e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wrokken aangeslagen: vgl. Kerkrade Wb. (pag. 46): aasjloa, sjloog aa, aajeslage, 1. aanslaan; - 2. aantikken (bij kinderspelen).  a-jesjlaache (Kerkrade), bokken: bôokkə (Kelpen), brokken: brôeke (Swalmen), brôkke (Ell), geen doen willen hebben met: geen doen met h⁄m willen hebben (Heythuysen), getreden zijn: vgl. Kerkrade Wb. (pag. 247): treëne st., troon, jetraone, trapppen. [bijv.] Inne óp de tsieëne -.  gətrāōnə zīēë (Nieuwenhagen), grieken: greeke (Hoensbroek), haat (zn.): haat (Herten (bij Roermond), ... ), haatdragend (bn.): haatdraachənt (Kapel-in-t-Zand), haten: hate (Roermond), haten (Maasniel), helle patroon (pers.): (ô).  eine helle (hard) petrâon (Neer), kwellen: kwêêlə (Heerlen), nadragen: naodraachə (Kapel-in-t-Zand), nahouden: naohaajə (Montfort), opgekropte haat voelen: (dit wordt vaker gebruikt).  opgekropden haet geveule (Maastricht), rancunes hebben: (dit wordt ook vaker gebruikt).  rangkuunes höbbe (Maastricht), steken: sjtéékə (Susteren), stieren: sjtiere (Vaals), verbitterd (bn.): verbitterd (Posterholt), wind voor iemand zijn: hej is wiend vur mej! (Oirlo), wrede patroon (pers.): eine vrae (petrâon) (Neer), wrikken: vrekke (Tienray), wringen: blieft wringə (Wijnandsrade), dao wring gèt (Maastricht), dat vringk mich! (Geleen), det vringtj ⁄m (Herten (bij Roermond)), dèt fringt mich (Reuver), het zit te vringe (Venray), vrijnge (Gronsveld), vringe (Klimmen, ... ), vringen (Eksel), vringə (Maastricht, ... ), vrīngə (Heerlen), vrénge (Hoeselt), vrééngə (Amstenrade), wringe (Gulpen, ... ), wringen (Leopoldsburg, ... ), wrungt (Stein), wrènge (Geleen), wrèngen (Eigenbilzen), ⁄t wringd (Schimmert), (Bijv.: \\t? vr?@]t me.x).  vr‧eͅŋə (Eys), wrok (zn.): vrok (Herten (bij Roermond), ... ), vròk (Epen, ... ), vrók (Doenrade), vwok (Meijel), wrok (Eys, ... ), wrok hebben: eine wrok höbbe (Sittard), vrok höbbe tege... (Amby), wrok höbbe (Maastricht), wròk hébbe (As), ənə vrōk höbbə (Maastricht), ənə vròk höbbə (Maastricht), ⁄ne vrok höbbe (Maastricht), (dit is ongebruikelijk).  ⁄ne vrok höbbe tege iemes (Maastricht), wrok koesteren: wròk koostere (As), wrokken: vrokke (Klimmen, ... ), vrokken (Stein), wrokke (Jeuk, ... ), wrokken (Montfort, ... ), wrôkke (Schimmert), zich opvreten: ze.x ˂o.p˃vreͅ.atə (Eys) een bitter gevoel hebben wegens aangedaan leed of onrecht, ook tegen de veroorzaker daarvan [wrokken, wringen] [N 85 (1981)] III-3-1
wrongstuk wrongstuk: vroŋštø̜k (Sint Odilienberg), vrǫŋstø̜k (Stein) Het deel van een trapboom dat zich als een wrong aansluit bij de rechte gedeelten. Onder een wrong verstaat men de buiging van een trapboom die, in schuine richting oplopend, tevens in horizontale projectie een gebogen lijn beschrijft. Het stuk hout waaruit het wrongstuk wordt vervaardigd, wordt zo afgeschreven dat de houtvezels ervan in dezelfde richting lopen als die van de bomen. [N 55, 122b] II-9
