e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zeef in de kalkbak rijf: rīǝf (Meeuwen), rooster: rystǝr (Zonhoven), rȳstǝr (Waubach), rȳǝstǝr (Neeritter), rø̄stǝr (Sittard, ... ), rø̜̄stǝr (Ottersum), rēstǝr (Meeuwen), ręjstǝr (Bilzen), zeef: zēf (Vaals), zēǝf (Noorbeek, ... ), zift: zeft (Meijel) Het rooster of de zeef in de kalkbak waarmee ongebluste deeltjes in de kalk kunnen worden opgevangen. [N 30, 32d] II-9
zeef in de wanmolen arenzift: ǭrǝzeft (Velden), drekzeef: drękzēf (Haler  [(drek onkruidzaad)]  ), grof(fe) zeef: grōf zē.f (Overpelt), grǭf zēf (Berg, ... ), grof(fe) zift: grōvǝ zeft (Zelem), grǫf zeft (Gennep, ... ), grote rooster: grutǝ røstǝr (Diepenbeek), kafzeef: kāfzēf (Ransdaal), kāfzɛ̄f (Baarlo), kafzift: kaf˲zeft (Paal), kāf˲zeft (Leunen), krienselzeef: krēnsǝlzēf (Tungelroy), ries: rī.s (Gutschoven, ... ), rooster: restǝr (Grote-Spouwen, ... ), ristǝr (Berbroek, ... ), ryi̯stǝr (Lummen, ... ), rystǝr (Beringen, ... ), ryǝstǝr (Donk, ... ), rȳstǝr (Aalst, ... ), rȳǝstǝr (Binderveld, ... ), røi̯stǝr (Kozen), røstǝr (Alken, ... ), rø̜stǝr (Gelinden, ... ), rēstǝr (Eigenbilzen, ... ), ręi̯stǝr (Beverst, ... ), rīstǝr (Munsterbilzen), rōstǝr (Kleine-Spouwen), schudder: šø̜dǝr (Henis), schudzeef: šødzē̜f (Maasmechelen), schuinszeef: šø̜̄nszē̜f (Maasmechelen), sorteerzeef: sǫrtērzē.f (Panningen), spikzeef: špikzēf (Puth), trieerder: tri`ērdǝr (Kessenich), zaadzeef: zǭdzē̜f (Sevenum), zaadzift: zōdzeft (Heppen), zǭdzeft (Sevenum), zeef: zif (Bocholtz, ... ), ziɛ.f (Riemst, ... ), zē.f (Achel, ... ), zēf (Baexem, ... ), zēǝ.f (Elen, ... ), zē̜f (Valkenburg), zęf (Groot-Gelmen), zīǝ.f (As, ... ), zīɛ.f (Hees, ... ), zift: zeft (Berverlo, ... ), zęft (Loksbergen, ... ) De zeef, in de vorm van een rooster, waarop de nog met graanafval vermengde korrels in de wanmolen vallen. Naar gelang de grootte van de korrel onderscheidt men wel de tarwezeef, de haverzeef, enz. In dit lemma gaat het alleen om het tweede deel van dergelijke samenstellingen; alleen wanneer een dergelijke samenstelling opponeert met de benaming voor de zandzeef (zie het lemma ''zandzaaf, onderste zeef in de wanmolen'', 6.3.8) is deze hier opgenomen. [N 14, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
zeef van de aardappelsorteermachine, algemeen horten: hōrtǝ (Swalmen), hǭrtǝ (Horn), rol: rǫl (Hamont), rooster: rø̄stǝr (Diepenbeek), rēstǝr (Opglabbeek), rīstǝr (Kiewit), trieerzift: triērzeft (Beringen), trieurder: drǝi̯ø̄rdǝr (Neerpelt), trommel: trumǝl (Opheers), zeef: zif (Oost-Maarland, ... ), ziǝf (Bocholt  [(mv zē̜vǝ)]  , ... ), zēf (Achel, ... ), zē̜f (Noorbeek, ... ), zīf (Bree, ... ), zeefrooster: zēi̯frīstǝr (Beverst), zift: zeft (Bocholtz, ... ), zęft (Melveren) In dit lemma staan de algemene benamingen voor de zeef in de sorteermachine bijeen. Voor zover er (lexicaal onderscheiden) aparte benamingen zijn voor de specifieke zeven, zijn deze in de drie volgende lemmata verwerkt. Vaak is het meervoud opgegeven: de zeven van de sorteermachine. [N 12, 34d] I-5
zeef van paardenhaar paardsharen zeef: pę̄rshǭrǝ zīf (Baarlo), perszij: pęǝszi (Geulle), zeef: zēf (Peij), zij van paardshaar: zej va pɛǝtshǭr (Montzen) Een ronde zeef vervaardigd van paardenhaar. [N 57, 20c] II-2
