e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vuurkuil vuurkuil: vuurkuil (Well), vȳrkul (Heerlen, ... ), vȳrkyl (Ottersum), vȳrkø̄l (Loksbergen), vȳrkūl (Reuver), vø̄rkul (Weert), vø̄rkūl (Neeritter  [(werd met turf gestookt)]  ), vuurvorm: vȳrvǫrǝm (Wijnandsrade) Een open vuur in de buitenlucht waarin de wielband verhit wordt. Door de hitte van het vuur zet het ijzer uit waardoor de omtrek van de wielband vergroot wordt en de wielband om de velg gelegd kan worden. Diverse smeden merkten opdat zij dit werk in de smidse op het smidsbed verrichtten. Vaak werd daarbij gebruik gemaakt van twee smidsvuren. In Q 111 bestond de vuurkuil uit een cirkelvormig gat dat in de grond was uitgegraven. In de vuurkuil werden tot 6 karhoepels tegelijk op elkaar liggend op een houtvuur verwarmd. Ook de smid uit Q 83 vermeldde het gebruik van hout. Op deze wijze konden gelijktijdig veel wielbanden heet gemaakt worden zonder dat deze verbrandden. In L 424 werden gedroogde zoden van hei en gras gebruikt bij het gloeiend maken van de wielband. Men noemde die schabberten (sabdrtd) In Q 5 werd de hoepel tegelijkertijd door twee vuren geschoven. Het opwarmen van de band ging op deze wijze sneller. Het opgewarmde deel werd, om afkoeling tegen te gaan, vroeger bedekt met turf, later met houtschavelingen. [N 33, 7] II-11
vuurmolen dampmolen: dampmyǝlǝ (Heerlen), dampmø̜̄lǝ (Echt), stoommolen: stō.m[molen] (Lanaken, ... ), stǫwm[molen] (Maastricht), vuurmolen: vȳ.r[molen] (Borgloon, ... ), vȳr[molen] (Alken, ... ), vø̄.r[molen] (Maaseik), vē.r[molen] (Neeroeteren, ... ) Molen die met behulp van een stoommachine wordt aangedreven. Het woordtype vuurmolen is ook van toepassing op molens die met een dieselmotor (P 119, P 188) of op elektriciteit werken. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1b add.; Jan 251; Coe 229; Grof 299; monogr.] II-3
vuurmulder vuurmulder: vø̄.rmøldǝr (Maaseik) Molenaar die werkt op een met behulp van stoom aangedreven molen. [Jan 251] II-3
vuurrooster ijzeren bestel: ijzeren bestel (Kortessem), kopvuurtje: kǫp˲vørkǝ (Hasselt), korf: kǫr(ǝ)f (Tegelen), open vuur: ø̄pǝ vē̜ ̝ǝr (Hasselt), rooster: r ̇ȳstǝr (Maastricht), ryǝstǝr (Klimmen), stoof: stōf (Blerick, ... ), stookkachel: stǭkkaxǝl (Blerick, ... ), stookkorf: štǭkkǫr(ǝ)f (Tegelen), štǭkkǫrǝf (Roermond), vuurijzer: vø̄.rī.zǝr (Panningen), vuurtje: vuurtje (Kortessem), waaier: wājǝr (Gennep) Een ijzeren rooster of vuurkorf waarin een vuur wordt gestookt dat dient om het vat te verwarmen. [N E, 30] II-12
vuurslag de staal: der sjtōāl (Hoensbroek), het staal: ⁄t sjtaol (Klimmen), ao van franse \"mon\  ⁄t staol (Ell), ijzeren pijpje: ēͅzərə peͅpkə (Borgloon), ketserd: ketsert (Weert), ketsstaal: kétsjsjtòòl (Panningen), kɛtsto͂ͅl (Hasselt), pin: pen (Achel), slaghoedje: slaagheutje (Heythuysen), slagpin: slaxpen (Beringen), slagpinnetje: sjlaag-pin-ke (Tegelen), staal: sjtaol (Schimmert), stāol (pin) (Heythuysen), tondelstaal: tontjelsjtaol (Swalmen), vonkelslag: vunkelsjlaag (Puth), vuurketser: vuurketser (Kwaadmechelen), vy(3)̄rkeͅtsər (Overpelt), vø͂ͅrkeͅtsər (Kinrooi), vuurslag: veursjlaag (Baarlo), veurslaag (Grathem, ... ), vērslāx (Bree), vuurschlaag (Heerlen, ... ), vuursjlaag (Heerlen, ... ), vuurslaag (Geulle, ... ), vuurslaog (Gronsveld), vø&#x0304rslāx (Lanklaar, ... ), vørslāx (Rotem), vùùrslag (Middelaar), vúúrschlaag (Mechelen), Heer lag e stökske tónder op d¯n touwbak en sloog vuur d¯rin oet z¯ne vuurslaag  vuurslaag (Maastricht), m.  vy(3)̄rslāx (Mechelen-aan-de-Maas), vuurslager: vø&#x0304rslēͅjər (Kaulille), vø&#x0304rslɛ̄jər (Bocholt), vuurstaal: vuurstaol (Mechelen) slagpen, stalen ~ in de tondeldoos (stool, vuurslag) [N 20 (zj)] || stuk staal waarmee men vuur sloeg uit een vuursteen || vuurslag III-2-1
vuursoldeerbout beitelbout: bęjtǝlbǫwt (Herten  [(mv hak˱bø̜jt)]  ), bout: buǝt (Bilzen), bout voor roodkoper: buǝt ˲vø̜r rǫwtkuǝpǝr (Bilzen), handbout: hant˱bǫwt (Klimmen, ... ), haŋk˱bōts (Bleijerheide  [(mv haŋk˱bø̄ts)]  ), handsoldeerbout: hantsǫldęjrbōt (Bevingen), loodbout voor in het vuur: lyǝbōts ˲vyǝr en ǝt ˲vȳr (Kerkrade  [(koperen soldeerbout voor in het smidsvuur voor veel voorkomende soldeerwerkzaamheden die bijna niet meer wordt gebruikt)]  ), loodhamel: luwǝthǭmǝl (Jeuk), puntboutje: pønt˱bø̜jtjǝ (Herten), roodkoperen bout: ruǝtkōpǝrǝn bǫwt (Helden, ... ), soldeerbout: sǫldērbǫwt (Neeritter), vuursoldeerbout: vȳrsǫldērbōt (Nieuwenhagen, ... ) Soldeerbout die in het (smids)vuur verhit wordt. De kop van de vuursoldeerbout is in koper of ijzer uitgevoerd en heeft doorgaans een hamer- of puntvormig model, afhankelijk van het soort soldeerwerk dat er mee moet worden verricht. Zie ook afb. 184. [N 33, 195a-b; N 64, 16a; monogr.] II-11
vuursteen capsule: capsule (Eisden  [(Eisden)]   [Zwartberg, Waterschei]), kapsøl (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Eisden]), carbure-steen: karby(3)̄rstɛi̯n (Borgloon), karmosje: kɛrmøskǝ (Eisden  [(Eisden)]   [Domaniale]), kei: kɛj (Bree), ketssteen: kets-sjtein (Horn), ketsjstein (Obbicht, ... ), ketssjtein (Baarlo, ... ), ketsstein (Buchten, ... ), kètsstein (Stevensweert), kétsjsjtèj.n (Panningen), kétsjsjtèjn (Panningen), kɛtsstei̯ən (Lommel), m. mv. stÈn sterke nadruk op stin  keͅtstīn (Hasselt), ketssteentje: ketssteinke (Neeritter), kèts-sjtên-ke (Tegelen), steen: sjtēē (Hoensbroek), steentje: stinkə (Niel-bij-St.-Truiden), stęjnkǝ (Lanklaar  [(Eisden)]   [Eisden]), štentjǝ (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Eisden]), vonkensteentje: vonkensteentje (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), vuurkei: vy(3)̄rkāj (Kwaadmechelen), vuurketser: veerketser (Bree), vy(3)̄rkɛtsər (Zichen-Zussen-Bolder), vyrkɛtšər (Stokkem), man.  vyrkēͅtsər (Boekt/Heikant), vuurslag: vy(3)̄rslax (Beringen), vuursteen: veurstein (Heythuysen, ... ), veursteine (Thorn), vuur-sjtein (Ulestraten), vuur-stiejen (Oirlo), vuurschjtei (Heerlerheide), vuurschtee (Heerlen), vuursjtei (Mechelen), vuursjtei:n (Melick), vuursjtein (Gronsveld, ... ), vuursteen (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Maurits]), vuurstein (Buchten, ... ), vūūrsjtein (Klimmen), vy(3)̄rstēn (Hoeselt), vy(3)̄rstēͅn (Val-Meer), vy(3)̄rsteͅi̯.n (Tongeren), vy(3)̄rstiən (Achel, ... ), vyrsteͅi̯.n (Meeswijk), vȳrštē (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]  , ... [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Domaniale]), vȳrštęjn (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), vȳǝrštē (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Laura, Julia]), vø&#x0304rstēͅin (Bocholt), vø&#x0304rstēͅi̯n (Maaseik), vø&#x0304rstiən (Kaulille), vø&#x0304rstɛi̯n (Lanklaar, ... ), vørstēͅi̯ (Rotem), vørstēͅi̯n (Rotem), vø͂ͅrsteͅi̯n (Kinrooi), vùùrsteen (Middelaar), vúúrschtee (Mechelen), vüürstee (Bleijerheide), antwoord niet zeker  vy(3)̄rstɛi̯n (Wellen), m.  vy(3)̄rstēͅi̯n (Mechelen-aan-de-Maas), vuursteen  vuursjtee (Heerlen), vuursteentje: veursteinke (Neeritter), vuurstenke (Meijel), vy(3)̄rste̝ntjə (Overpelt), vy.ǝrštɛŋkǝ (Chevremont  [(Julia)]  , ... [Willem-Sophia]  [Domaniale]), vy.ǝršt˙ęntjǝ (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]), vyrstęnkǝ (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Maurits]), vȳrštenkǝ (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Maurits]), vȳrštentjǝ (Heerlen  [(Emma)]  , ... [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Domaniale, Wilhelmina]), vȳrštęjnkǝ (Geleen  [(Maurits)]  , ... [Emma]  [Maurits]), vȳrštęŋkǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), vȳǝršteŋkǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Julia]  [Domaniale]), vø̄rštęjnkǝ (Thorn  [(Maurits)]   [Winterslag, Waterschei]), zündsteen: tsyntštē (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Emma, Maurits]) De vuursteen uit het ontstekingsmechanisme van de veiligheidslamp. [N 95, 245; monogr.] || ketssteen || ontvlambaar materiaal in de tondeldoos [N 20 (zj)] || slagpen, stalen ~ en vuursteen in de tondeldoos te zamen (ketsgetuig) [N 20 (zj)] || slagpen, stalen ~ in de tondeldoos (stool, vuurslag) [N 20 (zj)] || tondeldoos, koperen huls gevuld met licht ontvlambaar materiaal (tintelton, tinteldoos) [N 20 (zj)] || vuursteen || vuursteen in de tondeldoos [N 20 (zj)] II-5, III-2-1
vuurtang, sinteltang amerentang: ōͅmərətaŋ (Klimmen, ... ), assentang: asətaŋ (Kiewit, ... ), asət‧aŋ (Lanaken), houilletang: hēͅ.i̯ətaŋ (Halen), kolentang: kou̯lətaŋ (Herk-de-Stad), kōlətaŋ (Tungelroy), kōələtaŋ (Kermt), kōͅlətaŋ (Hout-Blerick, ... ), kooltang: koy.ltaŋ (Mal), kōltaŋ (Boekt/Heikant), kōəltaŋ (Borgloon), kōͅltaŋ (Maastricht), kultaŋ (Diepenbeek), kuu̯əltaŋ (Diepenbeek), kuəltaŋ (Sint-Truiden), kreientang: kreͅi̯ətaŋ (Wolder/Oud-Vroenhoven), kreͅi̯ətsaŋ (Simpelveld), krɛi̯ətaŋ (Klimmen), kr‧ɛət‧aŋ (\'s-Gravenvoeren, ... ), pitstang: petštaŋ (Teuven), scheverstang: sxēvərstaŋ (Sint-Truiden), schevertang: sxēvərtaŋ (Borlo), sintelenijzer: zinjteleniezer (Sittard), sinteltang: sentjəltaŋ (Kinrooi), sentəltaŋ (Boekt/Heikant, ... ), seŋəltaŋ (Lummen), sie.nkeltang (Hasselt), zentəltaŋ (Aldeneik), zinjteltang (Sittard), zønšəltaŋ (Maaseik), stoofhaak: stōf˂ōͅk (Kessenich), stooftang: stoəftaŋ (Beverst), stōftaŋ (Kermt), stoͅu̯ftaŋ (Borlo), stuəftaŋ (Romershoven, ... ), stu̯ōftaŋ (Riksingen), stoventang: stōͅvətaŋ (Oost-Maarland), štōvətaŋ (Buchten), tang: taŋ (Beringen, ... ), tāŋ (Meijel), teͅŋ (Donk (bij Herk-de-Stad)), vuurtang: vērtaŋ (Bree, ... ), vii̯ərtaŋ (Kermt), virtaŋ (Eigenbilzen, ... ), vīrtaŋ (Gelieren/Bret, ... ), vīərtaŋ (Genk), vy(3)̄.