31804 |
zaagsel |
snitsmeel:
šnitsmē̜ǝl (Q121c Bleijerheide, ...
Q121a Chevremont,
Q121d Haanrade,
Q121e Kaalheide,
Q121p Kerkrade,
Q121b Spekholzerheide),
zaagmeel:
zāxmē̜.l (L290p Panningen, ...
L266p Sevenum),
zāxmē̜l (L295p Baarlo, ...
L269p Blerick,
L269b Boekend,
L245a Castenray,
L211p Leunen,
L265p Meijel,
L209p Merselo,
L216p Oirlo,
L216a Oostrum,
L163p Ottersum,
L299p Reuver,
L212a Smakt,
L270p Tegelen,
L271p Venlo,
L210p Venray,
L244a Veulen),
zaagsel:
zāxsǝl (L295p Baarlo, ...
L269p Blerick,
L291p Helden,
L217p Meerlo,
L159a Middelaar,
L163p Ottersum),
zagenmeel:
zāgǝmēl (L353p Eksel, ...
K314p Kwaadmechelen),
zāgǝmē̜l (Q088p Lanaken),
zōgǝmēl (K318p Berverlo),
zǭgǝmēl (K353p Tessenderlo),
zeegmeel:
z ̇ē̜xm ̇ē̜l (L329p Roermond),
z ̇ē̜xmē̜l (L330p Herten),
zięxmięl (L414p Houthalen),
ziǝxmiǝl (Q001p Zonhoven),
zēxmēl (P218p Borlo, ...
Q071p Diepenbeek,
Q095p Maastricht),
zēxmēǝl (P219p Jeuk),
zēǝxmēǝl (Q039p Hoensbroek, ...
Q117p Nieuwenhagen,
Q118p Schaesberg,
Q112b Ubachsberg),
zē̜xmēl (Q112a Heerlerheide, ...
L382p Montfort,
Q197p Noorbeek,
Q222p Vaals),
zē̜xmē̜l (Q038p Amstenrade, ...
Q083p Bilzen,
L360p Bree,
Q035p Brunssum,
Q086p Eigenbilzen,
Q198p Eijsden,
L363p Ellikom,
Q021p Geleen,
Q003p Genk,
Q193p Gronsveld,
L366p Gruitrode,
Q203p Gulpen,
L429p Guttecoven,
L328p Heel,
L292p Heythuysen,
Q077p Hoeselt,
L325p Horn,
Q111p Klimmen,
L422p Lanklaar,
Q016p Lutterade,
L377p Maasbracht,
Q192p Margraten,
Q204a Mechelen,
L364p Meeuwen,
Q022p Munstergeleen,
L367p Neerglabbeek,
L321p Neeritter,
L368p Neeroeteren,
L322a Nunhem,
L427p Obbicht,
L416p Opglabbeek,
L371p Ophoven,
L415p Opoeteren,
L288a Ospel,
L387p Posterholt,
L358p Reppel,
Q099q Rothem,
Q098p Schimmert,
Q030p Schinveld,
Q247p Sint-Martens-Voeren,
Q020p Sittard,
Q015p Stein,
L432p Susteren,
L331p Swalmen,
Q112z Ten Esschen,
L374p Thorn,
Q013p Uikhoven,
Q097p Ulestraten,
L271p Venlo,
L289p Weert),
zē̜xmē̜ǝl (L420p Rotem),
zē̜xmɛ̄l (L333p Asenray / Maalbroek),
zē̜ǝxmē̜ǝl (Q121c Bleijerheide, ...
Q121a Chevremont,
Q202p Eys,
Q121d Haanrade,
Q113p Heerlen,
L413p Helchteren,
Q121e Kaalheide,
Q121p Kerkrade,
Q204a Mechelen,
Q121b Spekholzerheide),
zę ̞xmē̜ ̞l (Q009p Maasmechelen),
zīǝxmē̜l (Q018p Geulle),
zīǝxmīǝl (Q001p Zonhoven),
zɛ̄xmē̜l (L318b Tungelroy),
zeegsel:
ziǝxsǝl (Q002p Hasselt, ...
