e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vogelverschrikker draad: droud (Panningen), draden: dreud (Venlo), dreur (Vliermaalroot), garen: garen (Panningen), groenman: grienman (Kuringen), kerel: kêl (Arcen), kersenman: kiəšeman (Sint-Pieters-Voeren), klapper: kleppers (Nieuwstadt), klappertje: klepperke (Zichen-Zussen-Bolder), klaterdraad: klaterdraod (Blerick), klaterpapier: klaterpapier (Ospel), lappen: lappe (Vijlen), malbroek: malbroek (Kessenich, ... ), malbrok (Dilsen), naar Eng generaal Malborough  malbrook (Neeroeteren), man: man (Brunssum, ... ), mannetje: menneke (Beringen, ... ), mussendraad: mussendraad (Arcen), mussengaren: mussengaren (Baarlo), mussenschrik: messechrik (Wijer), messeschrik (Dilsen), messesjrik (Bree, ... ), musschenschrik (Sint-Truiden), mussenschrik (Borlo, ... ), musseschrik (Beringen, ... ), myəsənsxriək (Leopoldsburg), mössesjrik (Jesseren, ... ), mussenschrikker: mossenschrikker (Maasbree), mussenverschrikker: mussenverschrikker (Rosmeer, ... ), opgemaakte man: opgemakte man (Kozen), rammelpapier: rammelpapier (Panningen), ratels: ratels (Nieuwstadt), schriknet: sjrik-net (Schimmert), spandraad: spandraot (Brunssum), strokerel: strooikerl (Bergen), stroman: sjtreuman (Schimmert), streuman (Geleen), stroeman (Widooie), strooman (Panningen), ströman (Herten (bij Roermond)), strooien man: sjtreujeman (Meerssen), sjtroeëman (Ulestraten), stroeie man (Wijer), toddenman: toedeman (Montfort), vanen: voanen (Vliermaalroot), verneukertjes: verneukerkers (Ulestraten), vogel-scheuche: vogelscheuche (Vaals), vorelscheusch (Raeren), voͅrəlšyš (Eynatten), vogelenschrik: veugelensjrik (Diepenbeek), vogelenschrik (Kermt, ... ), vogelensjrik (Bilzen, ... ), vogeleschrik (Wijchmaal), vugelensjrik (Genk), vugelesjrik (Opglabbeek), vweugelesjrik (Mopertingen), vwoggelesjrik (Gellik), vogelschrik: veugelsjrik (Neerglabbeek), voegelschrik (Gerdingen), voegelsjrek (Kerkrade), voegelsjrik (Dilsen), vogelschrik (Berg, ... ), vogelsjrik (Bocholt, ... ), vugelsjrik (Bree), vwegelsjrik (Zichen-Zussen-Bolder), vogelschrikker: vogelschrikker (Wellen), vogelverschrikker: veugelversjrikker (Geleen), voegelversjrekker (Waubach), voegelversjrikker (Gulpen, ... ), voeëgelversjrekker (Eys, ... ), voeëgelversjrikker (Eygelshoven, ... ), vogelverschrieker (Bunde), vogelverschrikker (Afferden, ... ), vogelversjrieker (Sibbe/IJzeren, ... ), vogelversjrikker (Baarlo, ... ), vogelversrikker (Einighausen), voggelversjrekker (Bocholtz), voggelversjrikker (Gulpen, ... ), vooigelversjrikker (Klimmen), vōgəlvərsxreͅʔər (Oostham), vogelverschrikkertje: vogelversjrikkerke (Schimmert), vogelverschrikster: voəgelverschrikster (Weert) [ZND 32 (1939)]draden met wapperende lappen om vogels af te schrikken [DC 26 (1954)], [Lk 04 (1954)], [Lk 04 (1954)] || kruis met lappen in de gedaante van een pop om vogels af te schrikken [DC 26 (1954)], [Lk 04 (1954)] I-7
