv -s)]  ), schaar: skǭr (Muizen), sxǭǝr (Aalst), schaardje: šē̜rtšǝ (Posterholt), schaarsje: sxē̜rskǝ (Hushoven), schaartje: sxē̜rkǝ (Hushoven), šē̜rkǝ (Guttecoven, ... ), schalmpje: sxalǝmkǝ (Berverlo, ... ), sxɛlǝmkǝ (Eksel, ... ), schelkouter: šølkōtǝr (Margraten), scheller: sxęldǝr (Lommel), šø̜lǝr (Beverst), šęldǝr (Bilzen), šęlǝr (Beverst, ... ), schelmes: sxęlmęs (Lommel), schelschaar: šel[schaar] (Margraten  [(mv šelšārdǝr)]  , ... ), šyl[schaar] (Vaals  [(mv -ǝ)]  ), šøl[schaar] (Bemelen, ... ), šø̜l[schaar] (Cadier, ... ), šęl[schaar] (Amby, ... ), schoffelmes: sxufǝlmęs (Heppen), schoffeltje: sxu ̞fǝlkǝ (Meldert), sxufǝlkǝ (Berverlo), sxøfalkǝ (Linkhout, ... ), schuiner: šø ̞lpǝr (Val-Meer), schulp: sxø̜.lǝp (Zonhoven  [(niet bij de enkele ploeg)]  ), šø̜.lǝp (Lanaken, ... ), šę.lǝp (Kleine-Spouwen), schulpje: sxø̜.lǝpkǝ (Beringen, ... ), sxø̜lǝpkǝ (Linkhout), sxę.lǝpkǝ (Hasselt, ... ), šø̜.lǝpkǝ (Diepenbeek, ... ), šę.lǝpkǝ (Gellik, ... ), schup: sxøp (Lommel), schupje: sxø.pkǝ (Achel  [(mv -s)]  ), sxøpkǝ (Hamont, ... ), sxøpkǝ(n) (Lommel  [(mv -s)]  ), šø̜pkǝ (Gronsveld, ... ), stroopschaar: strø̄p[schaar] (Mook, ... ), štrø̄p[schaar] (Heerlen), štrø̜i̯p[schaar] (Beek, ... ), tweede schulp: twedǝ šę.lǝp (Romershoven), tweede schulpje: twi̯ø̜.dǝ šø̜.lǝpkǝ (Wintershoven), viller: veldǝr (Leut, ... ), villertje: veldǝrkǝ (Eisden), voorloper: vīǝ.rlǫu̯.pǝr (Neeroeteren), voorploeger: vø̄rplugǝr (Achel), voorploegje: vø̄rpluxskǝ (Leopoldsburg), voorriester: vørrisǝr (Lommel), voorschaaf: vȳǝršāf (Bleijerheide), voorschaar: vyør[schaar] (Stevensweert), vȳǝr[schaar] (Bleijerheide, ... ), vør[schaar] (Lommel), vø̄ ̞ǝr[schaar] (Mechelen), vø̄r[schaar] (Baarlo, ... ), vø̄rskā (Opheers), vø̜̄r[schaar] (Baexem, ... ), vø̜̄ǝr[schaar] (Gingelom), vø̜r[schaar] (Aijen, ... ), voorschaard: vø̄.r[schaard] (Boukoul, ... ), vø̄r[schaard] (Baarlo, ... ), vø̜̄r[schaard] (Helden, ... ), vø̜r[schaard] (Merselo, ... ), voorschaardje: vø̄.ršē̜.rtjǝ (Boukoul, ... ), voorschaars: voorschaars (Ospel), vø̄r[schaars] (Ell, ... ), vø̜̄r[schaars] (Baexem, ... ), voorschaarsje: vø̜̄ršē̜rskǝ (Baexem), voorschaartje: vø̄rsxē̜rkǝ (Eind), vø̄ršē̜rkǝ (Herten), voorschalm: vyø.r[schalm] (Rotem), vȳ ̞ǝ.r[schalm] (Elen), vør[schalm] (Neerglabbeek), vø̄(ǝ)r[schalm] (Achel, ... ), vø̄.r[schalm] (Boorsem, ... ), vø̄r[schalm] (Beringen, ... ), vø̜r[schalm] (Bocholt), vē̜r[schalm] (Opitter), vīǝ.r[schalm] (As, ... ), (mv)  [voor]š˙ɛlǝm (Kinrooi, ... ), voorschalmpje: vȳ ̞ǝ.ršɛlǝmkǝ (Rekem), vȳǝ.ršɛ.lǝmkǝ (Lanklaar), vȳǝ.ršɛlǝmkǝ (Bocholt, ... ), vørsxalǝmʔǝ (Kwaadmechelen), vø̄.rsxalǝmkǝ (Hechtel), vø̄.ršɛlǝmkǝ (Kessenich, ... ), vērsxalǝmkǝ (Peer), vīǝ.ršɛlǝmkǝ (Genk, ... ), voorschoffel: vørsxu ̞fǝl (Kwaadmechelen), voorschulp: vø̄r[schulp] (Bokrijk, ... ), vīǝ.r[schulp] (Berbroek), voorschulpje: vø̄.rsxø̜.lǝpkǝ (Godschei), vø̄.ršø̜.lǝpkǝ (Neerharen  [(mv -s)]  ), vø̄rsxø̜lǝpkǝ (Zelem  [(mv -s)]  ), voorspaan: vȳǝrspān (Bleijerheide), voorste schulp: vø̄stǝ sxø̜lǝp (Wilderen) De vóór het kouter geplaatste kleine schaar, die bij het ploegen de bovenste laag van de "harde voor" afschilt en deze met de mest en evt. onkruid in de open voor schuift. De in dit lemma vermelde meervoudsvormen zijn waarschijnlijk verstrekt naar aanleiding van een wentelploeg, die immers van twee boven elkaar staande voorscharen is voorzien. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegschaar. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2c ; N 11, 31.IV.a; N 11, 33f + g; N 11A, 85a; monogr.] I-1
voorschieten borg storten: ps. omgespeld volgens Frings.  bərx stoͅrtə (Bocholt), borg zijn: ps. omgespeld volgens Frings.  bərx seͅn (Wellen), borgen: Van Dale: borgen, 1. op krediet geven; -2. te leen geven; -3. zonder gerede betaling kopen; -4. ontlenen aan, van, bij iem. of iets; -5. waarborgen;  borge (Tegelen), borgen (Echt/Gebroek), geldschieter (zn.): geldscheter (Venlo), voorschieten: iech zal diech wal get vuursjeete (Eygelshoven), versjeete (Tungelroy), versjīēte (Meijel), veur eemes veursjeete (Roermond), veur sjeete (Egchel, ... ), veur-sjeete (Heythuysen, ... ), veurgeschoote (Wolder/Oud-Vroenhoven), veurscheete (Blerick, ... ), veurscheeten (Grathem, ... ), veurschete (Velden, ... ), veurscheten (Maastricht, ... ), veurschjeete (Heerlerheide), veurschìetə (Koninksem), veursheete (Born), veursjeejte (Maastricht), veursjeete (Baarlo, ... ), veursjeeten (Echt/Gebroek), veursjeetə (Heer, ... ), veursjeite (Limbricht, ... ), veursjete (Guttecoven, ... ), veursjeten (Urmond), veursjijten (Sittard), veuursjeete (Oirsbeek), vēūrscheete (Sevenum), vēūrsjeete (Swalmen), vĕŭrschiete (Overrepen), vĕŭrsjeete (Nunhem), viêrsjete (Bree), voorschieten (Echt/Gebroek), vujerschete (Mechelen), vur-schīēte (Oirlo), vurscheeten (Heerlerheide), vuurscheete (Heerlen, ... ), vuurscheute (Oost-Maarland), vuursjeete (Gronsveld, ... ), vuursjeten (Hoensbroek), vuuschéte (Nuth/Aalbeek), vūūër-sjeete (Hoensbroek), vèursjeete (Reuver), vèùrsjeete (Haelen, ... ), véursjete (Susteren), vêûrschieten (Eksel), vörscheten (Roosteren), vörschiejete (Mechelen), vörschiete (Middelaar), vörschīēte (Milsbeek, ... ), vörsjeete (Beegden), vöörsjeetə (Grevenbicht/Papenhoven), vûûrsjeete (Klimmen), vüarscheete (Hoensbroek), vüür-sjine (Bleijerheide), vərsētə (Rekem), Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssysteem Veldeke, maar met een vraagteken erachter; de lijst is gewoon in het "Nederlands"ingevuld en heb het daarom maar letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  veursjete (Ulestraten), Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).  veursjete (Welten), vuersjéte (Klimmen), Algemene opmerking: invuller twijfelt over het spellingssysteem (Veldeke). Aangezien de lijst normaal (dus in gewoon Nederlands) is ingevuld, heb ik de lijst letterlijk overgenomen, dus niet(s) omgespeld!  vuursjeute (Eijsden), Opm. bijv.: "ich zal t dich wal vuurscheete".  