e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voorhout voorhout: vȳrhōts (Bleijerheide), vø̄rhǫwt (Geulle, ... ), vø̄ǝrhǫwt (Posterholt), vø̜rhǭlt (Ottersum) De afstand van de voorkant van de trede tot aan de bovenkant van de trappeboom. De trappebomen vormen de zijstukken van een trap. De treden worden hierin ingelaten. [N 55, 89a] II-9
voorhuid duitse helm: Spottend.  Duitse hellem (Weert), eikel: eikel (Bree, ... ), eikelvel: eekelvel (Eigenbilzen), floche (fr.): floes (Spekholzerheide), floche-tje (<fr.): flochke (Eksel), gardien (fr.): gerdien (Neerharen), helm: helm (Loksbergen), huid: hoed (Kerkhoven), kop: kop (Waubach), kop ? (Urmond, ... ), kopje: kopje (Vorsen), kèpke (Bilzen), köpje (Bocholtz), köpke (Klimmen), kraag: kraag (Ell), los vel: los vel (Achel), nekvel: nekvel (Loksbergen), top: toep (Baarlo), vel: vael (Vijlen), vel (Houthalen, ... ), velle (Herten (bij Roermond), ... ), vé.l (Zolder), velletje: velke (Gulpen, ... ), velleke (Diepenbeek, ... ), velleken (Lommel), veltje (Bocholtz), vèlke (Ell, ... ), Bij kinderen.  vaeltje (Vijlen), velleke (Eksel), Kind..  vélleke (Zolder), voorhuid: vuërhoed (Klimmen), vüërhoed (Thorn), voorvelletje: vuirvelleke (Sint-Truiden) voorhuid van de penis [N 10c (1961)], [N 10c (1995)] III-1-1
voorijzer geribde staak: gǝreb˱dǝ štāk (Nieuwenhagen, ... ), groefijzer: gruf˱īzǝr (Lanaken), groevenzetijzer: gruvǝzɛts˱īzǝr (Bleijerheide), hoefijzer van de voorpoot: hōf˱īzǝr van dǝr vȳrpūǝt (Heerlen), hoefijzer van de voorste poot: h ̇of˱īzǝr van dǝr vȳštǝ pūǝt (Spekholzerheide), ijzer voor de voren derin te slaan: īzǝr vø̜r dǝ vōrǝ dǝren tǝ slǭn (Helden), rilijzer: relīzǝr (Roermond), rond model: rontj modɛl (Reuver), ronde teen: rōndǝ tijǝn (Tessenderlo), rondijzer: rontj˱ īzǝr (Herten), staak: štāk (Bleijerheide), voorhoefijzer: vø̄rhōf˱īzǝr (Reuver), voorijzer: vȳǝrīzǝr (Klimmen), vø̄rīzǝr (Geulle, ... ), vø̜rīzǝr (Heijen, ... ), vī.rejzǝr (Bree), vōrīzǝr (Venray), vǭrizǝr (Horst), vǭrīzǝr (Sevenum), voorpootijzer: vø̄rpūǝt˱īzǝr (Neeritter), voorste: vøstǝ (Jeuk), voorste hoefijzer: viǝ(r)stǝ (h)ūf˱ęjzǝr (Bilzen), vøstǝ huf˱ē̜jǝzǝr (Loksbergen), voorste ijzer: ve̜rstǝ īzǝr (Zutendaal), viǝrstǝ ęjzǝr (Bilzen), vȳrštǝ īzǝr (Simpelveld), vørstǝ īzǝr (Helden, ... ), vø̄stǝ ęjzǝr (Bevingen) Hoefijzer voor de voorhoef van het paard. De vorm van het voorijzer is doorgaans ronder dan dat van het achterijzer. Zie ook afb. 223a. [N 33, 353; N 33, 354a; monogr.] || Klein aambeeldje met gleuven dat wordt gebruikt voor het maken van groeven in metalen platen. De bovenzijde van het werktuig kan vlak of bol zijn uitgevoerd. Volgens Van der Kloes en Risch (pag. 156) dient het ook om metaaldraad en dunne staven halfrond te smeden. Zie ook afb. 23. Volgens de invuller uit L 210 werd het voorijzer gebruikt samen met de voorhamer. [N 64, 34d; N 66, 14d] II-11
voorjaarsdracht fruitdracht: fruitdracht (Sint-Truiden), lentedracht: lɛntǝdrāx (Zepperen), opgang: opgang (Diepenbeek), voorjaarsdracht: voorjaarsdracht (Achel, ... ), vø̄rjǭrsdrax (Beek, ... ), vø̄rjǭrsdraxt (Thorn), vø̄rjǭrsdrǫxt (Diepenbeek), vø̜rjǭrsdraxt (Tessenderlo, ... ), vroegjaarsdracht: vrø̄xjǭrdrax (Geulle) De periode van het voorjaar waarin de bijen vliegen op bloesem van de dan bloeiende planten, bloemen en bomen. In vragenlijst N 63, vraag 50a is gevraagd naar de bloemen, planten en bomen waarvandaan de bijen in het voorjaar honing en stuifmeel halen. De antwoorden op deze vraag geven het volgende resultaat. In het voorjaar vliegen de bijen op fruitbloesem, voorjaarsbloemen en sierplanten, meidoorn, acacia, wilgebomen, koolzaad, paardebloem, lupinen, bonenbloei, esdoorn, hulst, crocussen en hazelaar. Uiteraard zullen er nog meer haalmogelijkheden voor de bij zijn. [N 63, 48; N 63, 50a; Ge 37, 85] II-6