ərt‧aŋ (\'s-Gravenvoeren, ... ), vy(3)̄ršøͅp (Zichen-Zussen-Bolder), vy(3)̄rtaŋ (Beegden, ... ), vy(3)̄rtsaŋ (Bleijerheide, ... ), vy(3)̄ərtaŋ (Neerpelt), vyi̯ərtaŋ (Lommel, ... ), vyrtaŋ (Achel, ... ), vø&#x0304rtaŋ (Aldeneik, ... ), vøərtaŋ (Lummen), vø͂ͅrtaŋ (Rotem), vøͅi̯ərtaŋ (Linkhout), tang met korte bek en lange handvaten  vuurtang (Sittard) sintel- of slakkentang || sintelpook || sinteltang || tang om sintels uit kachel te halen || vuurtang [N 05A (1964)] III-2-1
vuurtest tondelpot: tontəlpoͅt (Altweert, ... ), vuurpotje: vø̄̄rpø̜tjǝ (Tegelen), vuurtest: vuurtest (Tegelen), vȳrtɛs (Ottersum) tondelpot || Vuurpotje van aardewerk in houten stoof. [N 49, 119b; monogr.] II-8, III-2-1
vuurtje stoken fimpen: fempe (Bocholtz, ... ), fimpe (Venray), flimpen: fliempe (Venlo), pulferen: Iedërë zondag zin zë hij átër ón t pùlfërë: Elke zondag zijn ze hier achter ons huis aan het vuurtje stoken.  pùlfërë (Hoeselt), stoken: stoke (Maastricht, ... ), vinken: finke (Kerkrade), vinke (Tegelen, ... ), De twee deugnieten zaten achter het schuurtje te vinke.  vinke (Baarlo), Sub VUUR.  vinke (Posterholt), vlammen: vlemme (Tegelen), vonkelen: funkele (Sittard), föakele (Kerkrade), vinkele (Kerkrade), vunkele (Bocholtz, ... ), NB vunk`lhou:t: aanmaakhout.  vunk`le (Bocholt), Sub vinkele, vunkele.  vunkele (Kerkrade), vuurtje steken: Sub sjtaeke, (4).  vuurke sjtaeke (Herten (bij Roermond)), vuurtje stoken: veurke stoêke (Maaseik), veûrke stooke (Tungelroy), Met vuurstenen op elkaar ketsen. Er werden geëigende vuurstenen gezocht die vuur afgaven als je er mee ketste. Je zocht dan een ronde steen en een schotelvormige steen. Bij warm weer gebruikten wij een vergrootglas. Zie "brannen".  vuurke stooken (Eksel), Sub pùlfërë: knoeien met vuur, ook: vurkë stwokkë.  vurkë stwokkë (Hoeselt), Sub stoken.  vyrkə sto?ən (Lommel), vyrkə stōkə (Hamont), Sub stoo.ke.  vuurke stoo.ke (Zolder), Sub stoöke.  vurke stoöke (Kortessem), Sub vuur, (1).  vūū.ërke stoo.ke (Zonhoven), Sub vuur.  `n vuurke sjtaoke (Swalmen), virke steu.ke (Hasselt), vurke sjtaoke (Sittard), vurkë stwokkë (Hoeselt), Sub VUUR.  vuurke sjtaoke (Posterholt), Sub vuur.  vuurke stoken (Zonhoven), vyrkə sto?ən (Lommel), vyrkə stōkə (Hamont), Sub vuur: e vörke stoke, eig.  e vörke stoke (Maastricht), Sub vuur: Vuurke stoken oppen herfst bi-j de keu, vuurtje aanleggen in open lucht.  vuurke stoken (Uikhoven), Uitdr. sub vuur.  vuurke stoken (Meeswijk) (Kindert.) Ergens een open vuur aanleggen. || 1. Vuurtje stoken; het opvlammen van vuur. || 2. Vuurtje stoken. || [Vuurtje stoken?]; de herrie op gang brengen. || [Vuurtje stoken]. || [Vuurtje] Stoken. || Fikkie stoken. || Knoeien met vuur. [Vuurtje stoken]. || Kwajongensplezier: vuurtje stoken. || Met vuur spelen, vuurtje stoken. || Stoken, vuur aanhebben... || Stoken: a) vuur aanleggen, aanhouden. || Vuurke [sic] stoken. || Vuurke stoken. || Vuurtje aanleggen. || Vuurtje spelen; het zwaaien met brandende takken, b.v. bij t Sint Mertes-vuur. || Vuurtje stoken of de ruzie oprakelen. || Vuurtje stoken, met vuur spelen. || Vuurtje stoken. III-3-2