vogelwikke akkerwinde: akǝrwenj (Haelen), alverdrief: alverdrief (Ubachsberg), draai: drēi̯ (Broekhuizen), drek: drɛk (Blerick), duivewikke: duvǝwekǝ (Oirsbeek), gerij: grai̯ ('S-Herenelderen, ... ), griei̯ (Gutschoven), grø̜̄ (Herk-de-Stad, ... ), grø̜i̯ (Berbroek, ... ), grē̜ (Aalst, ... ), grē̜i̯ (Alken, ... ), grē̜ǝ (Bevingen, ... ), gręi̯ (Berbroek, ... ), grǭ.i̯ (Membruggen), grɛi̯ (Bommershoven, ... ), gǝrnai̯ (Tongeren), gerijwikke: grɛi̯wi.kǝ (Rosmeer, ... ), heggewikke: heqǝwekǝ (Brunssum), ijzerkruid: izǝrkrut (Nieuwenhagen), kettingklee: kęteŋklīǝ (Lottum), kleine rijwikke: klēnǝ ręi̯wekǝ (Rosmeer), klokjes: klokskǝs (Valkenburg), knoei: knui̯ (Mook), kol: kǫl (Kuringen), kolbloem: kolbloem (Herk-de-Stad), kǫlblōm (Schimmert), kollebloem: kǫlǝblōm (Heerlen), kruidwikke: krutwekǝ (Munstergeleen), kruk: krø̜k (Heppen, ... ), krukken: krø̜kǝ (Aalst, ... ), krękǝ (Berbroek, ... ), mestwikke: męswekǝ (Geulle), nachtswikke: naxswek (Siebengewald), nāxswek (Middelaar), nachtwikke: naxtwek (Milsbeek  [(klein)]  ), naxwek (Ottersum), nāxwek (Kronenberg, ... ), onkruid: ǫnkrut (Blerick), rief: rēf (Ell), ręi̯f (Eckelrade, ... ), ręi̯ft (Oost-Maarland), rij: rai̯ (Grote-Spouwen), rei̯ (Boorsem, ... ), rii̯ (Dilsen, ... ), rijf: rief (Altweert, ... ), rif (Berg, ... ), rīf (Boukoul, ... ), rīǝf (Thorn), rijwikke: ręi̯wekǝ (Gellik, ... ), ringelwikke: reŋǝlwekǝ (Brunssum), rinkrank: reŋkraŋk (Bleijerheide), slingerwikke: sleŋǝrwek (Lottum), steenwikke: stē.nwi.kǝ (Vreren), stē.wi.kǝ (Martenslinde), troog: troog (Leuken), vitsen: vetsǝ (Bevingen, ... ), vogelswikke: vogelswikke (Houthem, ... ), vǫu̯gǝlswękǝ (Mechelen), vogelwikke: vogelwikke (Nunhem), vø̄gǝlwekǝ (Brunssum), vūgǝlwikǝ (Oost-Maarland), vūǝgǝlwekǝ (Eijsden, ... ), vǫgǝlwekǝ (Reijmerstok), vrikken: vrekǝ (Geleen), vuiligheid: vǫ.lixhɛ.t (Kaulille), weerwinde: vǝrwɛn (Werm), węrwen (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), wikke(n): vekǝ (Donk, ... ), we.kǝ (Zutendaal), wekǝ (Aijen, ... ), wi.kǝ (Membruggen), wikǝ (Achel, ... ), wiʔǝ (Lommel), wɛk (Montzen), wɛkǝ (Eupen), wikkedrek: wikkedrek (Sevenum), wilde krukken: welžǝ krø̜kǝ (Jeuk), welǝ krø̜kǝ (Montenaken), wilde krukken (Mielen-boven-Aalst), wilj krø̜kǝ (Groot-Gelmen, ... ), węl krø̜kǝ (Herk-de-Stad), wilde liezen: wel līzǝ (Herderen, ... ), wil līzǝ (Berg, ... ), wilde wikjes: wɛl wekskǝs (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), wilde wikke: wel wekǝ (Bunde, ... ), wel wi.kǝ (Hoeselt), wel wikǝ (Cadier, ... ), welj wekǝ (Einighausen, ... ), wil wikǝ ('S-Herenelderen, ... ), wilde wikke (Hout-Blerick), wildǝ wekǝ (Merselo), wēldǝ wek (Gennep), winde: wenj (Kinrooi, ... ), weŋ (Kerkrade, ... ), węn (Genk), węnj (Berg, ... ), wingerd: wingerd (Valkenburg), winterwikke: wentǝrwek (Milsbeek, ... ), wubben: wø̜bǝ (Nerem, ... ) Vicia cracca L. Algemeen voorkomend klimmend onkruid in graslanden en bermen, aan bosranden en waterkanten met paarsblauwe bloempjes in langgesteelde trossen en