voorjaarshoning fruithoning: frø̄thōneŋ (Millen), meihoning: męhōneŋ (Diepenbeek), voorjaarhoning: vørja.rho.neŋ (Dilsen), voorjaarshonig: vø̜rjǭrshø̜nex (Tessenderlo), voorjaarshoning: voorjaarshoning (Achel, ... ), vørjǭrshoneŋ (Meijel, ... ), vørjǭrshōneŋ (Houthalen, ... ), vø̄rjoǝ.rshōneŋ (Diepenbeek), vø̄rjǭrshoneŋ (Horst, ... ), vø̄rjǭrshōneŋ (Asenray / Maalbroek, ... ), vø̜rjǭrshu.neŋ (Weert), vērjǭrshø̄neŋ (Hasselt) Soort honing die uit de nectar van voorjaarsbloesem, vooral fruitbloesem, is bereid. [N 63, 112a; Ge 37, 129; monogr.] II-6
voorjaarszonnebloem els: -  els (Maasbree), gele margriet: -  gael margriet (Posterholt), goudroos: eigen spellinsysteem \'(olie)\'  goudroos (Meijel), grote zonnebloem: eigen spellinsysteem \'(olie)\'  grote zonnebloem (Meijel), kleine zonnebloem: klein zonneblom (Kunrade), voorjaarszonnebloem: geen aparte naam  voorjaars zonnebloem (Berg-en-Terblijt), zelfde benaming  voorjaars zonnebloom (Echt/Gebroek), zonnebloem: zonne bloom (Schimmert, ... ), zonneblomme (Eys), zunnebloom (Ten-Esschen/Weustenrade), Bree Wb.  zònnebloom (Bree), eigen spelling  zonnebloom (Vlodrop), gewoon (zie vragenlijst)  zònnəblŏĕm (Meijel), idiosyncr.  zònnebloom (Thorn) Voorjaarszonnebloem (dronicum oriëntale). De stengel is soms wel 1 m hoog. De bladeren zijn toegespitst eivormig, de stengel omvattend; de korfjes 37 tot 50 mm, geel gekleurd (sluiterke, kleine zonnebloem, reebokkruid, gemzewortel).(Doronicum oriëntale Ho [DC 60a (1985)], [N 73 (1975)], [N 92 (1982)] III-2-1
voorkant van de veenkruiwagen hoofd: hyǝt (Meterik), kop: kop (Griendtsveen, ... ) [II, 70b] II-4
voorkeuvelens van de hollandse molen voorkeuvelens: vyǝrkø̄vǝlǝns (Weert), vø̄rkø̄vǝls (Herten) Het samenstel van balken dat zich aan de voorkant (d.i. de kant van de wieken) van de kap bevindt. [N O, 51a; N O, 56e] II-3
voorkeuvelens van de standerdmolen achterkeuveleind: axtǝrkø̄vǝlentj (Weert), kapelletje: kǝpɛlkǝ (Herten), voorgespan: vø̄rgǝšpanǝ (Einighausen) De topgevel van de staartzijde van de standerdmolen. Zie ook afb. 15. [N O, 45b] II-3
voorklauw grote teen: grǭtǝ tē̜n (Obbicht), hoef: huf (Leunen), klauw: klau̯w (Welten), klōw (Borgloon), klǭu̯w (Hamont), nagel: niǝgǝl (Hoepertingen), nāgǝl (Halen), pootje: pøtšǝ (Mal), schoen: sxūn (Rummen), šu (Horn), šē̜ǝn (Lanklaar), teen: tii̯n (Waterloos), tii̯ǝn (Teuven), tin (Beringen, ... ), tiǝn (Bree, ... ), tēn (Hoeselt, ... ), tēǝn (Beverst, ... ), tęi̯n (Borgloon), tīn (Boekend, ... ), tīǝn (Eygelshoven, ... ), tši̯n (Opheers), tɛn (Maasmechelen), voorhoef: vø̄rhōf (Blerick), vērhuf (Rapertingen), voorklauw: vyrklau̯w (Sevenum), vȳrklaw (Bocholt), vørklau̯w (Boorsem), vørklāw (Lommel), vø̄rklau̯w (Blerick, ... ), vø̄rklaw (Meeswijk, ... ), vø̄rklā (Tongeren), vø̄rklō (Beringen), vø̄rklǫu̯ (Tegelen), vø̄rklǫu̯w (Neerpelt, ... ), vø̄rklǭu̯w (Lanklaar, ... ), vø̄rklǭw (Boshoven), vø̜̄rklau̯w (Roosteren), vø̜̄rklaw (Kaulille), vø̜rklau̯w (Middelaar, ... ), vø̜rklaw (Neerpelt), vø̜rklǫu̯w (Gennep, ... ), vīrklǫu̯w (Opglabbeek), vūrklau̯w (Maaseik), vɛrklaw (Bree), voorpoot: vyrput (Bocholtz), vø̄rpūt (Blerick, ... ), voorschoen: vøršūn (Hoeselt), vø̄ršōn (Baarlo, ... ), vø̄ršǭn (Eisden), voorteen: vørtēn (Riksingen), vø̄rtii̯ǝn (Paal), voorvoet: vīrvūt (Genk), voorzool: vø̄rzǭl (Blerick) Het voorste deel van de hoef. [N 3A, 119b] I-11