e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zaaibaan gang: gaŋk (Margraten) De breedte van de baan die men in één keer zaait van het ene akkereinde tot het andere. I-4
zaaien zaaien: zię (Schin op Geul), zięi̯ǝ (Eijsden, ... ), zięǝ (Beek, ... ), ziǝ (Cadier), zi̯ɛi̯ǝ (Elsloo), (Koninksem), zāi̯ǝ(n) (Berverlo, ... ), zān (Hasselt), zāǝ (Rijkhoven), zā̯ǝ (Oost-Maarland, ... ), zē(ǝ) (Einighausen), zēi̯ǝ (Meerssen), zēǝ (Amstenrade, ... ), zēǝi̯ǝ (Berg, ... ), zēǝnǝ (Epen), zē̜ (Heks, ... ), zē̜(i̯)ǝ (Mal), zē̜i̯ǝ (Amby, ... ), zē̜n (Bevingen, ... ), zē̜ǝ (Aalst, ... ), zē̜ǝn (Koersel, ... ), zęi̯ǝ (Diets-Heur, ... ), zīi̯ǝ (Eijsden, ... ), zīǝ (Amstenrade, ... ), zīǝi̯ǝ (Born, ... ), zīǝnǝ (Aubel, ... ), zōǝ (Halen, ... ), zōǝi̯ǝ (Waasmont), zǭi̯ǝ (Griendtsveen, ... ), zǭi̯ǝn (Stevensvennen), zǭǝ (Loksbergen, ... ), zǭǝn (Kwaadmechelen, ... ), zɛi̯ǝ (Arcen, ... ), zɛ̃ (Rosmeer), zɛ̄ (Berbroek, ... ), zɛ̄.ǝ(n) (Godschei, ... ), zɛ̄i̯ǝ (Afferden, ... ), zɛ̄i̯ǝ(n) (Achel, ... ), zɛ̄n (Beringen, ... ), zɛ̄ǝ (Beverst, ... ), zɛ̄ǝ(n) (Eksel, ... ), z˙iǝ (Baelen, ... ), z˙iǝnǝ (Raeren, ... ), z˙ēǝ (Sittard), z˙īǝ (s-Gravenvoeren), z˙īǝi̯ǝ (Montzen, ... ), z˙ɛi̯ǝ (Panningen, ... ) [N 15, 1a; JG 1a, 1b; A 2, 70; L A2, 234; L 8, 102; L 24, 6a; S 45; Wi 40; RND 111; monogr.] I-4
zaaien, van bieten derin maken: dǝren mākǝ (Baexem, ... ), inleggen: enlęgǝ (Haelen), ilęgǝ (Gronsveld), leggen: legǝ (Roermond), lē̜gǝ (Bleijerheide, ... ), lęgǝ (Beringen, ... ), lęqǝ (Klimmen), planten: pla.ntǝ (Beringen, ... ), plantsǝ (Bocholtz), plantǝ (Houthem, ... ), plã.ntǝ (Paal), plãntǝ (Gingelom, ... ), plá.ntǝ (Hasselt, ... ), plántǝ (Heppen, ... ), plā.ntǝ (Berlingen, ... ), plāntǝ (Gronsveld, ... ), poten: poátǝ (Waubach), putǝ (Maaseik, ... ), pōtǝ (Boshoven, ... ), pōu̯tǝ (Stokkem), pōǝtǝ (Heel, ... ), pūtǝ (Overpelt), pūǝtǝ (Bocholt, ... ), pű̄ǝtǝ (Bree, ... ), pǭtǝ (Berg, ... ), steken: stē̜kǝn (Achel, ... ), zaaien: zięi̯ǝ (Urmond), zāi̯ǝn (Berverlo), zēǝ (Limbricht, ... ), zē̜i̯ǝ (Baarlo, ... ), zē̜n (Sint-Truiden), zē̜ǝ (Borgloon, ... ), zē̜ǝn (Beringen), zīǝ (Brunssum, ... ), zīǝnǝ (Bleijerheide, ... ), zɛi̯ǝ (Blerick, ... ), zɛ̄i̯ǝ (America, ... ), zɛ̄i̯ǝn (Achel, ... ), zɛ̄ǝ (Opheers), zɛ̄ǝn (Helchteren, ... ), z˙ēǝ (Sittard), z˙ɛi̯ǝ (Panningen), zetten: zętsǝ (Bocholtz), zętǝ (Beringen, ... ) Vergelijk ook het algemene lemma Zaaien in aflevering I.4 en Poten. Het object is steeds bieten, enz. [N 12, 43; N 15, 1c; monogr.] I-5
