e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voorschoot, schort (alg.) kiel: kēil (Hasselt), scholk: cholk (Boorsem, ... ), cholək (Opglabbeek), gewoene scholk (Venlo), sch[øͅ}l-lik (Nederweert), schjolk (Dieteren, ... ), schoalik (Oirlo), schoek (Baarlo), scholek (Stevensweert), scholk (Amby, ... ), schollek (Blerick, ... ), scholluk (Geysteren, ... ), scholək (Geleen, ... ), schoulk (Sint-Odiliënberg), schōlk (Heerlen), schŏlk (Heer, ... ), schŏŏlk (Simpelveld), schoͅlek (Overpelt), schoͅlək (America, ... ), schulk (Ospel), schulluk (Weert, ... ), schòlk (Heerlen), schòllek (Leunen, ... ), schólk (Gennep, ... ), schôlk (Mechelen), schölk (Boeket/Heisterstraat, ... ), schöllek (Hushoven, ... ), schölluk (Weert), sholk (Banholt), sjcholk (Hunsel), sjolek (Maastricht, ... ), sjolk (Amby, ... ), sjollek (Bocholt, ... ), sjolleke (Borgharen), sjollĕk (Herten (bij Roermond)), sjollək (Berg-en-Terblijt, ... ), sjolëk (Lanklaar), sjolək (Boorsem), sjōlk (Tegelen), sjōllək (Maastricht), sjŏlk (Beegden, ... ), sjŏllek (Eys), sjŏŏlk (Vijlen), sjòlk (Born, ... ), sjólk (Haelen, ... ), sjölk (Panningen, ... ), sjöllek (Einighausen), solk (Mechelen-aan-de-Maas), sxolk (Eksel, ... ), sxollek (Sint-Huibrechts-Lille), sXoͅlək (Hasselt, ... ), sxoͅlək (Neerpelt), sžaŏl⁄k (Baarlo), sòlek (Montzen), šjolk (Maasbracht, ... ), šjŏlk (Tegelen, ... ), šolk (Kessenich, ... ), šollĕk (Kessenich), šolləg (Wessem), šollək (Putbroek), šolək (Bree, ... ), šoolk (Eys), šōlək (Maastricht), šŏlək (Rekem), šoͅlek (Bocholt, ... ), šoͅlk (Lanklaar, ... ), šoͅlək (Bree, ... ), #NAME?  schoulk (Amstenrade), sjollek (Maastricht), 1 woord voor alle soorten  schollək (Hout-Blerick), [schollik als spellingsvariant, uitspraak -/\\k/?]  schollik (Gruitrode, ... ), schōllik (Belfeld), scjóllik (Bocholt), sòlik (Bree), [sjollik als spellingsvariant, uitspraak -/\\k/?]  sjollik (Heek, ... ), algemene benaming  sjolk (Urmond), algemene naam, meestal blauw gekleurd  sjolk (Heel), Cfr. ook par. 34: De Kleding, p. 442. NB sjölkske, voor meisjes.  sjolk (Herten (bij Roermond)), de e is kort toonloos  sjollek (Maastricht), die mèt die sjöllekskes veur: bijnaam voor Tungelroyers (de mannen liepen vroeger met een blauwe voorschoot).  sjollek (Tungelroy), diminutief: sjölkske  sjolk (Bree), Etym.: samentrekking van schorteldoek.  sxoͅlək (Hamont), indien alleen de rok bedekt, noemen we t eine lage sjolk  sjolk (Stein), ook verschillende leuren, gebloemd, geruit enz. Deze wordt t meest in t huishouden gebruikt  sjolk (Heel), Platduitsch scholdök. Kil. schortekleed veurschoot. Oorspronkelijk was schortdoek een soort schoudermantel.  scholk, schollek (Valkenburg), Samentrekking van schorteldoek.  schollek (Achel, ... ), sch=ch van chef ò= o van t nederl. tolk  schòlk (Horn), schootdoek  scholk (Brunssum), sjolk= Ned. schort  sjolk (Vlodrop), Sjollek < sjollook < sjoldook (sjol schortel + dook doek).  sjollek (Maastricht), slechts 1 woord  sjollek (Valkenburg), Uit: Daan, J. en G. Winnen (1954), Schort in de Nederlandse dialecten. In: Taal en Tongval 6, blz. 87-98, bijlage II blz. 98.  scholk en varianten (Borgharen, ... ), uitspraak lk ongeveer alsof er een hoorbare e staat tussen de l en de k. De o is hetzelfde als in Ned. bijv. in hok.  sjōlk (Maasniel), VD: samentrekking van schorteldoek.  šolək (Meeuwen), Verkl. voorschoot.  scholk (Meerlo, ... ), Verkorte vorm van schorteldoek.  