Q001p Zonhoven),
zēxsǝl (Q095p Maastricht, ...
L294p Neer,
Q098p Schimmert),
zē̜.xsǝl (Q117a Waubach),
zē̜xsǝl (L360p Bree, ...
L381p Echt,
L320a Ell,
Q018p Geulle,
L330p Herten,
Q198a Mesch,
L321p Neeritter,
L387p Posterholt,
Q030p Schinveld,
L432p Susteren,
L374p Thorn,
L318b Tungelroy),
zē̜ǝxsǝl (Q113p Heerlen, ...
Q118p Schaesberg),
zegenmeel:
ziǝgǝmiǝl (Q002p Hasselt),
zēgǝmēl (P176p Sint-Truiden)
|
Het poedervormig houtafval dat bij het zagen ontstaat. [N 38, 10; N 50, 91a; N 53, 29a; monogr.]
II-12
|
31789 |
zaagsnede |
gleuf:
gleuf (K353p Tessenderlo),
snede:
snē (K317p Leopoldsburg),
snit:
snēt (Q018p Geulle),
šnet (Q204a Mechelen),
spleet:
splīt (L417p As),
spoor:
spuǝr (Q083p Bilzen),
zaagsnede:
zāxsnēj (L245a Castenray, ...
L211p Leunen,
L209p Merselo,
L216p Oirlo,
L216a Oostrum,
L212a Smakt,
L271p Venlo,
L210p Venray,
L244a Veulen),
zāxšnē (L299p Reuver),
zagensnede:
zāgǝsnej (L163p Ottersum),
zeegsnede:
zē̜xsnēj (L421p Dilsen),
zē̜xšnē (L328p Heel),
zeegsnit:
zē̜xšnet (L387p Posterholt),
zē̜xšnēt (L330p Herten),
zeegspoor:
zēxspōr (Q071p Diepenbeek),
zegensnit:
zē̜.gǝšnē.t (Q020p Sittard),
zē̜gǝšnet (Q204a Mechelen),
zē̜gǝšnēt (L330p Herten),
zē̜ǝjǝšnet (Q121c Bleijerheide)
|
De gleuf die een zaag in het hout maakt. [N 50, 41b; N 53, 30b; monogr.]
II-12
|
31805 |
zaagspaan |
braam:
brōm (Q071p Diepenbeek),
schalm:
sxalm (L245a Castenray, ...
L211p Leunen,
L209p Merselo,
L216p Oirlo,
L216a Oostrum,
L212a Smakt,
L210p Venray,
L244a Veulen),
spaan:
spǭn (L215p Blitterswijck, ...
L214a Geysteren,
L217p Meerlo,
L246a Swolgen,
L245b Tienray,
L214p Wanssum),
speen:
spęjn (Q083p Bilzen),
spīǝn (L423p Stokkem),
špiǝn (Q259p Lontzen),
šplīǝn (Q284p Eupen),
špēn (L385p Sint Odilienberg, ...
Q015p Stein),
vezel:
vē̜zǝl (L266p Sevenum)
|
Stukje hout dat aan het uiteinde van een plank of balk blijft hangen, nadat die dwars op de houtvezelrichting is doorgezaagd. [N 50, 91b; monogr.]
II-12
|
31708 |
zaagstelling |
kraanraamstelling:
krānrāmstɛleŋ (L266p Sevenum),
schragen:
šrāgǝ (L417p As, ...
L385p Sint Odilienberg,
Q015p Stein),
stelling:
stęleŋ (Q071p Diepenbeek),
zeegkuil:
zēxkawl (Q162p Tongeren),
zēxkoal (Q071p Diepenbeek),
zē̜xkul (L417p As, ...