zaaien, van nagewas de herfst zaaien: dǝn hęrǝst zɛ̄ǝ (Eksel), dǝn hɛrǝfst zǭi̯ǝ (Kerkhoven), dǝn hɛrǝfst zɛ̄i̯ǝ (Lommel), dǝn hɛrǝs zɛi̯ǝ (Opgrimbie), groenzaaien: grinzɛ̄ǝ (Stokrooie), grynzē̜ǝ (Kozen, ... ), grȳ.nzɛ̄ǝ (Piringen), grø̄nzɛi̯ǝ (Rekem, ... ), herfstvruchten zaaien: hęrǝsfrøxtsē̜ǝ (Herk-de-Stad), ęrǝfstfrø̜xtǝ zɛi̯ǝ (Lanklaar), herfstzaaien: harsɛ̄ǝn (Martenslinde), hęrstsɛ̄ (Stevoort), hęrszɛ̄.ǝ (Diepenbeek, ... ), hęrsɛ̄ǝ (Godschei, ... ), hęręxstsɛ̄.ǝ (Zonhoven), hęrǝfstsē̜ǝn (Paal), hęrǝfstsōǝ (Halen), hęrǝfstsǭǝ (Zelem), hęrǝfstsɛi̯ǝ (Beek, ... ), hęrǝfstsɛ̄ (Kermt), hęrǝfstsɛ̄i̯ǝ (Meeuwen), hęrǝfstsɛ̄i̯ǝn (Kaulille), hęrǝfstsɛ̄n (Hechtel, ... ), hęrǝfstsɛ̄ǝ (Donk), hęrǝfsāi̯ǝn (Heppen), hęrǝfsɛ̄i̯ǝ (Ellikom), hęrǝfsɛ̄ǝ (Sint-Lambrechts-Herk), hęrǝstsāi̯ǝ (Berverlo), hęrǝstsōǝ (Loksbergen), hęrǝstsɛi̯ǝ (Neeroeteren, ... ), hęrǝstsɛ̄i̯ǝ (Kaulille, ... ), hęrǝstsɛ̄n (Beringen, ... ), hęrǝstsɛ̄ǝ (Stokrooie), hęrǝsē̜ǝ (Alken, ... ), hęrǝsɛi̯ǝ (Bocholt), hęrǝxstsɛ̄n (Heusden, ... ), hęrǝxstsɛ̄ǝ (Kuringen), hɛrexsɛ̄i̯ǝ (Hamont), hɛrextsɛ̄i̯ǝ (Achel), hɛrfstsɛ̄.i̯ǝ (Zutendaal), hɛrfsts˙ɛ̄ǝ (Genk), hɛrfsē̜i̯ǝ (Binderveld  [(vroeger)]  , ... ), hɛrfsɛi̯ǝ (As, ... ), hɛrfsɛ̄.ǝ (Munsterbilzen), hɛrszɛ̄.ǝ (Beverst, ... ), hɛrsɛ̄.ǝ (Heesveld-Eik), hɛrsɛ̄ǝ (Waltwilder), hɛrǝfstsɛ̄i̯ǝn (Neerpelt, ... ), hɛrǝxstzɛ̄i̯ǝ (Overpelt), hɛ̄rsɛ̄ǝ (Mopertingen), ęrsɛi̯ǝ (Maasmechelen), ęrǝfsęi̯ǝn (Rotem, ... ), ɛrsē̜ǝ (Bilzen), ɛrǝsɛi̯ǝ (Rekem), in stoppelen zaaien: in štǫpǝlǝ zīi̯ǝ (Margraten), inzaaien: ęi̯.nzē̜ǝ (Bommershoven), nazaaien: nuǝzē̜ǝ (Bommershoven) Op een land waarop men in de loop van het jaar al eens geoogst heeft, kan men in het najaar een tweede gewas, het nagewas, zaaien. Zie ook het lemma ''nagewas'' (1.2.15). [JG 1a, 1b; monogr.] I-4
zaaier zaaier: ziǝr (Eupen), zāi̯ǝr (Berverlo, ... ), zēǝr (Sittard), zē̜ǝr (Bilzen, ... ), zīi̯ǝr (Margraten), zōǝr (Loksbergen), zǭi̯ǝr (Kerkhoven, ... ), zǭǝr (Kwaadmechelen), zɛi̯ǝr (As, ... ), zɛ̄i̯ǝr (Achel, ... ), zɛ̄r (Berbroek, ... ), zɛ̄ǝr (Beverst, ... ), zaaierd: zɛi̯ǝrt (Maaseik, ... ), zaaiman: zimanǝ (Eupen) De man die het zaad op de akker uitstrooit. [JG 1a, 1b; monogr.] I-4
zaaigraan ontsmetten kalken: ka.lǝkǝ (Borgharen), kalkǝ (Herk-de-Stad, ... ), kalǝlkǝ (Boorsem), kelken: kɛlkǝ (Bleijerheide, ... ), kɛlkǝn (Stein), kɛlǝkǝ (Gronsveld, ... ), kiemen: kīmǝ (Baexem), ontsmetten: onsmɛtǝ (Sevenum, ... ), ontsmętǝ (Aldeneik), ontsmęǝtǝ (Vliermaal), ontsmɛtǝ (Gennep, ... ), ontšmętǝ (Horn, ... ), ontšmɛtǝ (Oirsbeek, ... ), ōntsmętǝ (Guttecoven, ... ), ōntsmɛtǝ (Boekend), ōntšmętǝ (Eckelrade, ... ), ǫntsmę.tǝ (Neerpelt), ǫntsmętǝ (Ell, ... ), ǫntsmɛtǝ (Bergen, ... ), ǫntšmetǝ (Herten, ... ), ǫntšmętǝ (Haelen, ... ), ǫntšmɛtǝ (Baarlo, ... ), poederen: pui̯ǝrǝ (Oost-Maarland, ... ), pōi̯ǝrǝ (Rijckholt), tarren: tarǝ (Jabeek, ... ), vitriolen: fētrēi̯ōlǝ (Einighausen), vitriulǝ (Mal, ... ), vitriōlǝ (Hoeselt), vętręōlǝ (Beverst) Het zaaigraan wordt ontsmet om