e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zaaimachine bietenlegger: bi(ǝ)tǝlɛgǝr (Donk, ... ), bietenmachientje: biǝtǝmašinǝkǝ (Berverlo, ... ), bētmǝšinkǝ (Hoeselt), bietenmachine: bitǝmǝšen (Linkhout), biǝtǝmǝšin (Halen, ... ), binet (fr.): bǝnɛt (Tongeren), handzaaimachientje: hantjzɛi̯mǝšinkǝ (Maasniel), hāntzɛ̄mǝšinkǝ (Tongeren), handzaaimachine: haŋktzɛi̯mǝšīn (Panningen), krotenmachientje: krōtǝmǝšinkǝ (Einighausen), krōtǝmǝšintjǝ (Klimmen), krǭǝtǝmǝšinkǝ (Obbicht), krotenmachine: kroutǝmǝšīi̯n (Henis), krutemašiŋ (Mechelen), krutemǝšin (Bree), krōtǝmǝšin (Margraten), krōǝtǝmǝšīn (Puth), krotenplantertje: krūtǝplɛntǝrkǝ (Neerpelt), lopentrekker: lø̜i̯pǝtrękǝr (Neeritter), plantmachine: pla.ntmǝšűīi̯n (Henis), plāntmašiŋ (Noorbeek, ... ), plɛntmǝšin (Maasmechelen), pootmachine: pȳtmǝšin (Opglabbeek), rijer: rīi̯ǝr (Blerick), semoir (fr.): sǝmāǝr (Zepperen), sǝmǭr (Montenaken), trekker: trękǝr (Mal), tręǝkǝr (Borlo), vorenmaker: vu̯ǫrǝmākǝr (Grote-Spouwen), vorentrekker: vorentrekker (Haelen), vǫu̯rǝtrękǝr (Halen), zaaimachientje: zēmǝšinkǝ (Einighausen), zē̜i̯mǝšījǝ (Lommel), zē̜mǝšīnǝkǝ (Beringen), zīmašinšǝ (Oost-Maarland), zīmǝšinšǝ (Eijsden, ... ), zīǝmǝšintjǝ (Klimmen), zɛi̯mašinkǝ (Leuken, ... ), zɛi̯møšinkǝ (Ospel), zɛi̯mǝšinkǝ (Ell, ... ), zɛi̯mǝšinskǝ (Eisden), zɛi̯mǝšinšǝ (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), zɛ̄(i̯)mǝšinkǝ (Boekend), zɛ̄mǝšinkǝ (Romershoven), zaaimachine: zai̯mašin (Beringen), zięi̯mešin (Ulestraten), ziǝmašiŋ (Margraten, ... ), zē.mǝši.n (Hasselt), zēmešin (Sittard), zēǝmešin (Munstergeleen), zē̜(i̯)mǝši.n (Maaseik), zē̜mešin (Zolder), zē̜mǝšen (Ketsingen, ... ), zęi̯mǝšā̯n (Aldeneik), zīmašin (Gronsveld, ... ), zīmašiŋ (Heerlen), zīmǝšin (Jabeek), zīǝmešin (Hoensbroek), zīǝnmašiŋ (Bleijerheide), zōmǝšen (Laar), zǭi̯mašin (Leopoldsburg), zɛi̯mešin (As, ... ), zɛi̯mǝšen (Kanne, ... ), zɛi̯mǝšin (Boukoul, ... ), zɛ̄.mešin (Genk, ... ), zɛ̄.mǝšen (Beverst), zɛ̄.mǝšī.n (Diepenbeek, ... ), zɛ̄.mǝšī.ǝn (Heesveld-Eik), zɛ̄i̯mešin (Oirsbeek), zɛ̄i̯mǝsin (Middelaar), zɛ̄mešin (Hechtel), zɛ̄mǝšen (Linkhout, ... ), zɛ̄mǝšīn (Godschei) Machine voor algemeen gebruik bij het zaaien in rijen. Soms komt een afzonderlijke plantnaam in de naam van het werktuig voor: bietenmachine, krotenmachine, enz. Vaak is dan door de informant uitdrukkelijk opgemerkt dat men deze machine ook voor het zaaien van andere gewassen gebruikte. Ook bij plantmachine wordt door de informant opgemerkt dat het werktuig voor het zaaien wordt gebruikt. Daarom staat hier alles bijeen. Zie afbeelding 4. [N J, 8c; JG 1a, 1d; monogr.; add. uit JG 1b] I-4