sjolk (Bree), Veroud. Samentrekking van schorteldoek. Ook scholk (p. 283).  šoͅlək (Lommel), Veroud. Samentrekking van schorteldoek. Ook sjolk (p. 292).  sxoͅlək (Lommel), vuur alle moodelle sch= duits schreiben  schollək (Bocholtz), Zie ook afb. p. 267. NB p. 312: voorschoot, niet gebr.; men zegt sjolk.  sjolk (Roermond), scholkje: sjöllekske (Maastricht), sjölləkskə (Maastricht), klein  sjùlkskə (Berg-en-Terblijt), schommelaar: schommeleer (Boekt/Heikant, ... ), schŏĕməlèər (Kwaadmechelen), schùmmelê"r (Beverlo), skuməlēr (Paal), sXŏməlēr (Boekt/Heikant), sxuməlejər (Zelem), sXuməleͅjər (Kwaadmechelen), sXòməlɛɛr (Paal), als men schotels afwascht  sxommelēir (Lummen), dit zei men vroeger  schoemeleir (Beverlo), het oudere woord  schŏĕmeleir (Beverlo), vuile  schoemelère (Tessenderlo), schoot: sjoeët (Tungelroy), schort: schort (Blerick, ... ), schŏrt (Gennep), sjort (Tungelroy), sxoͅrt (Lommel), B.v. Duut de schart af.  schart (Gennep), B.v. En schort van vlemme: onderrok van een soort baai (z. vlemme) [NB p. 313: vlemme, stevige gekeperde stof van fijn gehekeld vlas met vertikale of horizontale kepers]  schort (Meerlo, ... ), B.v. teertejje schört.  schört (Weert), is t wat verouderde woord voor onderrok  schort (Leunen), Uitsl. mv.  schörte (Weert), wordt om het middel geknoopt en bedekt zowel de voor als achterzijde van het lichaam. De einden komen samen achter en worden daar geknoopt. Raakt bij de jongere generatie uit de mode  sjort (Vlodrop), schortel: chottel (Val-Meer), scheutel (Welkenraedt), schortel (Afferden, ... ), schotel (Zichen-Zussen-Bolder, ... ), schŏrtel (Gennep, ... ), schötel (Montzen), schöttel (Val-Meer), schøttəl (Lontzen), sjottel (Eigenbilzen, ... ), sjottəl (Eigenbilzen), sòtel (Montzen), šottel (Kanne), šotəl (Montzen, ... ), šoͅtəl (Montzen), šətəl (Welkenraedt), oo als ned. schotel maar kort  žootəl (Vaals), Uit: Daan, J. en G. Winnen (1954), Schort in de Nederlandse dialecten. In: Taal en Tongval 6, blz. 87-98, bijlage II blz. 98.  sjottel (Gellik, ... ), Uitspr. sjottel. Geh. Eygenbilsen en omstreken (V, 25).  schortel (Eigenbilzen), schorteldoek: schortelik (Merselo, ... ), sjotteldook (Simpelveld), schortsel: schōtsəl (Bocholtz), schōtzel (Vaals), sjotsel (Bleijerheide, ... ), sjótsel (Kerkrade), šøtsəl (Eupen, ... ), voordoek: verk (Bilzen, ... ), verring (Berbroek), verèk (Riksingen), veuring (Borgloon, ... ), veuring, vjeuring (Diepenbeek), veurk (Brustem, ... ), veurring (Borgloon), veërk (Koninksem), veùrring (Wellen), vēͅrək (Kleine-Spouwen), vĕrk (Beverst), vĕrrek (Beverst), veͅrk (Martenslinde), vie.ring (Hasselt), vierik (Gelieren/Bret, ... ), viering (Gelieren/Bret, ... ), vierrik (Gelieren/Bret), vijring (Kuringen), vīreŋ (Hasselt), vīriŋ (Hasselt), vīəriŋ (Lummen), vīərək (Genk), vjeureug (Diepenbeek), vjeurk (Beverlo), vjeurrek (Grote-Spouwen, ... ), vjĕring (Heppen), vjöring (Beverlo), voeurk (Heers), vork (Halmaal), vurk (Eksel, ... ), vurring (Beringen, ... ), vurung (Zolder), vyrin (Tervant), vyəriŋ (Diepenbeek), väreng (Schulen), vèuring (Wellen), vérring (Spalbeek), vérriŋ (Kuringen), vörk (Borlo), vörring (Kortessem), vörrök (Romershoven), vörək (Sint-Truiden), vørenj (Lanklaar), vøriŋ (Beringen, ... ), vørk (Veulen, ... ), vørnk (Gelinden), vørək (Guigoven, ... ), vørəŋ (Beringen, ... ), vø̄reŋ (Lummen, ... ), vø̄rk (Tongeren), vø̄rəŋ (Beringen), vø͂ͅrk (Romershoven), vøͅreŋ (Houthalen), vøͅring (Wellen), vøͅrək (Kortessem, ... ), vùrrek (Hoeselt, ... ), vûering (Zolder), vəreŋ (Koersel), vəring (Hoepertingen), vəriŋ (Herk-de-Stad), vərk (Heers, ... ), vərring (Stevoort), vərriŋ (Kozen), vərək (Sint-Truiden), vərəng (Linkhout), vərəŋ (Kortessem), vɛrək (Martenslinde), Et. uit vùr (voor) + doek. Na de samentrekking vùrdoek > vùrdëk > vùrrëk > vùr"k werd de k als het suffix -ik geïnterpreteerd.  