Q101p Valkenburg),
zē̜xkǫwl (Q003p Genk)
|
In het algemeen de houten stelling waarop vroeger een stam tot planken werd gezaagd. Zie ook afb. 8. Er bestonden twee uitvoeringen van de zaagstelling. Het eerste type stond vast in de grond boven een kuil en was soms met een afdak overdekt. Het tweede type bestond uit twee manshoge, verplaatsbare schragen met in de hoogte verstelbare dwarsbalken. Zie afb. 7. Zie voor het woordtype schragen ook Limburgs Idioticon, pag. 226 s.v. ɛschraafɛ en ɛschraafhoutɛ, ø̄hout met kotter in, bij de zagers gebruikt. Geh. Beringenø̄.' [N 50, 24; N 50, 25a; N 50, 26a; monogr.]
II-12
|
31749 |
zaagtand |
punt:
pønt (Q204a Mechelen),
snijkant:
snikant (L421p Dilsen),
tand:
ta.nt (L424p Meeswijk
[(meervoud: t ̇ān)]
),
tanjt (L385p Sint Odilienberg),
tant (L417p As
[(meervoud: tan)]
, ...
Q083p Bilzen,
L421p Dilsen,
Q018p Geulle,
K317p Leopoldsburg
[(meervoud: tān of tanǝ)]
,
Q204a Mechelen,
L271p Venlo),
tantj (L328p Heel, ...
L330p Herten
[(meervoud: tɛnj)]
,
L387p Posterholt,
L299p Reuver
[(meervoud: tɛnj)]
),
taŋk (L270p Tegelen),
tānt (Q071p Diepenbeek
[(meervoud: tān)]
, ...
L163p Ottersum),
tɛnjt (Q015p Stein),
tandkant:
tantjkantj (L387p Posterholt),
zaagtand:
zāxtant (L271p Venlo),
zāxtãnt (L245a Castenray, ...
L211p Leunen,
L209p Merselo,
L216p Oirlo,
L216a Oostrum,
L212a Smakt,
L210p Venray,
L244a Veulen),
zāxtānt (L163p Ottersum),
zacke:
tsak (Q121c Bleijerheide, ...
Q121a Chevremont,
Q121d Haanrade,
Q121e Kaalheide,
Q121p Kerkrade,
Q121b Spekholzerheide),
zeegkant:
zē̜xkant (L421p Dilsen),
zeegtand:
zē̜xtantj (L328p Heel),
zegentand:
zē̜.gǝntantj (Q020p Sittard),
zē̜ǝjǝtsaŋk (Q121c Bleijerheide)
|
Elk van de scherpe, schuingevijlde punten van een zaagblad. De zaagtanden verschillen in grootte en vorm al naar gelang het gebruik van de zaag. Een zaagblad met grote, lange tanden wordt gebruikt voor zacht hout en voor grof werk; een zaagblad met kleinere tanden is meer geschikt voor hardere houtsoorten en fijn werk. [N 50, 35a; N 53, 2c; N 53, 30a; N 75, 117a; monogr.]
II-12
|
32305 |
zaagvaatje, zaagbankje |
driepoot:
dripūǝt (L320a Ell),
ezel:
ē̜zǝl (L269p Blerick, ...
