e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voorbijliggen voorbijliggen: vø̄rbilɛqǝ (Kaulille) Gezegd van een gebogen kerf, wanneer deze aan de buitenkant van de steen 8 tot 10 cm voorbij haar beginpunt aan het kropgat ligt. [N O, 34i] II-3
voorbijligging achterligging: ā.xtǝrlegeŋ (Maastricht), voorbij: vǝrbī. (Bree, ... ), voorbijligging: vǝrbi.legeŋ (Maastricht), vǝrbīlegeŋ (Aldeneik), vǝrbɛ̄legeŋ (Lauw) Wanneer een gebogen kerf aan de buitenkant van de steen 8 tot 10 cm voorbij haar beginpunt aan het kropgat ligt, noemt men dit verschil de voorbijligging. De voorbijligging wordt gemeten met een mal, een houten plank met de kromming van de kerf en aan het uiteinde enkele gaten. Een van die gaten plaatst men in het midden van de steen om hem in panden te verdelen of om te zien of de voorbijligging nog juist is. [Jan 211; Coe 182] II-3
voorblad voorblad: vȳrblat (Bleijerheide), vørbla (Meijel), vø̄rblāt (Maasbree), vø̜rblat (Milsbeek), voorblad met de naas: vø̜̄rblāt met dǝ nās (Roggel), voorste: viǝstǝ (Bilzen), voorste (Dilsen), vyǝrstǝ (Posterholt), vȳrstǝ (Heerlerheide), vø̄rstǝ (Geulle), vø̜rstǝ (Milsbeek), vø̜ǝštǝ (Montzen), voorstuk: vȳrštøk (Bleijerheide), vø̄rstø̜k (Maasbree) Het voorste gedeelte van het overleer. Dit kan bestaan uit één deel, het voorblad, of uit twee delen, de neus en het voorblad, enzovoorts. In dit laatste geval is het voorblad dus niet het allervoorste gedeelte van het bovenleer, maar het deel dat op de bovenkant van de voet ligt, vlak achter de neus. Zie afb. 20. [N 60, 23; N 60, 21c] II-10
voorblad [wld ii.10, p. 24-25] voorblad: veurblaad (Maasbree), vuurblad (Bleijerheide), vörblat (Milsbeek), vørbla (Meijel), voorblad met de neus: vèùrblat mè də naas (Roggel), voorste, het -: `t viëste (Bilzen), de vörstə (Milsbeek), het veurste (Geulle), veursten (Lommel), voorsten (Dilsen), vuerste (Posterholt), vuurste (Heerlerheide), vøəštə (Montzen), voorstuk: veurstökke (Maasbree), vuursjtuk (Bleijerheide) Het voorste gedeelte van het overleer: de neus met de vleugels (voerblad, voorst, veursten?) Zie tek. 23. [N 60 (1973)] || spiegel? [N 60 (1973)] III-1-3
voorblad [wld ii.10, p. 25-26] voorblad: vèùrblat (Roggel) De vleugelvormige gedeelten hiervan? [N 60 (1973)] III-1-3
voorbodem aanslagkant: ānšlāxkantj (Schinnen), bodem: bōjǝm (Venray), bǭm (Schinnen), bovenkant: bȳ.vǝkā.nt (Opitter), bǭvǝkānt (Valkenburg), dek: dɛk (Weert), kin: keǝn (Wellen), kop: kop (Arcen), kǫp (Alken), voorbodem: vø̄rbōjǝm (Maastricht), vø̄rbǭm (Horn), voorkant: vø̄rkantj (Posterholt), voorzij: vø̄rzi (Horn) De voorste bodem van een bierton waarin het aansteekgat zit. Zie ook het lemma ''aansteekgat''. [N 35, 92] II-2
voorboor egger: ęgǝr (Tessenderlo), voorboor: vø̄rbōr (Sevenum), vø̜jrbǫwr (Loksbergen), voorloper: vørluwǝpǝr (Tessenderlo), vørlø̜jpǝr (Venray), vø̄rlȳpǝr (Sevenum) Soort avegaar waarvan de lepel lang en smal is en enigszins spits toeloopt. De voorboor wordt gebruikt om de eerste, smalle opening te boren in de richting van de teen van de klomp. Op de schacht van de boor zijn markeringen aangebracht die aangeven tot hoever de klompenmaker in de verschillende modellen klompen naar voren kan boren. Zie ook afb. 242. [N 97, 76; A 29a, 7c; A 32, 8b] II-12
voorboren lengte boren: leŋtǝ bōrǝ (Sevenum), voorboren: vȳrbō̜rǝ (Mechelen, ... ), vȳrbǫarǝ (Bleijerheide), vørbǫwǝrǝ (Tessenderlo), vø̄bōrǝ (Leopoldsburg), vø̄rbōrǝ (Dilsen), vø̄rbǫarǝ (Geulle), vø̄rbǭrǝ (Herten, ... ), vø̜̄rbō̜rǝ (Ottersum), vø̜̄rbūǝrǝ (Heel), vø̜jrbǫwrǝ (Loksbergen), vø̜rbuǝrǝ (Bilzen) Met behulp van de voorboor de eerste, smalle opening boren in de richting van de teen van de klomp. Het voorboren gebeurt na het uitdoppen. [N 97, 77] || Met een dun boortje een gaatje boren, ten einde een geleiding te verkrijgen voor een dikkere boor of om te voorkomen dat het hout gaat splijten bij het spijkeren of schroeven. [N 53, 180b] II-12
