e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zetel op de landrol schottel: sxotǝl (Siebengewald), stoel: stōl (Heythuysen, ... ), stūl (Ottersum, ... ), št˙ōl (Cadier, ... ), stoeltje: štø̜lkǝ (Doenrade), št˙ø̜i̯lkǝ (Sittard), welboomzit: wɛlbuǝmzet (Lottum), zit: zet (Arcen, ... ), zitstoel: zetstūl (Merselo, ... ) De meestal schotelvormige, ijzeren zitting die met een of meer staven op het raam van de ijzeren landrol is aangebracht. Zie afb. 82. [N 11A, 185e; monogr.] I-2
zetelblokken kroonbalk: krūǝnbalǝk (Herten) Elk van de vier korte balken waaruit de zetel is samengesteld. [N O, 42o] II-3
zethamer chasse: šars (Tessenderlo), šas (Bevingen), šaš (Eigenbilzen), drijfhamer: drī.fhāmǝr (Weert), drijfijzer: drī.f˱īzdǝr (Weert), lijsthamer: lęj.shāmǝr (Rothem), sas: sas (Herten), volder: vøldǝr (Venlo), vǫldǝr (Klimmen), vormhamer: vǫrǝmhāmǝr (Wijnandsrade), zet: zęt (Zutendaal), zetblok: zęt˱blǫk (Helden, ... ), zethamel: zęt(h)ǭmǝl (Bilzen), zɛthǭmǝl (Jeuk), zethamer: zethāmǝr (Montfort), zęthāmǝr (Heerlen, ... ), zęthǭmǝr (Tessenderlo), zɛthāmǝr (Heijen, ... ), zɛtshamǝr (Simpelveld, ... ) Hamer met vierkante kop die de smid gebruikt bij het haaks ombuigen of "scherp innemen" van kanten of uitstekende delen van een smeedstuk. Zie ook afb. 37a-b en het volgende lemma. Volgens de respondent uit L 299 werd de zethamer gebruikt bij het smeden van de ploegkam (plōxkamp) aan de oude Brabantse ploeg. [N 33, 78-79; N 33, 82] II-11
zetklos kijl: kīl (Geleen), klots: klǫts (Venray), pin: pen (Lottum, ... ), spie/spij: spej (Neeroeteren), spij (Horst) Elk van de in grootte en vorm verschillende stukken hout, waarmee bij het inzetten de ruimte wordt opgevuld tussen de heulbank en de te heulen klompen. Zie ook afb. 239. Wanneer er een paar klompen in de heulbank wordt ingezet, wordt ook tussen beide klompen een spie geslagen, die binnenspie wordt genoemd. Zie ook het volgende lemma. [A 29a, 6b-c] II-12
zetlaars gezette laars: gǝzętǝ lārs (Roggel), voorgewerkte laarzeschacht: vø̄rgǝwęrk˲dǝ lārzǝsxax (Maasbree), vormlaars: vormlaars (Lommel) Een laars die de bewerking van het spannen op een houten vorm ondergaan heeft. [N 60, 71] II-10
zetlat aanstijglats: āštīxlats (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale]  [Domaniale]), gradenlat: gradenlat (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Julia]), gradenlats: jrādǝlats (Chevremont  [(Julia)]   [Domaniale]), klincklat: klincklat (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Eisden]), klinometer: klinomētǝr (Lanklaar  [(Eisden)]   [Wilhelmina]), lats: lats (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Winterslag, Waterschei]), opzetlat: opzętlat (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Laura, Julia]), waterpaslat: waterpaslat (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Winterslag, Waterschei]), zetlat: zetlat (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Emma]  [Wilhelmina]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), zę.tla.t (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]), zętlat (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), zetwaag: zɛtwoǝx (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Een gerende lat die bij de aanleg van steengangen of galerijen op het bestaande gedeelte van het spoor wordt gelegd om op deze wijze te bepalen of men niet van het hellingspercentage afwijkt. Volgens een invuller uit Q 121 had de zetlat een lengte van 3.00 m. Hij werd reeds vooraf in de timmerwerkplaats gemaakt. Nadat de moetlijn was ingevoerd, gebruikte men de zetlat nog maar weinig. [N 95, 706] II-5