zeefdoek doek: dōk (Nuth, ... ), fijne draad: finǝ drǫat (Tenessen), jute zakken: jute zakken (mv.) (Posterholt), jøtǝ zakǝ (Banholt), neteldoek: nētǝldōk (Roggel), zeefdoek: zeefdoek (Aubel), zēfdōk (Schinnen), zɛǝfdōk (Sint-Pieters-Voeren), zijdoek: zējdōk (Montzen), zijenslat: zøǝnslat (Wellen) Het doek dat men in de koperen zeef legt. In L 387 had men geen koperen zeef en gebruikte men alleen de jute zakken als zeef. De "fijne draad" die men in Q 0112 toepaste valt te vergelijken met de dunne draad die men gebruikte in een hor. [N 57, 20b] II-2
zeefraam brug: brøx (Aubel), horretje: hø̜̄rtjǝ (Mheer), latten: latǝ (Nuth, ... ), raam: rām (Montzen, ... ), rekje: rękskǝ (Peij, ... ), schraag: šrāx (Roggel), zeefraam: zēfrām (Schinnen), zijschraag: zijšrāx (Sint-Pieters-Voeren) Een constructie van latten waardoor het mogelijk gemaakt wordt dat de zeef boven de ketel geplaatst kan worden. De armen van dit zeefraam zijn niet even lang, maar aangepast aan de ronde vorm van de ketel. Zie afb. 24. [N 57, 21] II-2
zeeg opzet: up˲zęt (Tessenderlo), schoot: sxōǝt (Weert), šuǝt (Molenbeersel), windspeling: wentspēǝleŋ (Lummen), zeeg: ziǝx (Weert), zēx (Leunen), zwaai: zwęj (Molenbeersel) De schuine stand van het hekken die bereikt wordt door de hekscheien op een bepaalde manier te plaatsen. De windvang van de einden wordt hierdoor vergroot. Zie ook afb. 39. [N O, 2n; N O, 7n; N O, 7p] II-3
zeekool asperges: asperges (Sint-Pieter), eeuwig moes: eeuwig moos (Swalmen), eëwig moos (Klimmen), ieuwig moos (Boekend), iewig moos (Blerick, ... ), ieëwigmoos (Herten (bij Roermond)), ièwigmoos (Ittervoort), īēwigmoos (Tungelroy), eigen fon. aanduidingen  ieëwigmoos (Ell), ie‰rste moos van t sezoe‰n  ieuwig moos (Herten (bij Roermond)), Veldeke  iewig moos (Haelen), WBD/WLD  eeuwig moos (Kapel-in-t-Zand), WLD  eewig-moos (Swalmen), iewigmoos (Kesseleik), īēwig moos (Tungelroy), WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms –)  ìeəwich moos (Haelen), WLD = splijtkool  eewig-moos (Posterholt), eeuwige kool: WBD/WLD  īēwige kīēl (As), kelen: WLD ?  kēēle (Schimmert), moes: oude spellingsysteem altijd (moes) / blauw en groen soorten huijer wil zeggen n verhoging (losse opmerking)  moes (Meijel), oudewijven: ± WLD oude wijven  aaweever (Vlijtingen), paddenbladeren: peddeblaajer (Tungelroy), schorseneren: WLD  sjorsenere (Posterholt), splijtkool: schplietkuul (Heerlerbaan/Kaumer), sjpleekoāl (Doenrade), sjpleetkööl (Sittard), sjplìëtkuel (Klimmen), spleet keul (Montfort), spleetkēūl (Stein), spléétkoal (Pey), + WLD  sjplîêtkûûl (Klimmen), -  sjpleetkeuŭel (Susteren), = soort kool lijkt op spruitkool het blad werd gebruikt  spleetkŭŭl (Lanaken), eigen spellingsysteem  sjpleetkeul (Schinnen), ideosyncr.  sjpeetkeul (Sittard), WBD/WLD  sjpleetkuel (Susteren), spleetkêūl (Grevenbicht/Papenhoven), WLD  sjpleetkēūl (Guttecoven), spleetkeul (Born), splijtmoes: špletmōs (Sint-Martens-Voeren, ... ), špliətmōs (s-Gravenvoeren), WLD  schplitmoos (Vijlen), spruitkool: ideosyncr.  sjproetkeul (Vlodrop), steelmoes: steelmoos (Dilsen), stronk: sjtronk (Nieuwstadt), wijven: IPA, omgesp.  