vùr"k (Tongeren), ps. omgespeld volgens Frings.  vurəng (Beringen, ... ), Uit: Daan, J. en G. Winnen (1954), Schort in de Nederlandse dialecten. In: Taal en Tongval 6, blz. 87-98, bijlage II blz. 98.  vörk en varianten (Alken, ... ), Uit: Daan, J. en G. Winnen (1954), Schort in de Nederlandse dialecten. In: Taal en Tongval 6, blz. 87-98, kaartje blz. 94.  type vörk (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), Zie ook afb. p.507.  vië.ring (Hasselt), Zie ook afb. p.542.  vu.rreng (Zonhoven), voorschoot: veschoet (Beverlo, ... ), veurschoat (Blerick), veurschoët (Blerick), vjesshoët (Heppen), voerschoet (Beringen), voorschoet (Overpelt), vurschoout (Venray), vusschoot (Lommel), vusxout (Zelem), vuursjoeës (Kerkrade), vŭschut (Halen), vyršōt (Lozen), vyršoͅt (Lozen), vysxy(3)̄ət (Halen), vöschoe"t (Beverlo), vöschūət (Oostham), vösxūst (Oostham), vøsxouət (Lommel), vøsxūət (Tessenderlo), vø̄rsxut (Zonhoven), vøͅrsxūət (Beringen), vəsxūət (Tessenderlo), NB: voorschoot (van vrouwen): vjöschuët.  vø̄rschot (Beverlo), NB: voorschoot (van werklieden): vörschot.  vjøsxuət (Beverlo), ps. omgespeld volgens Frings.  véúrschòt (Beverlo), vø͂ͅrsjot (Buggenum), Uit: Daan, J. en G. Winnen (1954), Schort in de Nederlandse dialecten. In: Taal en Tongval 6, blz. 87-98, bijlage II blz. 98.  voorschoot en varianten (Leopoldsburg, ... ), Uit: Daan, J. en G. Winnen (1954), Schort in de Nederlandse dialecten. In: Taal en Tongval 6, blz. 87-98, kaartje blz. 94.  type voorschoot (Halen, ... ), voorschort: vurschort (Venray, ... ), alleen gebruikt om de beesten te voederen  vōəršoͅrt (Heythuysen), voorschortel: (vur)schortel (Leunen), voorsing: veursing (Kortessem) *vurng: schort, voorschoot || 1. jasschort; - 2. schort || [schort] || Hoe noemt men het katoenen, wollen of zijden kledingstuk, dat de vrouw bij het werk draagt om haar kleren tegen vuil worden te beschermen en dat of de gehele voorzijde van het lichaam, of hoofdzakelijk de rok bedekt ? [DC 15 (1947)] || lange vrouwenrok || onderrok || scholk || schoot, voorschoot (bep. schort) || schort || Schort (in de Nederlandse dialecten) || schort, boezelaar || schort, voorschoot || schort: boezelaar || voorschoot [N 23 (1964)], [SGV (1914)], [ZND 08 (1925)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || voorschoot (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)] || voorschoot (van jute) || voorschoot (van vrouwen) [ZND B1 (1940sq)] || voorschoot (van werklieden) [ZND B1 (1940sq)] || voorschoot (werkschort zonder borststuk) [ZND B1 (1940sq)] || voorschoot, schort || voorschoot, werkschort zonder borststuk scholk, skolk, veuring, veurik, sloep, sloof, slopschorteldoek] [N 24 (1964)] || vrouwenkleren || wijde, meestal gekleurde rok van ruwe stof || zijn er verschillende namen voor verschillende soorten van deze kledingstukken ? [DC 15 (1947)] III-1-3