voorbruidje bruidje: bruidje (Baarlo), bruudje (Echt/Gebroek, ... ), bruudsje (Posterholt, ... ), bruutje (Koningsbosch), de bruutsches oplije (Schimmert), eerste communicantje (<lat.): eerste communiecantje (Eys), engel: der ingel (Klimmen), ingel (Haler), ingele (Reuver), èngel (Neerpelt), engeltje: eingelke (Hoensbroek), ingelke (Baarlo, ... ), groot bruidje: groat bruudsje (Valkenburg), leidengel: lei-ingel (Valkenburg), leidster: leidster (Tungelroy), voorengel: de veuringel (Meerssen), dər v"reŋəl (Montzen), ne vjérengel (Eigenbilzen), veurengel (Lutterade), vuëringel (Thorn), vūūringel (Nieuwenhagen), voorengeltje: vūūringelke (Nieuwenhagen), voorgangster: veurgangster (Meijel), wit kind: wit kind (Klimmen, ... ) Het bruidje dat de stoet van eerste-communicantjes opent, d.w.z. vooropgaat [veuringel]. [N 96D (1989)] III-3-3
voorde, doorwaadbare plaats afvoer: aofvoer (Maastricht), brug: breig (Thorn), door het water gaan: Note v.d. invuller: is omschreven!  durch ⁄t water gaon (Klimmen), door het water lopen: Note v.d. invuller: is omschreven!  durch ⁄t water laope (Klimmen), doorgang: doorgang (Zonhoven), dørxgaŋ (Teuven), ene dŭrggank dŭrg gè waater (Ingber), doorlaat: doorlaot (Montfort), doorloop: doerloup (Weert), doorsteek: doorsjtaek (Lutterade, ... ), doorsjtéék (Susteren), doorstaek (Guttecoven), doorsteek (Heer, ... ), doorstèk (Sittard), douwrsteek (Jeuk), durchsjtiejək (Epen), durchsteak (Eys), durgsteëk (Heerlerbaan/Kaumer), duursteek (Bree), dùrchstìch (Simpelveld), (overgenomen van Maasland).  dōērstéék (As), doorvaart: doorvaard (Montfort), doorvaart (Tungelroy), doorwaadplaats: doorwaadplaats (Schimmert), doorwaden: durwaajə (Meijel), draai: dreij (Wijlre, ... ), droog: dreig (Buchten), = plaats waar het water "dreig"(= ondiep) is.  dreig (Kapel-in-t-Zand), ps. volgens mij heeft invuller geen volledig antwoord gegeven?!  dreig (Schimmert), droog zijn: (= doorwaadbaar).  dreig zēēn (Thorn), droogvallen: v.d. maos bijvoorbeeld.  drūūgvallə (Maastricht), gewaad: gewaat(j) (Pey), gəwat (Kwaadmechelen), grind: greentj (Grevenbicht/Papenhoven), karrenweg: kaareweeg (Maastricht), kwaagt: kwaagt (Ospel), ondiep: ondeep (Gulpen, ... ), ondijp (Vaals), ondiep stuk: en stuk ondiep (Oirlo), ondiep water: ondeep water (Vijlen), ondiepe plaats: andeepe plantsch (Waubach), ondepe plaatsj (Klimmen), òndijpə pláátsj (Nieuwstadt), ôndeepe plaats (Venlo), ôndeepə plaats (Beesel), ⁄n oondeepe plaats (Velden), ondiepte: ondipte (Hoeselt), oondeebdə (Schimmert), overgang: euvergank (Vlodrop), overloop: uvverloof (Kerkrade), oversteek: aoverstèèk (Meijel), eaverstêk (Stein), euver steak (Thorn), euversjteak (Lutterade), euversjteek (Schimmert), euversjteik (Vlodrop), euversteek (Itteren, ... ), euversték (Beesel), euverstéék (Born), euvərsjtaek (Tegelen), euvərsjtéék (Roermond), īēverstéék (Opglabbeek), oversteek (Oirsbeek), uuevörstéék (Stevensweert), èùvərsjtèèk (Horn), êûverstjaek (Nunhem), över steék (Gulpen), (overgenomen van Maasland).  īēverstéék (As), oversteekplaats: euversjteekplaats (Schimmert), schouw: schàà (Loksbergen), voorde: vaat (Jeuk), vaut (Jeuk), voaed (Gulpen, ... ), voerd (Eys), voor (Brunssum, ... ), voord (Schinnen, ... ), voorde (Montfort, ... ), voort (Ell, ... ), vōōr (Nieuwenhagen), vōōrd (Schimmert), vōt (Sint-Truiden), vôôt (Epen), (verouderd).  väörd (Klimmen), Note v.d. invuller: d = fout.  voort (Ell), Note v.d. invuller: is sterk verouderd en nu ongebruikelijk.  veurt (Klimmen), voordje: vóirkə (Loksbergen), waad: de waai (Venray), waad (Herten (bij Roermond)), waaj (Herten (bij Roermond), ... ), wad (Merkelbeek), wāāj (Heel), wāt (Sittard), wàt (Maastricht, ... ), wáái (Heel), waadbeek: waaibéék (Sint-Odiliënberg), waadpad: waaj paad (Melick), waadplaats: waai plaats (Montfort), waajplaats (Thorn) de plaats waar een weg door een beek of een riviertje gaat, de plaats waar die beek doorwaadbaar is (voorde, voord) [N 90 (1982)] || doorwaadbare plaats in een water [waaistap, gewad, doorsteek] [N 81 (1980)] || voord (doorwaadbare plaats) [ZND m] III-4-4