wevə* (Kwaadmechelen), witlof: witlof (Wijlre) De overblijvende plan met dikke knoestige wortelstok en talrijke uitlopers waaruit hier en daar stengels opstijgen; de bladen geven een zeer vroege, smakelijke groente waarmee men ze in het voorjaar tegen de invloed van het licht beschermt; zeekool (oudew [N 82 (1981)] || Hoe noemt u de volgende soorten kool (brassica oleracea L. - fam. cruciferae): een koolsoort die een overblijvende plant is en wel 20 jaar oud kan worden (zeekool) (crambe maritima). Deze heeft een knoestige wortelstok en talrijke uitlopers, waaruit hier [N 71 (1975)] || splijtkool [N 92 (1982)] || zeekool I-7
zeelt hanneskuit: WLD  hannəskōēt (Heel), hanskuit: WBD/WLD  hanskoet (Kapel-in-t-Zand), lep: WBD/WLD  lep (Stein), leppe (As), lepper: lepper (Genk, ... ), lêpper (Bilzen), lêppër (Tongeren), louw: lauw (Blerick, ... ), loe (Echt/Gebroek, ... ), loew (Wessem), louw (Blerick, ... ), loûw (Gronsveld), Endepols  louw (Heer, ... ), ideosyncr.  lauw (Susteren), loew (Vlodrop), louw (Velden), IPA  lāw (Kwaadmechelen), oude spelling  louw (Meijel), tinca tinca  loe (Sittard), Veldeke  loew (Nunhem), vis  law (Altweert, ... ), WBD  louw (Meijel), WBD/WLD  loe (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), louw (Maastricht), lōēw (As), WLD  lauw (Gennep, ... ), loe (Thorn), louw (Klimmen), lōē (Stevensweert), lŏĕ (Haelen, ... ), louwtje: anthracietkleurig klein visje  louw’ke (Tegelen), meun: leeft in de modder  meun (Tungelroy), slei: schlei (Valkenburg), sjléj (Heerlen), zeelt: zeelt (Hoeselt, ... ), zilt (Geulle), cassettebandje  zeelt (Meijel), oude spelling  zeelt (Meijel), Veldeke  zeelt (Klimmen), WLD  zeelt (Born, ... ), z‧ēlt (m.) (Eys) Hoe noemt u de zeelt: het lichaam is gedrongen, een beetje zijdelings samengedrukt. De huid is dik en slijmerig met kleine verborgen schubben, de bek is klein met vlezige lippen en heeft voeldraad in iedere mondhoek. De rugvin is hoog en evenals andere vi [N 83 (1981)] || louw (vis) || vis, soort || zeelt (vis) || zeelt of lauw (vis) || zeelt of slei (vis) III-4-2
zeemlap lapleer: lapleer (Maastricht), leer: lēr (Bleijerheide, ... ), lēͅr (Kerkrade, ... ), līər (Hasselt), leren lap: laerelap (Echt/Gebroek, ... ), lairelap (Maasbracht), leerelap (Sint-Pieter), lērəlap (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), lēͅrə lap (Bilzen, ... ), lēͅrəlap (Amby, ... ), leͅi̯rə lap (Zichen-Zussen-Bolder), leͅrə lap (Kinrooi), lère lap (Gronsveld), lèrelâp (Schinnen), lêre lap (Dieteren, ... ), lêre la͂p (Heer), lêrelap (Geleen, ... ), lêrëlap (Tongeren), Haol mich ins de sjpóns en de laerelap  lae:relap (Roermond), schaapsleer: sjoapslêr (Ulestraten), vensterlap: venštərloͅp (Putbroek), vensterleer: venstərlēr (Bleijerheide, ... ), venstərlēər (Kuringen), venstərlēͅr (As, ... ), venstərlīr (Halen), vēnstərlēͅr (Mheer, ... ), vēnstərlīər (Hasselt), veͅnstərlēͅr (Montzen), veͅnstərleͅr (Welkenraedt), vi.nsterliër (Hasselt, ... ), vinsterlär (Gulpen), vinsterlêr (Klimmen), vinsteͅrlēͅr (Koninksem), vinstərlēər (Sint-Truiden), vinstərlii̯ər (Gelinden, ... ), vinstərliər (Kortessem, ... ), vīnstərlieͅr (Gelinden), vīənstərlii̯ər (Heers), vïnstërlêer (Tongeren, ... ), waslap: weisjlâp (Mechelen), wasleer: weschleer (Schaesberg), weschlēͅr (Schaesberg), wesj lêjer (Eys), wesjlêr (Simpelveld), wēͅšl‧ēͅr (Eys), wɛšlēͅər (Eys), zeem: zeem (Amby, ... ), zeeum (Merselo), zeĕm (Broeksittard), zeim (Heek), zē.m (Boshoven, ... ), zēm (Born, ... ), zēəm (Thorn), zie em (Swolgen), zieëm (Panningen), zieəm (Horst), ziēm (Steyl), ziĕam (Reuver), ziĕm (Weert), ziêm (Blerick), ziëm (Kessel, ... ), ziəm (Blitterswijck, ... ), zīēm (Baarlo), zīi̯m (Panningen), zīm (Heel, ... ), zīəm (Altweert, ... ), zèim (Herten (bij Roermond)), zéèm (Nederweert), zêêm (Thorn), (Lêre lap).  zeem (Puth), Gaef mich ins efkes de zeem veur de roete  zee:m (Roermond), Haol mich ins de sjpóns en de laerelap  zee:m (Roermond), Verklw. zieëmke  zieëm (Venlo), zeemlap: zeeĭmlap (Meerlo), zeemlap (Heerlen, ... ), zeemlèp (Brunssum), zē.mlap (Nederweert, ... ), zēmlap (Dieteren, ... ), zēəmlap (Maasbracht), zēͅmlap (Lottum, ... ), ziejmlap (Well), ziemlap (Belfeld, ... ), zieëmlap (Afferden), zieëmláp (Castenray, ... ), ziəmlap (Horn, ... ), zīmlap (Beringen, ... ), zīəmlap (Altweert, ... ), zyəmlap (Hamont), zeemlapje: zéèmlepke (Nederweert), zeemleer: zeemlair (Echt/Gebroek), zeemleer (Vijlen), zeemlär (Buchten), zeemlêr (Asenray/Maalbroek, ... ), zeimlèèr (Doenrade), zeimlêr (Oirsbeek), zēmlēͅr (Gulpen), ziemliër (Zonhoven), zieëmlaer (Castenray, ... ), zii̯mlēr (Bree), zimlei̯r (Houthalen), ziêmlèèr (As, ... ), ziəmlēr (Beringen), zīəmlēͅr (Sint-Huibrechts-Lille), zèèmlèr (Rimburg), zeemleren lap: zeemlärelap (Urmond), zeim lêrelap (Bingelrade), zeimlêre lap (Guttecoven), zēmlērəlap (Maastricht), zeͅi̯mlēͅrə lap (Einighausen), zeemse lap: zīəmsə lap (Lanklaar), zèmsche lap (Lottum), zeemslap: sīmslap (Mechelen-aan-de-Maas), zeemslap (Beesel, ... ), zemslap (Meijel), zēmslap (Bocholt, ... ), zēəmslap (Roggel), ziemslap (Buggenum, ... ), zieèmslap (Grevenbicht/Papenhoven), zimslap (Bree), ziəmslap (Heel, ... ), zīmslap (Kaulille, ... ), zīəmslap (Helden/Everlo, ... ), zi̯eͅmslap (Roosteren), zèmslap (Blitterswijck), zêmslap (Beegden), zeemsleer: sèmslaer (Horn), ziemslêr (Heel, ... ), zii̯mslēr (Bree), zimslêr (Venray), ziêmslèèr (As, ... ), zīmslēͅr (Niel-bij-As), zeemsvel: zeͅi̯ms˃vɛl (Mechelen-aan-de-Maas), zeemvel: ziemvé.l (Zonhoven, ... ), ziəmvɛl (Beringen), ziəmvɛ̄l (Overpelt), zīəmvɛl (Sint-Huibrechts-Lille), zemelap: zeemelap (Schinveld), zēməlap (Guttecoven, ... ), zēəməlap (Beegden), zeͅməlap (Lommel), ziemelap (Maastricht, ... ), zīməlap (Wijchmaal), De roet mèt ¯ne ziemelap aofvrieve  ziemelap (Maastricht), doek van zeem  zeeme lap (Gennep), zemellap: zemellap (Sint-Odiliënberg) leer (om ramen te wassen) || leren lap || Ramen schoonmaken met behulp van spons en zeem (zemen, lappen, kuisen) [N 79 (1979)] || stuk zeemleer || zeem || zeem (leder) [SGV (1914)] || zeem (zeemlap) || zeem, zeemleer || zeemdoek || zeemlap [ZND 08 (1925)] || zeemlap (voor de ruiten) [ZND B1 (1940sq)] || zeemle(d)er || zeemleer || zeemleren lap || zeemleren voorwerp waarmee de ruiten worden afgedroogd [DC 15 (1947)] || zeemvel || zemelap || zemenlap III-2-1