L267p Maasbree),
klos:
klǫs (L164p Gennep),
klots:
klots (L290p Panningen
[(stuk boomstam met 3 poten)]
),
schraag:
šrāx (L270p Tegelen),
tonnetje:
tønkǝ (L329p Roermond),
vaatje:
vīǝtšǝ (Q002p Hasselt),
werkbank:
werǝk˱baŋk (L328p Heel),
werkbankje:
werkbankje (Q156p Borgloon),
zeegbankje:
zēx˱bɛŋkskǝ (Q095p Maastricht),
zeegvaatje:
zēx˲vētšǝ (Q095p Maastricht)
|
Het kleine vaatje of bankje waarop de bodem wordt gelegd, wanneer die met behulp van de bodemspanzaag rond wordt afgezaagd. De te zagen cirkel wordt met behulp van een tweebenige steekpasser op de samengevoegde bodemplankjes afgetekend. Zie ook het lemma ɛsteekpasserɛ in de paragraaf over het meetgereedschap bij de vaktaal van de timmerman.' [N E, 40c]
II-12
|
31388 |
zaagvijl |
drie-/drijkantig vijltje:
drikɛntjex ˲vi.lkǝ (L330p Herten),
drie-/drijkantvijl:
drikantvē̜jl (L421p Dilsen),
drikānt˲vil (L163p Ottersum),
drijhoeksvijl:
dręjhōks˲vil (Q204a Mechelen),
drijhoekvijl:
drē̜hok˲vē̜l (K353p Tessenderlo),
drijkante vijl:
drē̜ǝkaǝntǝ vē̜ǝl (P213p Niel-Bij-Sint-Truiden),
lintzaagvijl:
lentj˲zē̜x˲vīl (L321p Neeritter),
molenzaagvijl:
mȳlǝzēx˲vīl (Q113p Heerlen),
motorzaagvijl:
mø̜tǝrzē̜x˲vīl (L321p Neeritter),
scherpvijl:
šęrǝp˲vīl (L382p Montfort),
tandvijl:
tantj˲vīl (L382p Montfort),
vijl:
vęjl (Q071p Diepenbeek),
zaagvijl:
zāx˲vil (L245a Castenray, ...
L211p Leunen,
L209p Merselo,
L216p Oirlo,
L216a Oostrum,
L212a Smakt,
L210p Venray,
L244a Veulen),
zāx˲vīl (L165p Heijen, ...
L217p Meerlo,
L299p Reuver,
L299p Reuver,
L271p Venlo,
L213p Well),
zē̜x˲vīl (Q018p Geulle, ...
L321p Neeritter,
L289p Weert,
Q108p Wijnandsrade),
zǭx˲vē̜l (K317p Leopoldsburg),
zagenvijl:
zāgǝvīl (L291p Helden, ...
L216a Oostrum,
L290p Panningen,
L192a Siebengewald,
L270p Tegelen),
zēgǝv ̇īl (L330p Herten),
zēgǝvęjl (Q095p Maastricht),
zē̜gǝvī.l (L331p Swalmen),
zē̜jǝvē̜l (P047p Loksbergen),
zeegvijl:
zē̜x˲vājl (Q083p Bilzen),
zē̜x˲vē̜jl (L421p Dilsen),
zē̜x˲vīl (L328p Heel),
zeegvijltje:
zē̜x˲vilkǝ (L387p Posterholt),
zegenvijl:
zē̜.gǝvī.l (Q020p Sittard),
zē̜gǝvīl (L330p Herten, ...
L385p Sint Odilienberg,
Q015p Stein),
zē̜ǝgǝvil (Q121c Bleijerheide),
zoete vijl:
zø̄tǝ vīl (L387p Posterholt)
|
De, meestal driekantige vijl waarmee de zaagtanden na het zetten scherp worden gevijld. Zie ook het lemma ɛzaagvijlɛ in wld II.11, pag. 73.' [N 50, 37d; N 53, 26a; monogr.] || In het algemeen een, meestal driehoekige, stalen vijl waarmee de tanden van een zaag gescherpt kunnen worden. De molenzaagvijl is een platte, stalen vijl van 20 tot 25 cm lengte voor het scherpen van gereedschap. Dit type vijl heeft één of twee ronde randen waarvan er meestal één glad is. De vijl is altijd met enkele kap uitgevoerd en wordt onder meer gebruikt voor het slijpen van bijlen, maaiermessen, grove houtzaagbladen, etc. (Handboek Gereedschap, pag. 241). [N 33, 97; N 33, 103]
II-11, II-12
|
31787 |
zaagwerk |
zaagwerk:
zāxwęrǝk (L299p Reuver, ...