schimmelvorming en andere ziekten te voorkomen en te bestrijden. In de meeste gevallen werd een poeder, vaak met de algemene naam kalk aangeduid, door het zaaigraan gemengd. Het behandelen van het zaaigraan met teer wordt ook gedaan om vogels ervan vandaan te houden. De zegsman van Q 35 geeft dit als volgt weer: "Kelksel werd gebruikt om het zaaigraan een andere kleur te geven. Men mengde pek of teer met warm water en goot dit op het graan. Doordat het graan nu en andere kleur had bleven de vogels van het graan af." De typen tarren in dit lemma, en tar in het volgende, zijn bijvormen van respectievelijk teren en teer. [N M, 24a; monogr.] I-4
zaaiklaar (het ligt) in de akker: en dǝn akǝr (Cadier), (het ligt) ter zaai: tǝr zǭ (Boukoul, ... ), akker: akǝr (Doenrade), bewerkt: bewerkt (Lummen), bǝwø̜rǝk (Zepperen), de zaad: dǝ zǭt (Margraten), dǝ zǭǝt (Simpelveld), gereed: griǝt (Kerkom), grē.t (Kanne), gǝriǝt (Boekhout, ... ), gǝręi̯.t (Boorsem, ... ), gǝrīǝt (Brustem), gereed voor in te zaaien: gǝrēt ˲vør en tǝ ziǝ (Schinveld), gereed voor te zaaien: gǝrē̜ ̝t ˲vør tǝ zīǝ (Cadier), gereedgemaakte grond: gǝrīt˲gǝmǫktǝ grǫnt (Sint-Truiden), klaar om te zaaien: klǭr øm tǝ zē̜ ̞i̯ǝ (Oirlo), vaardig: viędex (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), vi̯adǝx (Vlijtingen, ... ), vi̯ádǝx (Gellik, ... ), vi̯ā.rex (Diepenbeek, ... ), vi̯ādǝx (Borgloon, ... ), vi̯ārǝx (Koninksem), vi̯ɛrǝx (Berg, ... ), vi̯ɛ̄rex (Millen), vē ̝ɛrex (Bilzen), vērdex (Sint Pieter, ... ), vē̜ex (Genk, ... ), vē̜rdex (As, ... ), vęrǝx (Mook), vęǝdex (Heerlen, ... ), vīrdex (Beverst), vīǝdex (Heesveld-Eik, ... ), vīǝrex (Romershoven), vaardig voor te zaaien: viǝrdex ˲vør tǝ zīǝ (Cadier), vę dex ˲vør tsǝ zīǝnǝ (Simpelveld), vęrdex ˲vør tǝ zɛi̯ǝ (Lottum), vęrex ˲vør tǝ zɛ̄i̯ǝ (Meijel), vīǝrex ˲vør tǝ zɛ̄ǝ (Houthalen), zaaien: gǝręi̯t˱ om tǝ zɛi̯ǝ (Neer), zaaiensvaardig: zɛǝs˲vi̯árǝx (Zonhoven), zaaiensvaardig land: zɛ̄ǝs˲viɛrex lá̄.nt (Zonhoven), zaaiklaar: zē klǭr (Hoensbroek), zē̜ ̞i̯ klǭr (Aijen, ... ), zē̜ klǭr (Maasniel), zɛi̯klǭr (Baexem, ... ), zɛ̄i̯ klǭr (Milsbeek, ... ), zaairijp: zɛi̯rīp (Susteren), zɛ̄i̯rip (Siebengewald), zaaivaardig: zīvęrdex (Rijckholt) De onderstaande termen zijn van toepassing op een akker die zover bewerkt is, dat hij bezaaid kan worden. De meeste worden predicatief gebruikt in zinnen als "hij is gereed", "het stuk ligt klaar" e.d. [JG 1a; N 11A, 133a; N 27, 30 add.; N M, 25 add.; monogr.] I-2