vuurscheete (Mesch), Opm. klemtoon op veur.  veursjeete (Tegelen), ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  vēūrscheete (Puth), ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!). Boven de ü staat nog een lengteteken; deze combinatieletter is niet te maken (om te spellen).  vürschete (Jabeek), ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).  veur-schēēte (Schimmert), vüürsjētĕ (Heerlen), ps. niet omgespeld!  vørschitə (Rummen), ps. omgespeld volgens Frings.  v"rsxitə (Halen, ... ), v"rsxitən (Hamont), v"ršētə (Kinrooi, ... ), v"ršīt’n (Diepenbeek), v"ərsxitə (Wellen), v"əršētə (Lanklaar), versxeͅjtə (Hasselt), vēi̯ərsxitə (Spalbeek), vērsxēi̯tə (Hasselt), vērsxītə (Hasselt), vēərsxītə (Kermt), veͅrsxitə (Peer), virsxitə (Oud-Waterschei), vīršētə (Opglabbeek, ... ), vīršitə (Gelieren/Bret), vīəršeətə (Bree), vjeͅršitə (Rosmeer), vjøršītə (Zichen-Zussen-Bolder), vy(3)̄ršētə (Bocholt, ... ), vyršētə (Bocholt, ... ), vørsxitə (Herk-de-Stad, ... ), vørsxitən⁄ (Lommel), vøršītə (Hoeselt, ... ), vørši̯ətə (Diepenbeek), vøərsxītə (Borgloon), vø͂ͅi̯rsxot gēəvə (Rummen), vø͂ͅrskītə (Opheers), vø͂ͅrsxētə (Kaulille), vø͂ͅršētə (Rekem), vøͅi̯rsxejtə (Borgloon), vøͅi̯rsxitə (Halen, ... ), vøͅi̯rsxītə (Sint-Truiden), vøͅršijətə (Teuven), vøͅršiətə (Teuven), vərsxitə (Lommel), vəršētə (Opglabbeek, ... ), ⁄v"r⁄sxītə (Boekt/Heikant), ps. omgespeld volgens Frings. Alleen het -tekentje heb ik letterlijk overgenomen!  v’øͅršitə (Val-Meer), ps. omgespeld volgens Frings. Boven de [ met een punt eronder staat nog een ´; dit tekentje heb ik niet meegenomen in de omspelling!  vøršītə (Ketsingen), ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje heb ik letterlijk overgenomen.  gēͅlt vər⁄sxitən (Neerpelt), ⁄vørsxitən (Neerpelt), ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje vóór de \\ heb ik geïnterpreteerd als een glottishslag.  vø͂ͅrsxiʔtə (Lummen), ps. omgespeld volgens IPA.  v"rsxitə (Overpelt), v"rsxitən (Achel), veͅurskītə (Gelinden, ... ), vy(3)̄əršēͅtə (Rotem), vøršītə (Hoeselt, ... ), vəršēͅətə (Rotem), ps. stoottoon.  versj‧īte (Panningen), voorschot geven: ps. stoottoon.  veursj‧oes gae.ve (Maasniel), voorstrekken: vuurstrekke (Kerkrade), ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).  vüürsjtrĕkkĕ (Heerlen) leenen [ZND 14 (1926)] || uitstel van betaling geven [borgen] [N 89 (1982)] || Voorlopig voor iemand betalen [verschieten? b.v. ik zal het wel voor u verschieten?] [N 21 (1963)] III-3-1
voorschoot bakkerscholk: bɛkǝrsjø̜lk (Tungelroy), bɛkǝrsxǫlǝk (Blerick), bɛkǝršǫlk (Noorbeek, ... ), bɛkǝšǫlk (Schinveld), bakkerssloof: bɛkǝrslōf (Neeritter), bɛkǝšlōǝf (Beek), berevel: bērǝvɛl (Stramproy), blauwe scholk: blǫwǝ šolk (Sint Odilienberg), blauwe voordoek: blōǝ vɛrǝk (Bilzen), jammerlap: jamǝrlap (Geulle), kieltje: kīlkǝ (Hamont), leren scholk: lērǝ šǫlǝk (Montfort), lē̜rǝ šǫlǝk (Swalmen), leren schortel: lę̄rǝ šø̜tǝl (Montzen), leren schutsel: lērǝ šøtsǝl (Vaals), leren voordoek: lē̜rǝ vęrǝk (Bilzen), leren voorschoot: lējǝr vøsxūwǝt (Kwaadmechelen), lęjǝrǝ vøsxuwǝt (Tessenderlo), loodkiel: lūtkēl (Tegelen), schoesterschortsel: šustǝršotsǝl (Bleijerheide), scholk: sxolk (Koningsbosch), sxǫlk (Arcen, ... ), sxǫlǝk (Boekend, ... ), šolk (Amstenrade, ... ), šolǝk (Helden), šǫlk (Amstenrade, ... ), šǫlǝk (Bocholt, ... ), scholkje: šø̜lkskǝ (Heythuysen), schoot: šūt (Nuth), schootsvel: sxots˲vęl (Neerpelt), sxots˲vɛl (Gennep, ... ), sxōts˲vɛl (Siebengewald, ... ), sxū.ts˲vęl (Weert), sxūǝts˲vęl (Beringen), sxǫts˲vę ̞l (Middelaar), sxǫts˲vęl (Heijen, ... ), šotsǝl (Bleijerheide, ... ), šuts˲vęl (Rekem), šuts˲vɛ̄l (Gronsveld  [(lederen voorschoot)]  ), šuǝts˲vęl (Neeritter), šuǝts˲vęlǝ (Helden, ... ), šwats˲vęl (Maasmechelen), šwǫts˲vęl (Rothem), šyts˲ve.l (Zutendaal), šōǝts˲vęl (Ophoven), šūs˲vɛl (Spekholzerheide), šūts˲vęl (Lanklaar), šūǝs˲vɛl (Simpelveld), šūǝts˲vęl (Heerlen), šūǝts˲vęl(ǝ) (Herten), šūǝts˲vɛl (Klimmen, ... ), šǫts˲vęlǝ (Helden, ... ), šǫwts˲vęl (Susteren), šǭts˲vęl (Geulle), schootvel: sxut˲vɛl (Maastricht), šūǝt˲vɛl (Reuver), šǫtǝl (Eigenbilzen), schortel: šotsǝl (Bleijerheide, ... ), šø̜tǝl (Montzen), schortsel: šotsǝl (Bleijerheide), slob: slop (Ottersum), sloof: sluǝf (Sevenum), slōf (Meijel, ... ), šlōf (Rothem, ... ), sloofje: šlø̄fkǝ (Tegelen), smedenschootsvel: šmęjšotsǝl (Kerkrade  [(van leer)]  ), voordoek: rǝk (Sint-Truiden), vjørk (Mal), vjø̜rø̜jx (Diepenbeek), vø ̝rǝk (Kinrooi), vøreŋ (Houthalen), vørk (Sint-Truiden), vø̜rk (Bevingen, ... ), vø̜rǝk (Kortessem), vooreind: vyreŋ (Koersel), vørŋ (Houthalen), vørǝŋ (Zepperen), vīrex (Genk), vīreŋ (Hasselt), voorhoofd: vørǝt (Munsterbilzen), voorscholk: vōršǫlk (Cadier), voorschoot: voorschoot (Lommel, ... ), vȳršuǝt (Nieuwenhagen, ... ), vørsxowǝt (Lommel), vøsxuwǝt (Tessenderlo), vøsxūwǝt (Kwaadmechelen), vø̄ršūǝt (Herten), vǫjsxøt (Loksbergen, ... ), voorvel: virvęl (Bree), vyrvęl (Lozen), vȳrvɛl (Dilsen), vø.rvɛ.l (Tongeren  [(korte leren schort van oa smeden)]  ), vørvē̜l (Overpelt), vø̜̄jrvɛl (Niel-Bij-Sint-Truiden), vø̜̄rvɛl (Bevingen), vø̜rvɛl (Bilzen, ... ), vuilvanger: vūlvɛŋǝr (Heugem), wabel: wābǝl (Altweert, ... ), werkscholk: we.rkšǫ.lk (Sittard  [(van blauwe stof)]  ), werksloof: węrkslōf (Maasbree), witte voordoek: wetǝ vørǝk (Melveren), zoomvel: zyjǝmvęl (Paal) De doorgaans van leer vervaardigde voorschoot van de smid en loodgieter. [N 33, 4; N 64, 163a; L B1, 65c; monogr.] || De voorschoot of schort die men draagt bij het glazuren. [N 49, 53g; monogr.] || De voorschoot van de wever. [N 39, 122] || De voorschoot van leer, zwaar blauw linnen of katoenen stof, die de schoenmaker bij het werk draagt. [N 60, 220a] || De, vaak van leer vervaardigde lap die de klompenmaker voordoet bij het werk. [N 97, 26] || Schort, vaak van blauwe stof, die de timmerman draagt tijdens het werk. [N 55, 183; monogr.] || Volgens de informant van L 383 is de voorschoot blauw en volgens die van L 377 wit van kleur. [N 29, 102c; N 29, 102a; N 29, 102e; N 29, 102f; monogr.] II-1, II-10, II-11, II-12, II-7, II-8