zetplank zethout: zęthǫlt (Tegelen), zęthǫwt (Echt, ... ) Plank waarop de met behulp van de vorm geperste, ruwe pan werd omgekeerd. De zetplank met de daarop gedeponeerde dakpan werd vervolgens in een droogrek geschoven. Het ɛzethoutɛ kon ook van koper of ijzer vervaardigd zijn - Hermans, pag. 14.' [monogr.] II-8
zetspie bokkeme kijl: bøkømǝ ki.l (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Domaniale]), cale: kal (Lanklaar  [(Eisden)]   [Maurits]), hering: hereŋ (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Domaniale]), herk (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Zwartberg, Waterschei]  [Domaniale]), hiǝreŋ (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), hīreŋ (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Maurits]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), hīreŋk (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), hīǝreŋ (Chevremont  [(Julia)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Julia]), h˙iǝreŋ (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]), (mv)  heraqǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Wilhelmina]), hēreŋǝ (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Domaniale]), hīreŋǝ (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Winterslag, Waterschei]), kijl: kil (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Willem-Sophia]  [Eisden]), konische kijl: kōnisǝ kil (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]), sigaar: sigaar (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Laura, Julia]), spie/spij: spi (Zolder  [(Zolder)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), špi (Heerlen  [(Emma)]   [Zolder]), vis: veš (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Maurits]), visvormige spie/spij: vøšvormegǝ špi (Lutterade  [(Maurits)]   [Maurits]), vē̜švørmegǝ špi (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Emma]) Spiekrik waarmee een metalen stijl, bijvoorbeeld een Gutehoffnungshüttestijl, tussen dak en vloer vastgeklemd kan worden. De woordtypen die verwijzen naar een vis zijn terug te voeren op het feit dat de spie een visvormig uiterlijk heeft (Lochtman pag. 83). [N 95, 345; N 95, 760 add.; monogr.; N 95, add.] II-5
zetten bomberen: bombiǝrǝ (Bilzen), het been vormen: ǝt bę̄n fǫrǝmǝ (Montzen), modelleren: modǝliǝrǝ (Bilzen), opbenen: opbęjnǝ (Maasbree), oppinnen: oppinnen (Lommel), uitzetten: ūtzętǝ (Roggel), zetten: seͅtən (Kerkrade), zaetten (As), zaetən (Overpelt), zaĕtte (Maaseik), zaĕtten (Diepenbeek, ... ), ze.tə (Montzen), ze`ə (Tessenderlo), ze`ən (Kwaadmechelen), zeitten (Oirlo), zette (Belfeld, ... ), zetten (Amby, ... ), zettə (Heers, ... ), zetə (Berg, ... ), zetən (Bocholt, ... ), zĕĕtte (Maasbree, ... ), zĕtte (Asenray/Maalbroek, ... ), zĕtten (Bilzen), zĕtə (Bilzen, ... ), zeͅ(i)ta (Tongeren), zeͅttə (Beverlo), zeͅtə (Hees, ... ), zeͅtən (Eksel, ... ), ziette (Tessenderlo), zitte (Baarlo, ... ), zitten (Sint-Odiliënberg), zitə (Sint-Truiden), zètte (Afferden, ... ), zètten (Blerick), zèttə (Maastricht), zêtte (Doenrade, ... ), zêtten (Heijen), zïtte (Venlo), zøtə (Maaseik), zɛ:ttə (Hoensbroek), zɛtə (Rekem), #NAME?  neerzitte (Mheer), [Paragraaf: onregelmatige werkwoorden].  zètte (Boorsem) Het overleer van laarzen of bottines met behulp van een houten vorm naar de vorm van het been uitspannen. Volgens de informanten van K 278 en Q 253 gebeurt dit v√≥√≥r het bevestigen van het bovenwerk aan het onderwerk. Kn√∂fel (I, pag. 189) beschrijft het zo: "Onder "walken" (inpinnen, zetten) verstaat men de bewerking, waardoor men aan deze en gene schachtdelen den vorm geeft, welke vereischt wordt om ze met den voet- en beenvorm in overeenstemming te brengen. [N 60, 67] || zetten [SGV (1914)], [ZND A1 (1940sq)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] II-10, III-1-2
zetten (kaartspel) zetten: zetten (Eigenbilzen) Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2