lange stengels. Het bloeit van juni tot september. De lengte varieert van 30 tot 200 cm. Dit onkruid wordt vaak verward met ringelwikke (Vicia hirsuta (L.) S.F. Gray), waar het sterk op lijkt, maar dat kleiner is (15 tot 60 cm.) en blauwachtig witte bloempjes heeft, die van mei tot juli bloeien. Ringelwikke komt meer voor op zandige bermen en akkerland, waar het bijzonder schadelijk is voor het koren. Bij de opgaven wordt door de informanten vaak geen onderscheid gemaakt. Voor de typen rij, gerij en wilde liezen (en samenstellingen of contaminaties zoals rijwikke) is steeds aangegeven dat het om de kleinere ringelwikke gaat. Oorspronkelijk was dit bij rijf ook het geval, maar dit woord heeft op sommige plaatsen betekenisuitbreiding ondergaan en is "wikke in het algemeen", dus ook de grotere vogelwikke, gaan aanduiden. Hier en in andere woordtypen is aangegeven d.m.v. (groot) en (klein) om welke van de twee uitdrukkelijk aangegeven variëteiten het gaat. De typen met wik zijn ondergebracht bij wikke; de naam wikke zelf wordt wel als een meervoud geïnterpreteerd; vandaar de mogelijke meervoudsvorm van het woordtype wikke(n). De windende groeiwijze heeft geleid tot gemeenschappelijke namen met de haag- en akkerwinde; de groeiplaats in het koren tot gemeenschappelijke namen met de klaproos (de typen met kol) en de schadelijkheid tot enkele niet-specifieke onkruidbenamingen (onkruid, drek, knoei, vuiligheid). Vergelijk ook het lemma Voederwikke. [N 11A, 29e; N C 1a, 1b; N Q 1b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] || vogelwikke I-5, III-4-3
voile falie: faalie (Oirsbeek), falie (Montfort), fállie (Venray), vállie (Gennep), gardien (fr.): gardien (Meijel), netteke: ps. omgespeld volgens R.N.D. (ik ken het Eksels dialect niet).  neͅtəkə}? (Eksel), sluier: sjleer (Vaals), sjluier (Waubach), sjläujer (Kerkrade), (m.).  šl‧øͅi̯ər (Eys), breed lint over een schouder, op de kant vastgemaakt  slør (Achel), voile: voal (Bleijerheide), voile (Boorsem, ... ), voǝl (Lutterade), vwal (Achel), vwaǝl (Tessenderlo), vwol (Rothem), vwāl (Boorsem), vǭl (Doenrade), voile (fr.): faol (Posterholt, ... ), foeël (Meerlo, ... ), foël (Sevenum, ... ), fōēl (Maasbree), fòèl (Sevenum), fôîl (Melick), vaal (Meijel, ... ), vaille (Maastricht), val (Mheer, ... ), vaol (Doenrade, ... ), vāōl (Geleen, ... ), vo.l (Gingelom), voaal (Montfort), voal (Geleen, ... ), voāl (Susteren), voe"l (Beverlo), voeal (Ittervoort), voel (Geistingen, ... ), voewel (Wellen), voewəl (Houthalen), voeèl (Meijel), voeël (Eksel, ... ), voe‧l (Weert), vohwel (Peer), voihwell (Peer), voil (Maastricht, ... ), voile (Beek, ... ), voilə (Maastricht), vool (Haler, ... ), voowl (Jeuk, ... ), voul (Born, ... ), voël (Ten-Esschen/Weustenrade, ... ), voùl (Ophoven), vōāl (Valkenburg), vōēl (As, ... ), vōͅl (Meeswijk), vŏĕwəl (Loksbergen), vul (Wellen), vuul (Bree, ... ), vuò`l, vwa`l (Tongeren), vūūl (Opglabbeek), vwa:il (Kanne), vwa`l (Kortessem), vwaajl (Kanne), vwaal (Maastricht, ... ), vwal (Achel, ... ), vwale (Maastricht), vwalə (Hulsberg), vwaol (Maastricht), vwawl (Veldwezelt), vwāāl (Maastricht), vwoil (Diepenbeek), vwol (Grote-Spouwen), vwàjl (Maastricht, ... ), vwàl (Amstenrade, ... ), vwál (Hechtel), vwòil (Tongeren), vòl (Heerlen), vól (Kapel-in-t-Zand), vôel (Kelpen), vôâl (Thorn), vú:əl (Kinrooi), ən val (Maastricht), (Fr. voile).  ⁄n vaol (Klimmen), [Vernl. als vool].  vo.l (Meeuwen), Bedekt niet het gezicht.  voile (Eigenbilzen), Dim. viëlke.  voël (Bilzen), Fr. voile.  vuul, (vool) (Bree), vwail (Hasselt), vwal (Genk, ... ), vòòël (Zonhoven), Groot, over het hele hoofd.  vool (Jeuk), Modernisme.  vwàl (Bilzen), Ouder.  voel (Maaseik), Spelling: &lt;`&gt; = sjwa.  vwal (Bocholt, ... ), syn. vooël.  vwal (Diepenbeek), syn. vwal.  vooël (Diepenbeek), Van Dale beschouwt vool als Zuidnederlands.  voͅəl}, [vol}, [vwal (Niel-bij-St.-Truiden), Vgl. Fr. voile.  voeël (Weert), Voile.  vwal (Maaseik), vôâl (Sint-Truiden), z.o. vuò`l, sleur, fô`l.  vwa`l (Tongeren), zie hul.  voil (Uikhoven), Zie ook afb. p. 544.  vwajl (Gronsveld), voiletje: vwø̜lkǝ (Rothem), voiletje (<fr.): fuulke (Maasbree, ... ), fuëlke (Tegelen), fūūlkə (Venlo), vejlke (Gronsveld), veulke (Beesel, ... ), veùlke (Schinnen), voilleke (Genk), vruilke (Weert), vuulke (Blerick), vuuëlke (Weert), vuŭlku (Brunssum), vūūlke (Horst), vwelke (Caberg), väölke (Geleen, ... ), vèùlkə (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), völkə (Heerlen, ... ), ə vèlkə (Maastricht), Bedekt het gezicht.  fulsje (Eigenbilzen), Klein, op hoedje.  veulke (Jeuk), voilette (fr.): valet (Gulpen), velèt (Uikhoven), voilette (Maastricht, ... ), vwalet (Kanne), vwalèt (Maastricht), vwalɛt (Gingelom, ... ), vàllit (Epen), Bijvorm velèt.  vwalèt (Maastricht), Et. Fr. violette.  vwëlèt (Tongeren), Fr. voilette: sluier van fijn gaas die over het gezicht werd getrokken  vwailèt (Hasselt), vr.  vo.l‧ɛt (Ingber), voilettetje (<fr.): veletje (Lutterade), velètsje (Maastricht), voiletsje (Wolder/Oud-Vroenhoven) hoofdbedeksel voor een vrouw || kleine aan de hoed bevestigde voile, die dames eertijds voor het gezicht plachten te dragen || Lichte sluier die van een dameshoed afhangt [voile, vool, voel] [N 114 (2002)] || lichte sluier die van een dameshoed afhangt [voile, vool, voel] [N 86 (1981)] || lichte sluiter die van een dameshoed afhangt (voile, vool, voel) [N 86 (1981)] || sleuraan, in de betekenis van kostuum(onderdeel); betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || sluier || sluier (b.v. rouwsluier) || sluier (rouw-) || sluier, gebruikt voor kleine rouw || sluier, voile || sluier, voile (werd meestal in de rouw gedragen) || versiersel aan dameshoed || voile || voile (fr.): rouwsluier || voile (sluier) || voile, sluier || voile: rouwsluier, die het ganse gezicht bedekt || voile: sluier || voile: sluiter [sic, -&gt; sluier] || voile: voile || voilette (fr.): lichte sluier voor het gezicht, bevestigd aan de hoed || voilette: gelaatssluier || voilette: kleine sluier (over hoofddeksel) || voilette: kleine sluier aan de hoed van een dame || voilette: kleine voile op een dameshoed || Wijdmazig makko, wollen of zijden weefsel in effen binding voor japonnen en gordijnen (Van Dale, pag. 3269). [N 62, 75f; N 62, 82; N 62, 75e; N 62, 81b; N 62, 98] II-7, III-1-3