wulp (grote) kluut: (grote) klīt (Opglabbeek), (hei)kluut: (hē)klyt (Hasselt), charluut: sjarlūū.t (Boukoul, ... ), sjerluut (Schinveld), sjerlūūt (Brunssum), numenius arquata  sjerluut (Sittard), heikluter: heijkluter (Zonhoven), heikluter (Zonhoven), heikluut: haikliet (Eigenbilzen), Frings  hēi̯klīt (Beverst), heituter: heitūūter (Weert), jonk: jonk (Valkenburg), komt niet anders voor  jonk (Meerlo), kloet: kloèt (Stramproy), kluter: kleuter (Heusden), kluter (Heusden, ... ), kly(3)̄tər (Lommel), klyitər (Lommel), Frings, omgesp.  klytər (Lommel), kluut: kli-jt (As, ... ), kliet (Opglabbeek), klīēt (Weert), klīt (Meeuwen), kluut (Beegden, ... ), klūūt (Haelen), kly(3)̄.t (Overpelt), kly(3)̄t (Kinrooi), soort kluut (Weert), eigenlijk foutieve naam voor de wulp  kluût (Altweert, ... ), etym.aant.  kluut (Beegden), kluutvogel: kleetvweugel (Rosmeer), kuilder: kuulder (Beringe, ... ), etym.aant.  kuulder (Meijel), kuilderd: kuldert (Nederweert, ... ), kuuldert (Nederweert, ... ), kūū.ldert (Panningen), kyldər(t) (Beringe, ... ), kûlderd (Tungelroy), kûldert (Altweert, ... ), kukuut: zeer onduidelijk geschreven  kukuut (Stein), kuluut: kulut (Arcen), kuluut (Afferden, ... ), kuuluut (Maasbree, ... ), kylyt (Meijel), kuut: kuut (Blitterswijck), snep: Frings; half lang als lang omgespeld  sneͅp (Lanklaar), snip: Frings  snøͅp (Diepenbeek), wuiles: van een jongen  wuiles (Thorn), wulp: wullep (Eksel), wulp (Eksel, ... ), wölp (Blerick, ... ), wølp (Kaulille), wøͅlp (Maaseik), (jonge) - wölp  wölp (Eijsden), Frings  wøləp (Borgloon), vdBerg; omgesp.  wyləp (Sint-Truiden) wulp [SGV (1914)] || wulp (55 groot, bruingestreept; met lange kromme snavel; broedt in en rond de hei [N 09 (1961)] III-4-1
wulps aangebrand: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  èngəbrànt (Loksbergen), bretsetig: cf. Weijnen Etymologisch Dialectwoordenboek p. 26 s.v. "bretsig"dartel, wulps  bretsetig (Maastricht), zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  bretsetig (Maastricht), bretsig: bretsig (Maastricht), cf. Weijnen Etymologisch Dialectwoordenboek p. 26 s.v. "bretsig" = dartel, wulps  bredsig (Valkenburg), zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  bretsig (Caberg, ... ), crapuleus: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  kràpòiluis (Loksbergen), gelp: gelp (Stokkem), zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  gelp (Geulle, ... ), gelps: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  gēlps (Caberg), heet: wulps niet gebruikelijk  heit (Roermond), zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  heet (Heerlen, ... ), heit (Beesel), hēīt (Roermond), hèèt (Noorbeek, ... ), hitsig: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  hitsig (Maastricht), hĭĕtsich (Heerlen), hoerentig: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  horetig (Gulpen), hoerig: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  hoorig (Herten (bij Roermond)), laag: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  laeg (Echt/Gebroek, ... ), loops: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  leupsch (Heerlerbaan/Kaumer), leupsj (Waubach), luips (Maastricht), luipsj (Schinnen, ... ), lööps (Mheer), losbandig: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  lòsbàndig (As), mansgek: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  mansgek (Nunhem), mottig: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  mòtəg (Loksbergen), scherp: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  scherp (Maasbree), sjerp (Ell, ... ), sjèrp (Nieuwenhagen), sjèèrp (Heerlen), sjérp (Gronsveld), schuins: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  schŭŭns (Gennep), sjūūns (Beesel), vet: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  vet (Jeuk, ... ), vèt (Maastricht), vettig: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  vettig (Lutterade, ... ), vèttig (Eigenbilzen), vééttig (Urmond), vöttig (Bree), vies: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  vīēs (Geleen), vrouwlie-gek: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  vrouligek (Nunhem), vuil: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  vuil (Maastricht), warm: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  wèèrm (Heerlen), wellustig: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  wellöstig (Maastricht, ... ), wèllöstəch (Maastricht), werelds: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  wééreld (As), wild: wulps niet gebruikelijk  wildj (Roermond), wuft: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  wuf (Nieuwstadt, ... ), wuft (Born, ... ), wulps: wölleps (Maastricht), zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  wulps (As, ... ), wulpsch (Amby), wälləps (Maastricht), wölleps (Maastricht, ... ), wölps (Hoensbroek, ... ), wölpsj (Geulle, ... ), wups: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  wups (Tungelroy) dartel, weelderig, wulps, vrolijk || wellustig, vervuld van sterk zinnelijk genoegen [wulps, wuft, wups, vet] [N 85 (1981)] || wulps || wulps, wellustig III-1-4
wulps persoon ficks (< du.): Vrouwenjager.; cf. D.-N. s.v. "ficken"en "Fick"(naaien, neuken, vogelen; nummertje (paring)  unne fiks (Weert), flos: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  ein floes (Sittard), fluit: fluit (zn.) (Altweert, ... ), gek stuk: e gek stök (Uikhoven), gekke doos: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  gekke doeës (Meijel), gekke fiep: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  gekke fiep (Meijel), gekke fluit: gekke fläöt (Castenray, ... ), cf. WLD III, 2.2. par. 6, Het sexuele leven  gekke fläöt (Merselo), gelpe, een -: gelpe (Melick), hete, een -: heite (Melick), zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  hééte (Swalmen), ênne hêête (Schimmert), ⁄ne hette (Venray), knuppel: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  knuppəl (Epen), lage, een -: leige (Vlodrop), liefhebber: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  leefhöbber (Maastricht), loopse, een -: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  luipsje (Vlodrop), scherpe hengst: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  sjerp hengs (Vaals), scherpe, een -: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  scherrepe (Weert), smeerlap: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  sjmiërlap (Voerendaal), spitse, een -: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  spitse (Weert), vette, een -: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  vette (Eys), vetzak: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  eine vëtzak (Neer), vètzak (Geleen, ... ), viezerik: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  viezerik (Doenrade), vuilik: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  voellik (Ell), zweinjak: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  zweinjak (Sevenum) mensen ontstemming of ergernis geven door onzedelijk gedrag [geven] [N 85 (1981)] || wellustig, vervuld van sterk zinnelijk genoegen [wulps, wuft, wups, vet] [N 85 (1981)] || wulpse vrouw || wulpse vrouw of wulps meisje III-1-4
yucca (yucca flaccida haw.) pluimen: eigen spelling  pluume (Vlodrop), tijdloos: tijloews (Jeuk), yucca: joeka (Lutterade, ... ), joekka (Geulle), jŏĕka (Maastricht), juka (Wijlre), jukka (Eys, ... ), yucca (Oirlo), (verschillende soorten)  jŭŭka (Meijel), -  joeka (Montfort, ... ), juuka (Tungelroy), yucca (Venray), Bree Wb.  jú`ka (Bree), geen aparte naam  yucca (Berg-en-Terblijt), idiosyncr.  joeka (Thorn), joekka (Blerick), Spelling: \"fonetisch\  joekaa (Maastricht), Veldeke  joeka (Echt/Gebroek), WBD/WLD  jukka (Urmond), zelfde  yucca (Echt/Gebroek) Welke dialectbenamingen hebt u voor verschillende vaste planten: yucca flaccida (palmlelie) [N 73 (1975)] || yucca [DC 60a (1985)] || Yucca (yucca filamentosa). Planten met prachtige, witte, klokvormige, hangende bloemen in grote pluimen. De stengel is gegroefd en heeft brede lintvormige bladeren met aan de randen lange vezels (adaamsnaald, jukka). [N 92 (1982)] III-2-1
zaad zaad: zaod (Castenray, ... ), zòòët (Zonhoven), mv.; verkl.w.: zeùt; zeùtje  zoat (Heerlen) zaad III-4-3
zaad voor bieten bietenzaad: bitǝzǭt (Velden), biǝdǝzōǝt (Rummen), biǝtǝzōǝt (Duras, ... ), bęi̯tǝzōǝt (Heers, ... ), bītǝzōǝt (Gingelom), bīǝtǝzōǝt (Buvingen, ... ), bietzaad: bęi̯tzoǝt (Berlingen, ... ), bęi̯tzǫǝi̯t (Borgloon), bęi̯tzǭt (Kiewit), bęi̯tzǭǝt (Wellen), bītzōt (Beringen, ... ), bītzōǝt (Ordingen), bītzūt (Halen), bītzǭǝt (Koersel), groentezaad: grȳntzǭt (Schimmert), grø̄ntzǭt (Margraten, ... ), groenzaad: grinzø̜̄t (Linde), grinzōt (Gelieren Bret), grinzǭt (Kiewit), griǝnzǫǝt (Beverst, ... ), grynzuǝt (Hoepertingen), grynzu̯ǫt (Hoeselt), grynzōǝt (Beringen, ... ), grynzǫǝt (Achel, ... ), grynzǭt (Berverlo, ... ), gryǝnzǭǝt (Melveren, ... ), grȳnzōt (Heppen), grȳnzǫ (Meijel), grȳnzǭi̯t (Overpelt), grȳnzǭt (Blitterswijck, ... ), grȳnzǭǝt (Hamont, ... ), grø̄nzǭt (Amby, ... ), grø̜i̯nzǭt (Limbricht), grēnzǫǝt (Bree), grēnzǭt (Gruitrode, ... ), grē̜nzǭt (Kiewit), grɛi̯nzāǝt (Paal), grɛ̄i̯nzǭt (Kiewit), kannetjes: kɛnǝkǝs (Valkenburg), karotenzaam: karūtǝzǫm (Bleijerheide), knollenzaad: knolǝzǫt (Buchten, ... ), knǫlǝzǭt (America, ... ), knǫlǝzǭǝt (Sint-Truiden), knolraabzaad: [knolraab]zǭt (Baexem, ... ), kolderaafzaad: [kolderaaf]zǭt (Berg), [kolderaafŋzǭt (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), kolderavenzaad: [kolderaven]zǭt (Urmond), koleraapzaad: [koleraap]zǫǝt (Val-Meer), [koleraap]zǭt (Baarlo, ... ), kolerapenzaad: [kolerapen]zǭt (Gruitrode, ... ), konrabelenzaad: [konrabelen]zǭt (Heerlerheide), konrabelenzaam: [konrabelen]zǫm (Mechelen), [konrabelen]zǭm (Waubach), koolraabzaad: [koolraap]zǫ (Meijel), [koolraap]zǫǝt (Kessenich), [koolraap]zǭt (Baarlo, ... ), koolrapenzaad: [koolrapen]zǭt (Brunssum, ... ), koolravenzaad: [koolraven]zǫt (Meers), koren: (mv)  kø̜̄n (Middelaar), krabenzaad: [kraben]zǭt (Grevenbicht / Papenhoven, ... ), krootzaad: krūtzǫt (Mechelen), krūtzǭt (Baarlo, ... ), krūǝtzǭt (Herten), krǫu̯tzoǝt (Vechmaal), krootzaam: krūtzǭm (Bocholtz, ... ), krotenzaad: kroǝtǝzǭt (Brunssum, ... ), krōtǝzu̯ǫǝt (Val-Meer), krōtǝzǭt (Berg, ... ), krūtǝzø̜̄t (Linde), krūtǝzǫǝt (Achel), krūtǝzǭǝt (Hamont, ... ), krūǝtǝzǭt (Gruitrode, ... ), krūǝtǝzǭǝt (Kinrooi), krǫtǝzǭt (Boukoul, ... ), krotenzaam: krutǝzǭm (Bocholtz), kroterzaad: krūtǝrzǭt (Ten Esschen), mangelenkoren: (mv)  maŋǝlǝkø̜̄n (Gennep, ... ), pitten: petǝ (Blerick, ... ), pootzaad: potzǭǝt (Koersel), putzot (Gelieren Bret), raapkolenzaad: [raapkolen]zuǝt (Hoepertingen), [raapkolen]zø̜̄t (Linde), [raapkolen]zǭǝt (Helchteren, ... ), raapkoolzaad: [raapkool]zǭǝt (Borgloon, ... ), raaptuinzaad: rōftǝrzuǝt (Wellen), raapzaad: rȳǝp˱zǭt (Hoensbroek), rāpzāǝt (Paal), rāpzǭt (Ulestraten), rōǝpzōǝt (Beringen, ... ), rǫpzǭǝt (Achel, ... ), rǭpzu̯ǫǝt (Val-Meer), rǭpzūǝt (Halen), rǭpzǭt (Hasselt, ... ), rǭǝpzǭǝt (Koersel, ... ), rapenzaad: ruǝpǝzuǝt (Opheers), rǭpǝzōǝt (Borgloon, ... ), reubenzaad: rȳbǝzǭt (Schimmert), rø̄bǝzǫǝt (Bree, ... ), rø̄bǝzǭt (Baexem, ... ), rø̜bǝzu̯oǝt (Val-Meer), reubenzaam: røbǝzǭm (Kerkrade), rø̄bǝzǭm (Nieuwenhagen), reubzaad: røbzǫt (Mechelen), røbzǫǝt (Kessenich), røbzǭt (Epen, ... ), rø̄bzǭt (Amby, ... ), rø̄bzǭǝt (Kinrooi), rø̄i̯b˱sǭt (Sint Pieter), rø̜i̯bzǭt (Einighausen, ... ), rēbzǭt (Opglabbeek), reubzaam: røbzǭm (Bleijerheide, ... ), røbzǭǝm (Bocholtz, ... ), rø̄bzǭm (Nieuwenhagen), sloerbietenzaad: [sloerbieten]zoǝt (Zelem), sloerrapenzaad: [sloerrapen]zoǝt (Beverst), sloorzaad: slūǝrzōu̯ǝt (Diepenbeek), stekreubenzaad: [stekreuben]zǭt (Blitterswijck, ... ), suikerbietenzaad: [suikerbieten]zōu̯ǝt (Beverst, ... ), [suikerbieten]zǭt (Baarlo, ... ), suikerkrotenzaad: [suikerkroten]zǭt (Baexem, ... ), suikerkrotenzaam: [suikerkroten]zǭm (Mechelen, ... ), zaad: zu̯ǫǝt (Tongeren), zāǝt (Paal, ... ), zōǝt (Niel-Bij-Sint-Truiden, ... ), (Meijel), zǫǝt (Kessenich, ... ), zǭt (Horst, ... ), zǭǝt (Neerpelt, ... ) In de genoemde Nijmeegse lijsten is niet gevraagd naar de algemene benaming voor het zaad van bieten, maar naar drie specifieke zaad-benamingen: voor de suikerbiet, de knolraap en de stoppelknol. In de antwoorden op deze vragen vindt men echter voornamelijk algemene benamingen, die voor meer dan één van de drie subvragen opgegeven worden. In