voorslaan voorhouwen: viǝr(h)ōǝ (Bilzen), voorslaan: vø̜rslǭn (Castenray, ... ) Met de voorhamer het gloeiende metaal smeden. Dit werk wordt door de smidsknecht gedaan. Hij houdt daarbij de steel van de voorhamer met beide handen vast en slaat op plaatsen van het werkstuk die hem door de smid worden aangewezen. [monogr.; N 69, add.] II-11
voorslagsblok oliebank: ūliba.ŋk (Ittervoort), pers: pǫrs (Tongerlo), slagbank: slā.x˱ba.ŋk (Neeroeteren, ... ) Het toestel waarin het gemalen zaad voor de eerste maal geperst wordt. [Jan 281] II-3
voorsnijder snijkant: šnīkantj (Reuver), snijvlak: snījvlak (Venlo), vleugels: vlø̄gǝls (Stein), voorsnijder: vȳršniǝr (Bleijerheide), vø̄rsnīǝr (Geulle), vø̄ršnijǝr (Sint Odilienberg), vø̄ršnījǝr (Posterholt), vø̄snęjǝr (Leopoldsburg), voorsnijmes: vø̜̄ršnijmɛts (Heel) Een scherp beiteltje aan één kant of aan beide kanten van de boorpunt van een centerboor of slangboor dat de omtrek van het te boren gat in het hout uitsnijdt. [N 53, 163b] II-12
voorsnijtang voorsnijtang: vȳršnitsaŋ (Kerkrade) Kniptang voor metaal waarbij de sneden zich aan de kop van de bekken bevinden. De tang dient om draadmateriaal vlak langs een ander oppervlak af te knippen (Handboek Gereedschap, pag. 197). Zie ook afb. 145. [N 33, 178] II-11
voorspanbalk corâ: corâ (Rekem  [(Zwartberg / Eisden)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), kurõ̜ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), kōra (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), kūrā (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Maurits]), kǫra (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), kǫrá (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Winterslag, Waterschei]), rail: rēl (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), voorspan: vø̜rspan (Eisden  [(Eisden)]   [Zwartberg, Eisden]), voorspanbalk: vōrspanbalk (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Wilhelmina]), voorspanrail: voorspanrail (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Maurits]), vy.ǝršp˙anr˙ēl (Chevremont  [(Julia)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Julia]), vø̄ršpanjrēl (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), vø̄ršpanrēl (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Maurits]  [Maurits]  [Maurits]), vø̄ǝrspanrēl (Thorn  [(Maurits)]   [Maurits]), voorspanscheen: vyǝršpanšen (Heerlen  [(Emma)]  , ... [Domaniale]  [Emma]), vyǝršpanšęn (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Eisden]), vȳršpanšen (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Willem-Sophia]  [Laura, Julia]  [Domaniale]  [Domaniale]) Profielijzerbalk van ongeveer vijf meter lengte voor de voorlopige ondersteuning van het dak bij het front van een in aanleg zijnde mijngang. De voorspanbalk wordt aan de reeds bestaande ondersteuning gemonteerd. Defoin (pag. 113) vermeldt dat er vroeger ook houten voorspanbalken werden gebruikt. [N 95, 366; N 95, 363; monogr.; Vwo 254; Vwo 259; Vwo 844] II-5