voile [2] falie: falie [fali} (Neerharen), foͅili (Beverlo), mutsensluier: mötse-sjluier (Panningen), ondertoer: ongertoe`r (Baarlo), pelerine (<fr.): pelərin (Riksingen), slinger: slengər(kə) (Bocholt), sluier: chluier (Maasniel), schlui-jer (Schimmert), schluijer (Valkenburg), sjlui-j-er (Klimmen), sjluijer (Hoensbroek), sjlöjjer (Einighausen, ... ), sleujer (Grathem), slōͅr (Opheers), sloͅijər (Kermt), slui-jer (Waubach), sluier (Mal, ... ), sluijer (Maastricht, ... ), sluujer (Blerick), slöjer [sləjər} (Neerharen), slöjjer (Horst, ... ), sløjər (Opheers), sløyjər (Rotem), sløər (Borlo), sløͅiər (Val-Meer, ... ), sløͅjər (Borgloon, ... ), sløͅyjər (Eisden), sløͅyər (Rotem), šløͅjər (Teuven), Sluier.  sly(3)̄R (Tongeren), voile (fr.): vaəl (Velm), voal (Rummen (WBD)), vōl (Borlo, ... ), vu(wə)l (Spalbeek), vuəl (Kwaadmechelen, ... ), vwal (Beringen, ... ), Voile.  vwal (Leopoldsburg), voiletje (<fr.): vuəjlkə (Tessenderlo), vølkə (Sint-Truiden) tule, strook ~ van de grote witte muts die van het hoofd afhing over schouders en rug {afb} [slöjjer] [N 25 (1964)] III-1-3
voile, falie sleep: slāēp (Leopoldsburg), slø͂ͅəp (Helchteren), sluiel: [sic]  slø.l (Houthalen), sluier: slājər (Tongeren), slēīər (Bree), sleͅijəR (Opglabbeek), sleͅjər (Opoeteren), slu.jər (Maaseik), sly(3)̄əjər (Lozen), sly.jər (Eksel), slø.jər (Lanklaar), slø.ər (Veulen), sløər (Heers), slø̄ər (Herk-de-Stad), sløͅjər (Kwaadmechelen), slɛiər (Bilzen), šloͅjər (Kerkrade), voile (fr.): voͅil (Tongeren), voͅəl (Beverst), vuyəl (Meldert), vuə.l (Berg), vuəl (Hoepertingen), vwoͅ.l (Tongeren), fr. voile.  vūl (Koersel), voilettetje (<fr.): velétje (Klimmen) Korte sluier bij dames en alleen voor het gezicht. [N 25 (1964)] || sluier [ZND A2 (1940sq)] III-1-3
vol [eg]vol: [eg]˲val (Riemst), [eg]˲vǫl (Rijkhoven, ... ), baan: bān (Kronenberg), bǭn (Mook, ... ), brede vol: briǝi̯ vǫl (Horst, ... ), br˙ɛ ̝i̯ vǫl (Cadier, ... ), eggespoor: ęgǝspǭr (Kronenberg), gaan: gø̄ ̞n (Helden), gang: ga.ŋk (Heythuysen), geëgde baan: gǝęgdǝ bān (Aijen), gleuven: glø̄vǝ (Mook), grote vol: gruǝtǝ vǫl (Margraten), grūǝtǝ vǫl (Aijen), halve vol: hálǝf ˲vǫl (Wintershoven), hāf˲ vǫl (Hoeselt, ... ), kleine vol: klē̜nǝ vǫl (Aijen), klęi̯n vǫl (Margraten), klɛŋ vǫl (Rijckholt), lichte vol: lextǝ vǫl (Margraten), schraampjes: šrø̜̄mkǝs (Gronsveld, ... ), schramen: šrǭmǝ (Margraten), sleufjes: slø̄fkǝs (Gennep, ... ), smale vol: smāl vǫl (Horst, ... ), šmāl vǫl (Cadier, ... ), strepen: strīǝpǝ (Aijen), strijpen: stripǝ (Merselo), štrīpǝ (Cadier, ... ), vol: val (Val-Meer, ... ), vol (Beek, ... ), vǫ.l (Hasselt, ... ), vǫl (Aijen, ... ), v˙ǫl (Simpelveld), volletje: vǫlkǝ (Eisden), volt: (pl vǫltǝ)  vǫlt (Herk-de-Stad, ... ), zol: zǫl (Bocholt), zware vol: šwūr vǫl (Margraten) Een vol is de strook grond die men bij de manier van eggen als bedoeld in het vorige lemma, op de heen- of terugweg onbewerkt laat, om hem na de volgende draai "vol" te eggen; zie afb. 74 t/m 76. Benamingen voor deze strook liggen - veelal in de meervoudsvorm - ook besloten in de termen van het vorige lemma. De enkele vol is smaller dan de normale egbaan en gewoonlijk niet breder dan de helft daarvan. De term vol wordt soms ook wel gebruikt voor de egbaan, het door de eg getrokken spoor. Daarop zijn ook de termen aan het einde van het lemma van toepassing. Ze worden gevolgd door enige termen die betrekking hebben op de in een egbaan te onderscheiden sporen van de egtanden. [N 11A, 174 + 175; JG 1b add.; div.; monogr.] I-2
vol laden laden: lānǝ (Kelmis) Laden van de kruiwagens en mijnwagens. [monogr.] II-4
vol spoor baan vol volle: bān vǫl vǫlǝ (Geleen  [(Maurits)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), vol spoor: vǫl spōr (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei]), volle baan: vǫlǝ bān (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Maurits]), volle marche: vǫlǝ márš (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei)]  [Maurits]) Spoor voor volle mijnwagens. "Op het spoor der volle rijden de met kolen geladen wagens per treinen van de afbouwplaatsen naar de schachten toe" $$(Defoin pag. 167)$$. [Vwo 841; Vwo 842; monogr.] II-5
vol zeil geven vol zeil leggen: vǫl zęjl leqǝ (Herten), zeilen opleggen: zę̄lǝn ǫplęgǝ (Lummen) Alle zeilen geheel ontvouwen. [N O, 7e] II-3
vol zijn (de beek) is vol: es ˲vǫ.l (Aldeneik, ... ), es ˲vǭl (Alken, ... ), ęs ˲vǭl (Berlingen, ... ), (de beek) stond vol: ston vǫ.l (Neeroeteren), (de jeker) is hoog: ęs hō.x (Rutten), (de jeker) is hoog genoeg: ęs hōx ˲gǝnux (Mal), (de jeker) is vol: ęs ˲vǫl (Maastricht, ... ), (de jeker) staat hoog: stø̜t hō.x (Tongeren), (de wijer) is vol: ęs ˲vǫl (Lanaken), de bak is vol: dǝ bak es ˲vǭl (Sint-Truiden), de drang was hoog: dǝ draŋ wā.s hű.x (Neeroeteren), de tap is vol: dǝn tap˱ es ˲vǭl (Bommershoven, ... ), genoeg water: gǝnux wō.tǝr (Kanne), goed water: guǝt wɛtǝr (Hoeselt), het peil is op het hoogste: t pęjl ęs˱ ǫp t hū.xstǝ (Maastricht), het water is hoog: hǝt wǭ.tǝr ęs hō.x (Lauw), hǝt wǭ.tǝr ęs hōx (Lauw), het water is hoog genoeg: t wā.tǝr ęs hux ˲gǝnux (Maastricht), het water is vol genoeg: hǝt wātǝr es ˲vǫ.l gǝnox (Kessenich), hoog water: hő̜wx wɛtǝr (Sint-Lambrechts-Herk), op peil: ǫp pęǝl (Groot-Gelmen), sterk water: stɛrǝk wɛtǝr (Haren), water genoeg: wǭ.tǝr gǝnux (Kanne), wɛtǝr gǝnux (Gutschoven) Gezegd van de beek of de vijver, wanneer er genoeg bovenwater is verzameld om te kunnen gaan malen. Jeker in een aantal woordtypen is een hydroniem. [Jan 92; Coe 48; Grof 74] II-3