L271p Venlo),
zāxwɛrǝk (L270p Tegelen),
zǭxwęjrk (K317p Leopoldsburg),
zeegwerk:
zē̜xwęrǝk (Q018p Geulle, ...
L330p Herten,
L387p Posterholt),
zē̜xwɛr(ǝ)k (Q083p Bilzen),
zē̜xwɛrǝk (L328p Heel, ...
L330p Herten),
zē̜ǝxwęrǝk (Q121c Bleijerheide)
|
Het werk dat bestaat uit zagen. [N 53, 33b]
II-12
|
31782 |
zaagzettang |
erstelbare zegenzetter:
vǝrštelbārǝ zē̜gǝzetǝr (L387p Posterholt),
lintzeegtrekker:
lentj˲zē̜xtrękǝr (L330p Herten),
tang voor zegen te zetten:
taŋ vȳr zē̜gǝ tǝ zętǝ (Q204a Mechelen),
zaagtrekker:
zāxtrękǝr (L270p Tegelen),
zaagzettang:
zāx˲zęttaŋ (L299p Reuver),
zagentang:
zǭgǝtaŋ (K317p Leopoldsburg),
zegentang:
zē̜gǝtaŋ (L330p Herten),
zegentrekker:
zē̜gǝntrękǝr (Q083p Bilzen),
zē̜gǝtrękǝr (L328p Heel),
zegenzettang:
zē̜gǝzettaŋ (L330p Herten),
zettang:
zettaŋ (L271p Venlo),
zęttaŋ (L421p Dilsen, ...
L163p Ottersum,
L385p Sint Odilienberg,
Q015p Stein,
K353p Tessenderlo),
zɛtstsaŋ (Q121c Bleijerheide),
zɛttaŋ (Q018p Geulle)
|
De tang die wordt gebruikt bij het zetten van de zaagtanden. De zaagzettang is een modernere uitvoering van de zaagzetter. Ze heeft het voordeel boven de zaagzetter, dat de tanden onder een bepaalde hoek, dus allemaal evenveel, omgebogen kunnen worden. Zie ook afb. 26. [N 53, 25a-b]
II-12
|
31781 |
zaagzetter |
tandentrekker:
tanǝtrękǝr (K317p Leopoldsburg),
tāntrękǝr (Q071p Diepenbeek),
tandenzetter:
tɛnjzetǝr (L330p Herten),
trekijzer:
tręk˱ē̜zǝr (K317p Leopoldsburg),
zaagtrekker:
zāxtrękǝr (L270p Tegelen),
zagenzetter:
zāgǝzetǝr (L271p Venlo),
zāgǝzętǝr (L299p Reuver),
zeegtrekker:
zē̜xtrękǝr (L417p As, ...
L421p Dilsen),
zē̜xtrɛkǝr (Q018p Geulle),
zegentrekker:
zē̜.gǝntrękǝrt (Q020p Sittard),
zē̜gǝntrękǝr (Q083p Bilzen, ...
Q193p Gronsveld),
zē̜gǝtrękǝr (L328p Heel, ...
L330p Herten,
L385p Sint Odilienberg,
Q015p Stein),
zegenzetter:
zē̜gǝzetǝr (L387p Posterholt),
zē̜gǝzętǝr (Q204a Mechelen, ...
L385p Sint Odilienberg),
zethaak:
zęthǭk (L163p Ottersum),
zetijzer:
zęt˱īǝzǝr (L266p Sevenum),
zɛts˱īzǝr (Q121c Bleijerheide)
|
Plat, ijzeren werktuig met gleuven aan beide kanten dat wordt gebruikt bij het zetten van de zaagtanden. Zie ook afb. 25. [N 50, 37b; N 53, 25a; monogr.]
II-12
|