zaaikleed baal: bāl (Boekend, ... ), baalscholk: bālsxø̜lǝk (Leuken), bālsxǫlǝk (Castenray, ... ), bālšǫlǝk (Ell, ... ), baalschort: baalschort (Maasbracht  [(alleen om de kleding te beschermen)]  ), baalschortel: bālsxǫrtǝl (Afferden), baalslob: bālslop (Bergen), beddelakens: będǝlǭkǝs (Melveren  [(hier gebruikt men beddelakens)]  , ... ), blauwe scholk: blǫu̯ǝ sxǫlǝk (Swolgen), halve scholk: hawvǝ šǫlǝk (Susteren), kleed: klēt (Herten), laken: lā.kǝ (Eisden), matscholk: matsxǫlǝk (Kaulille), matzak: matzak (Eksel, ... ), pootscholk: pǭtšǫlǝk (Tegelen), rapscholk: rapšǫlǝk (Herten), rijgscholk: [sic, idem gespeld alsl N24,053 "reejschoon"!]  reejscholk (Horst), scholk: sxø̜lǝk (Weert), sxǫlǝk (Blerick, ... ), šǫ.lǝk (Bree, ... ), šǫlek (Beek), šǫlǝk (Brunssum, ... ), schoot: sjoat (Horn), šōt (Thorn), šūǝt (Haelen), schootje: šø̄tjǝ (Thorn), schort: schort (Lomm, ... ), šǫrt (Heythuysen), slip: sjlup (Sittard), slup (Venlo), slob: slop (Gennep, ... ), sløp (Arcen, ... ), slobscholk: slopsxǫlǝk (Lottum, ... ), slobschortel: slopsxǫrtǝl (Siebengewald), slom: šlōm (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler  [(blauw linnen)]  ), voordoek: vyreŋ (Koersel), vȳǝ.reŋ (Lummen), vø̄rǝk (Runkelen), voorschoot: `vøsxūǝt (Kwaadmechelen), voorschoot (Venlo), wannevoordoek: wanǝvø̜̄reŋ (Alken), zaadbak: zaodbak (Beek), zaadkleed: zaodkleid (Geulle, ... ), zoǝtklęi̯t (Zepperen), zoͅtklèt (Rosmeer), zuø̜tklē̜ǝt (Rukkelingen-Loon), zuǝtklęi̯t (Kortessem, ... ), zōtkliǝt (Loksbergen), zōtklē.t (Zichen-Zussen-Bolder), zōtklēǝ.t (Mopertingen), zōǝtklit (Godschei), zōǝtkliǝt (Nieuwerkerken), zōǝtklē.t (Beverst, ... ), zōǝtklēǝ.t (Hees), zōǝtklęi̯t (Vechmaal), zǫtklēt (Margraten), zǫtklęi̯t (Gronsveld), zǭtklē.t (Gellik, ... ), zǭtklēt (Eijsden, ... ), zǭtklēǝ.t (Veldwezelt), zǭtklē̜t (Eckelrade), zǭtklęi̯.t (Lanaken, ... ), zǭtklęi̯t (Bemelen, ... ), zaadlaken: zōǝtlā.kǝ (Godschei), zǫtlākǝ (Margraten), zǭtlā.kǝ (Neerharen), zǭtlākǝ (Obbicht), zaadscholk: zǭtšǫlǝk (Asenray / Maalbroek), zaaibuidel: zjebuul (Meerssen), zaaikiel: zeikeel (Neeritter), zaaikleed: iəe:klɛit (Tongeren), zaolklèèd (Oost-Maarland), zeekleed (Jabeek), zeekleid (Limbricht), zejkleͅit (Mechelen-aan-de-Maas), zeìklèd (Millen), zēklit (Borlo), zēͅklei.t (Tongeren), zēͅkleit (Ketsingen), zēͅklīət (Sint-Truiden), zēͅklĭt (Boekt/Heikant), zĕ klieëd (Sint-Truiden), zéͅkleͅit (Borgloon), zeͅi-jə kli-jət (Velm), zeͅikleͅit (Opglabbeek), zeͅjkleͅit (Rekem), zeͅklējt (Riksingen), zeͅklit (Linkhout), ziejkleed (Eijsden), zieë-kleid (Klimmen, ... ), ziklęi̯t (Gronsveld), ziéékleed (Oirsbeek), zięi̯klęi̯t (Geulle, ... ), zięklęi̯t (Ulestraten), zīēj-kleed (Mheer), zīēkleed (Hoensbroek), zyi̯ǝklęi̯t (Kortessem), zèekleid (Borgloon), zèi kleid (Schimmert), zèjkleid (Borgharen), zèkleed (Hoeselt), zéé kleed (Brunssum), zîêklèèd (Hoensbroek), zāklē.t (Rijkhoven), zāklęi̯.t (Koninksem), zēi̯klęi̯t (Sittard, ... ), zēklęi̯t (Einighausen, ... ), zē̜i̯klęi̯t (Grevenbicht / Papenhoven, ... ), zē̜kliǝt (Duras, ... ), zē̜klīǝt (Brustem, ... ), zē̜klē.t (Overrepen, ... ), zē̜klēt (Jabeek), zē̜klęi̯.t (Tongeren), zē̜klęi̯t (Berlingen, ... ), zē̜ǝklit (Wijer), zē̜ǝkliǝt (Aalst, ... ), zē̜ǝklīǝt (Boekhout, ... ), zē̜ǝklēt (Zepperen), zē̜ǝklęi̯t (Alken, ... ), zęi̯klē.t (Nerem), zęi̯klēt (Melveren), zęi̯klęt (Mal), zęi̯klīt (Bevingen), zīklēt (Bingelrade, ... ), zīklęi̯t (Mesch, ... ), zīǝklēi̯.t (Mechelen), zīǝklēt (Brunssum, ... ), zīǝklētj (Rumpen), zīǝklē̜t (Noorbeek, ... ), zīǝklęi̯t (Klimmen, ... ), zīǝn(j)klēt (Kerkrade), zīǝnklēt (Mechelen, ... ), zīǝnklē̜t (Gulpen), zōklīǝt (Halen), zǭǝi̯klīǝt (Waasmont), zɛ`:klɛ`d (Wintershoven), zɛi̯klęi̯.t (As, ... ), zɛi̯klęi̯t (Amby, ... ), zɛkliɛt (Lauw), zɛɛklɛɛit (Opheers), zɛ̄i̯klīǝt (Vorsen), zɛ̄i̯klē.t (Herderen), zɛ̄i̯klęi̯.t (Zutendaal), zɛ̄i̯klęi̯ǝt (Mechelen-Bovelingen), zɛ̄klei̯.t (Berg), zɛ̄klit (Berbroek, ... ), zɛ̄klitj (Zonhoven), zɛ̄kliǝt (Donk), zɛ̄klīǝt (Sint-Truiden), zɛ̄klē.t (Genk, ... ), zɛ̄klēt (Beverst, ... ), zɛ̄klęi̯.t (Guigoven, ... ), zɛ̄klęi̯t (Gelinden, ... ), z˙iǝklē̜.t (Sint-Martens-Voeren  [(mv z ˙iǝkl˙ęǝr)]  , ... ), z˙īklē̜.t (s-Gravenvoeren  [(mv z ˙īkl˙ęǝr)]  ), gewoonlijk gebruikte men echter een korf, de zgn. zaaikorf  zèèklĭĕd (Boekt/Heikant), zaaikorf: zēͅkōͅrf (Boekt/Heikant), zaailaken: zīēje laake (Mechelen), zééjlaken (Amstenrade), zē̜ǝlākǝ (Herk-de-Stad), zē̜ǝlǭkǝ (Binderveld), zīlākǝ (Cadier), zīǝlākǝ (Eys), zɛi̯lā.kǝ (Boorsem, ... ), zaaischolk: zaaischolk (Maaseik), zai-jsjolk (Maasniel), zaksXoͅlək (Hamont), zeesjolk (Sittard), zeesjöllek (Einighausen), zeijscholk (Blerick), zeijscholluk (Oirlo), zeijschólk (Sevenum), zeijsjolk (Tungelroy), zeischolk (Boekend, ... ), zej sjolk (Herten (bij Roermond)), zejscholk (Neeroeteren), zejschölk (Weert), zejsjolk (Heythuysen, ... ), zejəšolək (Teuven), zesjzjòlək (Mechelen-aan-de-Maas), zeéscholk (Grathem), zeëjscholk (Rotem, ... ), zēīsjolk (Swalmen), zējsXoͅlək (Kaulille), zēͅišoͅlk (Ophoven), zēͅjsXoͅlk (Achel), zĕĕjsjolk (Nunhem), zeͅišolək (Rotem), zeͅjšoͅlk (Bree, ... ), zeͅšoͅlek (Bocholt), zie sjòlk (Waubach), zieje scholk (Mechelen), ziejesjolk (Hoensbroek), zieèsjolk (Hoensbroek), zieënschōlk (Heerlen), zijschólk (Sevenum), zięšǫlǝk (Stein), zišǫlǝk (Gronsveld), zèef-scholk (Schimmert), zèijsjŏlk (Stevensweert), zèje sjollek (Maastricht), zèjscholk (Neerharen, ... ), zèjsjolk (Meijel, ... ), zèè.sj[olkŋ (Urmond), zèèischolk (Blerick), zèèj scholk (Oirlo), zèèj schollek (Valkenburg), zèèjscholk (Kerensheide, ... ), zèèjschulluk (Weert), zèèjsjolk (Tegelen), zèèsjolk (Munstergeleen), zéjsjolk (Roermond), zéésjolk (Schinveld, ... ), zîêscholk (Puth), zēǝšǫlǝk (Buchten, ... ), zē̜šǫlǝk (Geleen), zīšǫlǝk (Jabeek), zīǝšǫlek (Jabeek), zīǝšǫlǝk (Brunssum, ... ), zɛi-jsjolək (Boorsem), zɛi̯sxǫlǝk (Hout-Blerick), zɛi̯šø̜lǝk (Tungelroy), zɛi̯šǫlǝk (Bocholt, ... ), zɛ̄sxǫlǝk (Achel), zaaischoot: zaoischöt (Kwaadmechelen), zeijsjoet (Baarlo), zoͅəjsXøt (Kwaadmechelen), zē̜sxuǝt (Sint-Truiden), zaaischort: zaaischort (Oud-Caberg), zɛi̯šǫrt (Maasniel), zaaischortel: zèsjeutel (Val-Meer), zèèsjottel (Zichen-Zussen-Bolder), zaaischortsel: zieën sjotsel (Bleijerheide), zīǝnšǫtsǝl (Bleijerheide, ... ), NB: zieën, zaaien.  zieënsjótsel (Kerkrade), zaaislip: zeislup (Venlo), zeͅsløp (Beringen), zèslup (Beringen), zaaislob: zɛi̯šløp (Swalmen), zɛ̄i̯slop (Ottersum), zaaivoordoek: zaviəreŋ (Hasselt), zeivəriŋ (Herk-de-Stad), zeͅ vørək (Riksingen), zeͅiəvøriŋ (Beringen), zeͅë veͅreng (Kermt), zävø͂ͅrək (Romershoven), zèèvurring (Beringen), zɛ̄vīrǝk (Genk), zaaivoorschoot: zaoivöschoewet (Leopoldsburg), zowərvysxyt (Zelem), zōͅivəsXuət (Leopoldsburg), zuwəvərsXuwət (Halen), zaaizak: zézak (Eksel), zīǝzak (Noorbeek, ... ), zɛ̄zak (Lummen), zadenkleed: zoëtekleet (Diepenbeek), zyǝtklē.t (Diets-Heur), zø̄ǝtklē.t (Henis), zakhemd: zèkhumme (Diepenbeek), zijden kleed: zijden kleed (Vliermaal) In de zuidelijke gemeenten van Belgisch Limburg, in Haspengouw, zaait men gewoonlijk uit een zaaikleed: een soort schort van stevig linnen, die met een band om de hals wordt gedragen. De zaaier houdt met de linkerhand het ondereinde van de schort vast zodat er een zak ontstaat waarin het zaad zit; hij strooit het dan met de rechterhand uit. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zaaikorf, zaaibak'' (2.11). Maar ook buiten dit gebied is het zaaikleed bekend, al dient het niet (meer) uitsluitend als zaaikleed. In zuidelijk Nederlands Limburg weet men nog dat er uit de scholk graan werd gezaaid; in het noorden kent men dit woord, evenals slob, echter alleen nog als het kleed vanwaaruit de pootaardappelen werden gezet, en als schort in het algemeen, het kleed dat diende om de eigenlijke kleding te beschermen. Er wordt dan ook meer dan één vorm van het kleed opgegeven. De meest eenvoudige (bij scholk opgegeven) is een vierkante juten (baalstoffen) lap van ongeveer een meter bij een meter, met koorden aan twee punten die om het middel worden geknoopt. Meer specifiek, en Haspengouws, is een lang kleed, met gat waardoor het hoofd van de zaaier gaat en met armsgaten dat het gehele lichaam van voren bedekt. Soms volstond men met een beddelaken om de hals te knopen. In Q 192 worden ook de benamingen van de onderdelen van het zaaikleed vermeld: de hals (dǝr hǭs), de armsgaten (dǝ ''rmslōǝkǝr), de staart, d.w.z. het onderste gedeelte dat men opneemt en om de benedenarm draait (dǝr štuts) en de schoot, het deel waarmee de zak voor het zaaigoed gevormd