voorspanhaak griffe: gref (Zonhoven  [(Eisden)]   [Maurits]), voorspanhaak: voorspanhaak (Stein  [(Maurits)]   [Maurits]), vy.ǝršp˙anh˙ǫak (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Wilhelmina]), vyǝršpanhǭk (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), vȳršpanhoak (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Winterslag, Waterschei]), vȳršpanhoǝk (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Domaniale]  [Julia]  [Domaniale]), vȳršpanhǭk (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-I V)]  , ... [Willem-Sophia]  [Laura, Julia]), vȳǝršpanhoǝk (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Emma]), vȳǝršpanhǫǝk (Heerlen  [(Emma)]   [Oranje-Nassau I-I V]), vøǝrspanhǭk (Thorn  [(Maurits)]   [Maurits]), vø̄ršpanhoak (Lutterade  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), vø̄ršpanhǭk (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Maurits]  [Maurits]), étrier: itrjē (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Zwartberg, Waterschei]), étrier (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Zwartberg, Waterschei]), ētrjē (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Eisden]) Beugel, bevestigd aan de bestaande ondersteuning, waarin de voorspanbalk hangt. [N 95, 364; monogr.] II-5
voorspannen de kappen voorspannen: dǝ kapǝ vȳršpanǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Julia]), een beel opleggen: een beel opleggen (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Eisden]), kappen opleggen: kapǝ oplɛqǝ (Chevremont  [(Julia)]   [Laura, Julia]), voorbouwen: vȳrbǫwǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), voorspankappen opleggen: vȳršpankapǝ oplɛqǝ (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Winterslag, Waterschei]), voorspannen: voorspannen (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Maurits]), vy.ǝršp˙anǝ (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Domaniale]), vyǝršpanǝ (Heerlen  [(Emma)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Emma]), vȳršpanǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Willem-Sophia]  [Domaniale]  [Domaniale]), vøǝrspanǝ (Thorn  [(Maurits)]   [Eisden]), vø̄ršpanǝ (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Maurits]  [Maurits]  [Maurits]  [Maurits]), vø̜rspanǝ (Eisden  [(Eisden)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) Het verlengen van de ondersteuning aan het front van een mijngang met behulp van voorspanhaken, voorspanbalken en voorspankappen. [N 95, 367; monogr.] II-5
voorspel bijendans: bęjǝndās (Genk), orientierungsdans: oriɛnteroŋsdans (Montzen), oriëntatie: oriëntatie (Noorbeek, ... ), oriëntatievlucht: oriɛntāšǝvløx (Beek), speelvlucht: (mv)  spēlvløǝ.xtǝn (Diepenbeek), verkenningsdans: verkenningsdans (Beek), voorspel: voorspel (Buchten, ... ), vø̄rspēl (Geulle), vø̜rspɛl (Tessenderlo) Dans van jonge bijen voor de woning. Uiterlijk en ligging van de woning prenten ze zich hiermee in. Zie ook het lemma Voorspelen. [N 63, 57a] II-6
voorspelen dansen: dansen (Dilsen, ... ), dansǝ (Asenray / Maalbroek, ... ), invliegen: envlēgǝ (Herkenbosch, ... ), invlīgǝ (Wellerlooi), ēnvlēgǝ (Horst), met voorspel dansen: męt vø̄rspø̄l dansǝ (Geistingen), oriënteren: oriënteren (Kerkhoven, ... ), spelen: spȳlǝ (Weert), spø̄lǝ (Maaseik, ... ), spē.lǝ (Houthalen), spęjlǝ (Alken), spęlǝ (Sint-Truiden), voorspelen: vȳršpīlǝ (Heerlen), vørspø̄lǝ (Venray), vø̄rspø̄lǝ (Thorn, ... ), vø̄rspēlǝ (Born), vø̄ršpēlǝ (Asenray / Maalbroek), voorvliegen: vørvlīgǝ (Venray), vø̄rvlēgǝ (Tegelen, ... ) Het voor de woning op en neer dansen van jonge bijen in het voorjaar. Dit gebeurt bij reinigingsvluchten en ook tijdens het hoogtepunt van het broedseizoen. De jonge bijen prenten dan waarschijnlijk het uiterlijk en de ligging van hun woning in. Zij blijven vlak voor de woning op en neer dansen met hun kop naar de vliegopening gericht. [N 63, 57a] II-6