dit lemma staan eerst deze algemene benamingen bijeen; aan het slot zijn de specifieke benamingen per bietensoort opgenomen. Dit zijn in nagenoeg alle gevallen min of meer gelegenheidssamenstellingen van de term voor het gewas uit paragraaf 2.1 met het woord zaad (vgl. ook aflevering I.4, lemma Zaad met kaart). In dit lemma wordt dan ook voor de fonetische documentatie van de eerste elementen van de betrokken samenstellingen verwezen naar de lemmaɛs over de gewasnamen: Voederbiet, Suikerbiet, Koolraap en Knolraap. [N 12, 42, 49 en 50; N 12A, 4c; JG 1b; monogr.] I-5
zaad, zaaigoed gezaads: gǝzø̄ts (Helden, ... ), gǝzø̜̄ts (Brunssum, ... ), gǝzø̜ts (Baarlo, ... ), gǝzūǝts (Heythuysen), gǝzǭts (Blerick, ... ), gezaaiens: gǝzīǝns (Kerkrade), gezaamd: gǝsø̜mt (Montzen), gezaams: gǝzø̄ǝms (Hoensbroek), gǝzø̜̄ms (Waubach), gǝzø̜ms (Eupen, ... ), gǝzāms (Urmond), gǝzūms (Montzen), gǝzǭms (Gulpen, ... ), graanzaad: grē̜ǝnzoǝt (Borlo), hel goed: hɛl gōt (Valkenburg), zaad: zoat (Bilzen), zoi̯t (Moelingen), zoǝt (Berlingen, ... ), zuǝt (Alken  [(m)]  , ... ), zuǫt (s-Herenelderen, ... ), zuɛt (Kortessem), zu̯ǭt (Val-Meer), zē̜t (Eupen), zōt (Aubel, ... ), zōǝt (Aalst, ... ), ző̄t (Henis), ző̜̄ǝt (Peer), zūot (Grote-Spouwen, ... ), zūø̜t (Rukkelingen-Loon  [(m)]  , ... ), zūǝt (Berg  [(m)]  ), (Meijel), zǫt (Bocholtz), zǫǝt (Achel, ... ), zǭt (Achel, ... ), zǭǝt (Bergen, ... ), z˙ot (Genk), z˙ǭt (Neeritter, ... ), zaadgerei: zǭt˲gręi̯ (Boekend, ... ), zǭt˲gǝręi̯ (Tungelroy), zaadgoed: zaadgoed (Tessenderlo), zat˲gūt (Oostham), zot˲gōt (Ospel), zot˲gūt (Lauw), zou̯ęt˲gūt (Martenslinde), zuǫt˲gūt (s-Herenelderen), zuɛt˲gut (Sluizen), zyǝ.t˲gūt (Berg), zøt˲gut (Berverlo), zøt˲gūt (Nerem, ... ), zø̜t˲gut (Hasselt), zē̜t˲gōt (Schaesberg), zōt˲gōt (Ubachsberg), zōt˲gūt (Zichen-Zussen-Bolder), zōt˲gűt (Mopertingen), zōǝt˲gut (Herk-de-Stad, ... ), zōǝt˲gōǝt (Bree), zōǝt˲gūt (Beverst, ... ), zōǝt˲gűt (Hees, ... ), zǫt˲gut (Genk), zǭt˲gōt (As, ... ), zǭt˲gǫu̯t (Sittard), zaadgraan: zet˲grɛ̄ǝn (Hopmaal), zot˲grē̜n (Heers), zot˲grē̜ǝn (Gutschoven), zot˲grɛ̄n (Genk), zoǝt˲grē̜ǝn (Brustem, ... ), zoǝt˲grɛ̄n (Berlingen), zuǝt˲grē̜ǝn (Alken, ... ), zuǝt˲grɛ̄n (Hoepertingen, ... ), zuɛt˲grɛ̄n (Kortessem), zøt˲grē̜n (Heks, ... ), zøt˲grē̜ǝn (Voort), zøt˲grɛ̄n (Bommershoven, ... ), zōt˲grɛ̄n (Loksbergen, ... ), zōǝt˲grē̜n (Aalst, ... ), zōǝt˲grē̜ǝn (Binderveld, ... ), zōǝt˲grɛ̄n (Diepenbeek, ... ), zǫt˲grē̜ǝn (Mechelen-Bovelingen), zǭt˲grǭ.n (Zutendaal), zaadje: zatjǝ (Oostham), zi̯ɛi̯tskǝ (Bilzen), zuǝtjǝ (Borgloon), zøtjǝ (Montfort), zø̄tske (Herk-de-Stad, ... ), zø̜̄tjǝ (Baelen, ... ), zø̜̄tskǝ (Rekem), zø̜̄tšǝ (Gronsveld, ... ), zø̜i̯kǝ (Hamont), zęi̯tskǝ (Genk), zūi̯kǝ (Neerpelt, ... ), zǭi̯kǝ (Tessenderlo), zǭtjǝ (Blitterswijck, ... ), zɛtǝkǝ (Beringen, ... ), zɛ̃tjǝ (Diepenbeek), zɛ̄kǝ (Peer), zɛ̄tjǝ (Bree, ... ), zɛ̄tskǝ (As, ... ), žø̜̄tškǝ (Val-Meer), zaaigerei: zɛ̄i̯gręi̯ (Milsbeek, ... ), zaaigoed: zi̯ø̜gūt (Membruggen), zi̯ēgōt (Schaesberg), zi̯ęgūt (Hoeselt), zyø̜gūt (Hoeselt), zyǝgut (Guigoven, ... ), zyǝgūt (Diets-Heur, ... ), zȳǝgūt (Berg), zøǝgūt (Riksingen), zēgǫu̯t (Sittard), zē̜goǝt (Vliermaal), zē̜gut (Mal), zɛgūt (Beverst), zɛgǫu̯t (Linkhout), zɛi̯gōt (Haelen, ... ), zɛ̄gut (Hasselt), zɛ̄gū.t (Genoelselderen), zɛ̄gǫu̯t (Lummen, ... ), zɛ̄i̯gūt (Neerpelt), zaaigraan: zyøgrē̜n (Tongeren), zyǝgrɛ̄n (Piringen, ... ), zø̄ǝgrē̜n (Jesseren), zē̜gręn (Linkhout), zē̜ǝgrē̜ǝn (Gingelom), zɛ̄grɛ̄n (Beverst, ... ), zaaisel: zø̜̄i̯sǝl (Moelingen), zɛi̯sǝl (Maastricht), zaaizaad: zizǭt (Rijckholt), zɛi̯zǭt (Kinrooi, ... ), zɛ̄i̯zǭt (Milsbeek, ... ), zaam: zom (Eupen), zōm (Raeren  [(m)]  ), zǭm (Aubel  [(m)]  , ... ), zǭǝm (Simpelveld  [(m)]  ), zaamgoed: zomgōt (Mechelen), zomgǭǝt (Wahlwiller), zǭmjōt (Bleijerheide), zaampje: sø̜mkǝ (Eupen), zaams: zǭms (Stein), zaden: zø̄ǝ (Jeuk), zaderij: zø̜̄i̯ǝręi̯ (Gronsveld, ... ) Hetgeen men uitstrooit, zaait op het land; de verzamelnaam. Zie voor het enkelvoudige begrip "zaadje" achterin het lemma. Vergelijk ook het lemma graankorrel (2.6). De typen gezaads en gezaams worden voornamelijk gebruikt voor (tuin)zaden. (m) achter de plaatscode geeft aan dat uitdrukkelijk is opgegeven dat ''zaad'' er een "de-woord" is. [N M, 22; JG 1a, 1b; Wi 5; RND 111; monogr.] I-4
zaadeg [eg]: [eg] (Aalst  [(driehoekig)]  , ... ), [eg] met korte tanden: [eg] męt kǫrtǝ tan (Meerssen), [eg] voor te zaaien: [eg] ˲vø̜r (ʔ)ǝ zē̜ǝ (Sluizen  [(driehoekig)]  ), [eg] ˲vø̜r tǝ zɛ̄ǝ (Heks), afsloper: ǭfslø̄pǝr (Overrepen  [(achterstevoren)]  ), botte [eg]: bǫtǝ [eg] (Lommel), een [eg] van terugge: ǝn [eg] ˲van trøqǝ (Eijsden), fijne [eg]: fē̜n [eg] (Zepperen  [(driehoekig, 23 tanden)]  ), fē̜ǝn [eg] (Ordingen  [(driehoekig, 23 of tanden)]  ), grein[eg]: grē̜ǝn[eg] (Groot-Gelmen  [(driehoekig, later ook vierkant)]  ), grɛ̄n[eg] (s-Herenelderen  [(vierkant, klein)]  ), grooteg: gruu̯t[eg] (Alken  [(driehoekig, 21 tanden)]  ), grő̜u̯t[eg] (Kozen  [(driehoekig)]  ), hout[eg]: [houteg] (Achel  [(vierkant)]  , ... ), houten [eg]: [houten eg] (Kanne  [(driehoekig)]  , ... ), houteren [eg]: [houteren eg] (Helchteren  [(vierkant)]  , ... ), ijzeren [eg]: [ijzeren eg] (Baarlo, ... ), ketting[eg]: [kettingeg] (Hasselt), kleine zaad[eg]: klē̜nǝ zǭt˱[eg] (Ottersum  [(enkelvoudige eg)]  ), korte [eg]: kǫrtǝ [eg] (Venray), land[eg]: lānt˱[eg] (Neerpelt), onder[eg]: ǫndǝr[eg] (Kerkhoven), pin[eg]: [pineg] (Ransdaal), s-[eg]: [S-eg] (Lottum, ... ), scherp[eg]: sxęrǝp[eg] (Paal  [(vierkant)]  ), sxɛ.rǝp[eg] (Koersel  [(vierkant, ook trapeziumvormig)]  ), sleep[eg]: slē̜.p[eg] (Heusden  [(vierkant, vroeger)]  , ... ), slē̜p[eg] (Heppen  [(trapeziumvormig, achterstevoren indien schuin getand)]  ), slē̜ǝp[eg] (Berverlo  [(trapeziumvormig, met houten tanden)]  ), sleur: slø̜̄i̯ǝr (Tessenderlo), sleur[eg]: slø̄r[eg] (Berverlo, ... ), slø̜̄r[eg] (Kwaadmechelen  [((trapeziumvormig)]  , ... ), slø̜i̯ǝr[eg] (Kwaadmechelen, ... ), stuik[eg]: stø̜̄.k[eg] (Stevoort), stōk[eg] (Stokrooie), stǭ(u̯).k[eg] (Stokrooie  [(vierkant, met de tanden achterwaarts gericht)]  ), stǭ.k[eg] (Heusden  [(vierkant, vroeger)]  , ... ), stǭ.k˱[eg] (Houthalen  [(vierkant, van hout)]  ), terugwaartse [eg]: trøkwǭšǝ [eg] (Einighausen), trøkǭrsǝ [eg] (Urmond  [(om rogge en tarwe in te eggen)]  ), vaste [eg]: vā.sǝ [eg] (Piringen), vierkantige [eg]: [vierkantige eg] (Berverlo, ... ), vierkantige scherp[eg]: [vierkantige scherpeg] (Beringen, ... ), vol[eg]: vǫl[eg] (Einighausen  [(driehoekig, 22 houten tanden)]  , ... ), voorwaartse [eg]: vø̄rwartsǝ [eg] (Munstergeleen), vø̄rǭrsǝ [eg] (Urmond  [(voor het ineggen van haver)]  ), vruchten[eg]: vrextǝ[eg] (Meeuwen  [(vierkant)]  ), vrøxtǝ[eg] (Neerpelt  [(geheel van hout)]  ), zaad[eg]: zat˱[eg] (Lottum), zot˱[eg] (Genk), zuǝt[eg] (Wimmertingen  [(driehoekig, 21 tanden)]  ), zó̜t˱[eg] (Meijel), zō ̝ǝt˱[eg] (Houthalen  [(vierkant)]  , ... ), zōt˱[eg] (Heesveld-Eik), zōǝt˱[eg] (Beek  [(vierkant)]  , ... ), zǫt˱[eg] (Mechelen), zǭ ̝ǝt˱[eg] (Bocholtz, ... ), zǭt˱[eg] (Aijen  [(vierkant, van hout, 20-30 tanden; later een 4-delige koppeleg)]  , ... ), zǭǝt˱[eg] (Achel  [(vierkant, van hout)]  , ... ), zaadeegjes: zǭt˱ē̜xskǝs (Boekend), zaadegen: zǭt˱ē̜gǝ (Kronenberg), zǭt˱ē̜x (Ottersum), zaadegjes: zǭt˱ęxskǝs (Broekhuizen), zaai-egjes: zǭi̯ęxskǝs (Horst  [(4 naast elkaar)]  ), zaai[eg]: zeęi̯[eg] (Berg), zeǝi̯[eg] (Stein  [(driehoekig, met kortere 20 tanden dan de stoppeleg)]  ), zi(i̯)[eg] (Gronsveld), ziǝi̯[eg] (Beek), zø̄ [eg] (Wintershoven  [(driehoekig)]  ), zā[eg] (Rijkhoven  [(driehoekig)]  ), zē[eg] (Einighausen  [(vierkant, van hout, 24 tanden)]  , ... ), zēǝ[eg] (Munstergeleen), zē̜[eg] (Lummen  [(vierkant, houten tanden, vroeger ook driehoekig)]  , ... ), zęi̯[eg] (Dilsen  [(vierkant)]  ), zī[eg] (Bemelen, ... ), zīi̯[eg] (Geulle  [(19 of 21 tanden)]  , ... ), zīǝ[eg] (Heerlen, ... ), zō[eg] (Duras  [(driehoekig)]  , ... ), zǭi̯[eg] (Leopoldsburg  [(vierkant)]  , ... ), zɛi̯[eg] (As, ... ), zɛ̄ ̝[eg] (Gors-Opleeuw  [(driehoekig)]  , ... ), zɛ̄[eg] (Berbroek  [(vroeger driehoekig, 15-23 tanden)]  , ... ), zɛ̄i̯[eg] (Gennep, ... ), zigzag: [zigzag] (Bocholt, ... ), zigzag[eg]: [zigzageg] (Maaseik, ... ) Met zaadeg wordt de eg bedoeld waarmee men het (meestal met de hand) gezaaide graan in de aarde werkt. Daarvoor had men vroeger vaak een aparte driehoekige, vierkante of trapeziumvormige houten eg, die later geheel in ijzer was uitgevoerd. Als zaadeg werd in latere tijden een combinatie van 3 of 4 eggetjes gebruikt. Als men voor de verschillende egwerkzaamheden maar één eg ter beschikking had, spande men deze bij het ondereggen van zaak "bot" aan. Voor zover er bijzonderheden omtrent de vorm (‚àÜ, vierkant, –î ), het materiaal en het aantal tanden van deze eg werden opgegeven, zijn deze achter de betrokken plaatsnummers vermeld. Voor zaadeg opgegeven benamingen die meer op de vorm van deze eg wijzen of op het materiaal waaruit deze vervaardigd is, zijn aan het einde van het lemma geplaatst. Wat bedoeld wordt met ''eg'' en ''eg'' is aangegeven in de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 71; N 11A, 159; N J, 10 add.; N P, 15 + 16 add.; A 13, 16b; div.; monogr.] I-2