wordt (dǝr šūǝt). Vanwege veelvuldige verkortingen in het woorddeel [zaad-] is hier niet naar het lemma ''zaad, zaaigoed'' (2.5) verwezen, maar zijn alle varianten volledig gedocumenteerd. De volgorde van de varianten onderling is zoals die in de lemma''s ''zaaien'' (2.1) en ''zaad, zaaigoed'' (2.5). Zie afbeelding 3, a.' [N 15A, 1b; N P, 19; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit N 18, 109 en 110] || rok waaruit het zaaikoren gestooid wordt || voorschoot, linnen ~ waarin de zaaier het graan meevoert (vgl WLD-I-4, lm 2.10) [N 24 (1964)] || zaaizak I-4, III-1-3
zaaikorf, zaaibak houten zaaibak: hōtǝ zībak (Waubach), houteren zaaikorf: hǫu̯tǝrǝ zɛi̯kø̜rǝf (Ell  [(tot 1950 in gebruik)]  , ... ), kaar: kār (Beek  [(tot 1920 in gebruik)]  ), korf: korf (Neerpelt, ... ), panier (fr.): pani̯ē (Maasmechelen  [(voor linkszaaiers)]  ), strooibak: strōi̯bak (Rumpen), strǫu̯bak (Weert), strooien zaaikorf: strui̯ǝ zɛi̯kø̜rǝf (Tungelroy), strȳi̯ǝ zɛi̯kø̜rǝf (Neeritter), strooimand: strǫu̯maŋ (Weert), vat: vǭǝ.t (Kermt), zaadbak: zat˱bak (Kronenberg), zōǝt˱bak (Halen), zǭt˱bak (Borgloon, ... ), zǭǝt˱bak (Gelinden, ... ), zaadkaar: zatkar (Horst, ... ), zatkār (America, ... ), zǫtkār (Afferden  [(tot 1910 in gebruik)]  , ... ), zǭtkār (Swalmen, ... ), zaadkorf: zōǝtkørǝf (Halen), zōǝtkę.rǝf (Diepenbeek  [(mv -kęrǝf)]  ), zǫtkø̜̄rǝf (Merselo), zǫtkø̜rǝf (Afferden  [(tot 1920 in gebruik)]  , ... ), zǭtkørǝf (Leunen  [(tot 1910 in gebruik)]  ), zǭtkø̜rǝf (Sittard), zǭtkē̜rǝf (Hasselt), zaai-batche (wa.): zęi̯ǝbatš (Teuven), zaaibak: zaaibak (Achel), zibak (Rijckholt), ziębak (Geulle, ... ), zięi̯bak (Urmond), zābak (Hasselt), zāi̯bak (Berverlo, ... ), zēbak (Buchten, ... ), zēx˱bak (Smeermaas), zē̜bak (Borgloon, ... ), zē̜i̯bak (Rummen, ... ), zē̜x˱bak (Urmond), zībak (Bocholtz, ... ), zīǝbak (Brunssum, ... ), zīǝnbak (Mechelen), zōǝbak (Halen), zɛbak (Maasniel), zɛi̯bak (Boorsem, ... ), zɛ̄bak (Beringen, ... ), zɛ̄i̯bak (Aijen, ... ), zɛ̄i̯bák (Merselo, ... ), zɛ̄ǝbak (Diepenbeek), zaaibakje: zɛi̯bɛkskǝ (Maasmechelen), zaaikaar: zīnkār (Mechelen), zīǝkār (Klimmen), zīǝnkār (Eygelshoven), zɛi̯kār (Blerick, ... ), zɛ̄i̯kār (Baarlo, ... ), zɛ̄kǭr (Middelaar), zaaikorf: zaaikorf (Stramproy), zai̯kø̜rǝf (Heppen), zāi̯kø̜rǝf (Berverlo), zāi̯kęrǝf (Kiewit), zākē̜rǝf (Hasselt), zēkørǝf (Zonhoven), zēxkø̜rǝf (Smeermaas), zē̜i̯kø̜rǝf (Grevenbicht / Papenhoven, ... ), zē̜korǝf (Geleen), zē̜kørǝf (Zolder), zē̜kø̜.rǝf (Paal), zē̜kø̜rǝf (Borgloon, ... ), zīkø̜rǝf (Eys  [(tot 1930 in gebruik)]  , ... ), zīǝkø̜rǝf (Hoensbroek, ... ), zīǝnkø̜rǝf (Eygelshoven), zōǝkø̜rǝf (Halen, ... ), zǭi̯kø̜rǝf (Kerkhoven, ... ), zɛi̯korǝf (Echt, ... ), zɛi̯kørǝf (Gelinden, ... ), zɛi̯kø̜̄rǝf (Boshoven), zɛi̯kø̜.rǝf (Bocholt, ... ), zɛi̯kø̜rǝf (Bree, ... ), zɛi̯kę.rǝf (As  [(mv -k˙ęrǝf)]  , ... ), zɛi̯kǫrǝf (Baexem, ... ), zɛkǫrǝf (Maasniel), zɛ̄.kø̜.rǝf (Beringen, ... ), zɛ̄.kę.rǝf (Berbroek, ... ), zɛ̄i̯.kø̜.rǝf (Kleine-Brogel, ... ), zɛ̄i̯kø̜.rǝf (Achel, ... ), zɛ̄i̯kø̜rǝf (Aijen, ... ), zɛ̄i̯kę.rǝf (Ellikom, ... ), zɛ̄i̯kǫrǝf (Asenray / Maalbroek  [(tot 1920 in gebruik)]  , ... ), zɛ̄kørǝf (Zichen-Zussen-Bolder), zɛ̄kø̜.rǝf (Hechtel  [(mv zɛ̄k˙ø̜rǝf)]  , ... ), zɛ̄kø̜rǝf (Eksel, ... ), zɛ̄kę.rǝf (Beverst  [(mv -k˙ęrǝf)]  , ... ), zɛ̄kę̄rǝf (Gelieren Bret, ... ), zɛ̄ǝkęrǝf (Kermt), z˙ɛi̯kǫrǝf (Roermond), zaaikreep: zɛi̯krē̜p (Eind, ... ), zaaimand: zɛi̯manj (Tungelroy  [(zelden)]  ), zɛi̯maŋ (Boshoven, ... ), zinken zaaikaar: ze.ŋkǝ zɛi̯kār (Lottum) De boer zaaide uit een zaaikleed: een grote witlinnen voorschoot waarvan hij het onderste gedeelte om de arm wond, terwijl hij met de andere zaaide. In de Kempen, en dit is eigen aan de streek, gebruikt de boer geen zaaikleed, maar een zaaikorf of een zaaibak, die ongeveer 15 kg kan bevatten. De zaaikorf is uit gevlochten stro vervaardigd en wordt met het hengsel aan de arm gedragen. Wellicht was deze manier van zaaien door de eeuwen heen eigen aan de Kempen; in Brabantse en Vlaanderse boedelstaten wordt alleen het zaaikleed vermeld." (Lindemans, II, 53). Naar gebruik zijn zaaikorf en zaaibak hetzelfde stuk gereedschap; naar materiaal waarvan ze zijn gemaakt, is het onderscheid niet zonder meer uit de benaming af te leiden. De gevlochten exemplaren (-korf en -kaar) gaan aan de houten en zinken (-bak) vooraf, maar vaak wisselde het materiaal terwijl de oude naam behouden bleef. Zo wordt bij zaaikorf in K 316 opgegeven: "vroeger van stro, later van hout en thans van zink"; ook mengvormen komen voor, zoals in Nederlands Noord-Limburg: "de bodem is van hout, de zijwanden van stro, smelen of gevlochten bramentakken"; vergelijk ook de typen houten korf en zinken kaar. Bij dubbele opgaven (-korf en -bak) is zo mogelijk aangegeven tot hoelang het gereedschap in gebruik was. Recent zijn al dergelijke gereedschappen vervangen door zaaimachines. Als bijzonder is nog aan te merken de aantekening in L 163: zaaiviool (zɛ̄i̯fiōl) en strijkstok (strikstǫk) voor het zaaien van klein zaad zoals klaver. Alle {zaai-} en {zaad-} woorddelen zijn volledig gedocumenteerd vanwege verkortingen in het vocalisme. Vergelijk ook het lemma ''strooibak voor kunstmest'' in aflevering I.1, blz. 36, en het lemma ''kaar'' in aflevering II.3 (Molenaarsterminologie), blz. 120. Zie afbeelding 3, b en 3, c.' [N 15A, 2 en 3; N 18, 109 en 110; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N P, 19; N 11A, 63b] I-4
zaailing zaailing: zééling (Zonhoven) zaailing III-4-3