zaaitijd helzaad: hɛlzǭt (Margraten, ... ), herfstzaad: hɛrfsǭt (Margraten), het is zaaiens: ǝt es˱ žięi̯ǝs (Kerensheide), het zaaien: ǝt zięi̯ǝn (Stein), planttijd: plantit (Oost-Maarland  [(voor aardappels)]  ), poottijd: puǝtīt (Neerpelt), pǭtit (Baexem, ... ), seizoen: seizoen (Leuken, ... ), ter zaai: tǝr zǭi̯ (Herten), tijd voor te zaaien: tit vø̄r tǝ zēǝ (Sittard), vroegjaar: vrø̄xjǭr (Heugem), zaad: zōt (Aubel), zǭt (Eckelrade, ... ), zaadtijd: zyǝtē̜t (Romershoven), zātē̜t (Hasselt, ... ), zǫtetj (Meijel), zǭtit (Blerick, ... ), zǭtęi̯t (Herk-de-Stad), zǭtīt (Maasmechelen, ... ), zaaientijd: zīǝntit (Mechelen, ... ), zīǝntsek (Simpelveld), zīǝntsit (Kerkrade, ... ), zaaietijd: zīi̯ǝtit (Beek, ... ), zīi̯ǝtīt (Nuth), zīi̯ǝtīǝt (Hoensbroek), zɛi̯ǝtit (Buchten, ... ), zaaiseizoen: zai̯sǝzūn (Maasniel), zaaitij: zāi̯tęi̯ (Oostham), zɛ̄i̯tęi̯ (Lommel), zaaitijd: zai̯tit (Maasniel), zitit (Baelen), zētit (Sittard), zētiǝt (Einighausen), zē̜i̯tit (Baarlo, ... ), zē̜i̯tē̜t (Herk-de-Stad), zīi̯tit (Eijsden, ... ), zīi̯tīt (Jabeek), zōǝtēt (Donk, ... ), zǭi̯tęi̯t (Maaseik), zǭǝi̯tē̜t (Tessenderlo), zɛi̯-tīt (Borgharen, ... ), zɛi̯ti.t (Boorsem, ... ), zɛi̯tit (Arcen, ... ), zɛi̯tiǝt (Boekend), zɛi̯tęi̯t (Aldeneik), zɛ̄i̯tit (Bergen, ... ), zɛ̄i̯tīt (Helden, ... ), zɛ̄tit (Overpelt, ... ), zɛ̄tē̜t (Beringen, ... ), zɛ̄tē̜ǝt (Zepperen), zɛ̄tęi̯t (Beringen, ... ), zaamtijd: zǭmtit (Gulpen), zǭmtsit (Vaals) De tijd waarin gezaaid werd. Daar waar de j-klank in het woord zaaien in het westen van Belgisch Limburg, waar het vocalisme van ''zaaien'' en ''zaden'' samenvalt, ontbreekt, is niet altijd uit te maken of het eerste lid ''zaai-'', dan wel ''zaad-'' is; zie het lemma ''zaaien'' (2.1). De volgorde van de ''zaai-''varianten is die zoals in het lemma ''zaaien'' (2.1) [N M, 21; Wi 18; monogr.] I-4
zaaivoor, diep geploegd land akker: akǝr (Bemelen, ... ), ákǝr (Alken, ... ), akkervoor: akǝrvō ̝ǝr (Klimmen, ... ), akǝrvōr (Ulestraten), akǝrvūǝr (Brunssum, ... ), akǝrvǭr (Cadier, ... ), bouwvoor: bǫu̯vōr (Horst, ... ), bǫu̯vō ̞r (Kronenberg), bǫu̯vūǝr (Aijen, ... ), bǫu̯vǭr (Heythuysen), diep gebouwd: dīp ˲gǝbǫu̯t (Aijen, ... ), diep gebouwd land: dīp .gǝbǫu̯t Iãnt (Mook), geakkerd: gǝakǝrt (Cadier, ... ), geakkerd land: gǝakǝrt lai̯.ŋk (Simpelveld), gebouwd: gǝbǫu̯t (Aijen, ... ), gebouwd land: gǝbǫu̯t la.ŋk(t) (Kronenberg), gebouwde plak: gǝbǫu̯dǝ plak (Lottum), geploegd land: gǝplox(t) lai̯.ŋk (Simpelveld), gǝplōx la. njtj (Boukoul, ... ), gǝplōxt lant (Eys), graanvoor: grǫu̯ǝnvou̯ǝr (Lommel), grove voren: grǭf ˲vǭrǝ (Sevenum), het geakkers: ǝt ˲gǝakǝrs (Margraten), het geploegs: ǝt ˲gǝplōxs (Margraten), ǝt ˲gǝplōǝxs (Nuth), losse voor: ǫsǝ vōr (Ottersum), ǫsǝ vūǝr (Aijen), oude akker: au̯ǝ(n) akǝr (Gronsveld, ... ), ǫu̯ǝ(n) akǝr (Rumpen), pand: pant (Houthalen), ruwe akker: ro ̝u̯ǝn akǝr (Cadier), verse akker: vięšǝ(n) akǝr (Nuth), viǝsǝn akǝr (Gronsveld), vēršǝ(n) akǝr (Houthem), vēsǝ(n) akǝr (Buchten), vīǝšǝ(n) akǝr (Bemelen, ... ), verse voor: vēǝšǝ vūǝr (Oirsbeek), zaadbed: zǭt˱bęt (Brunssum), zaadvoor: zǭt˲vō ̞r (Neeroeteren), zǭt˲vō ̞ǝr (Lanklaar), zǭt˲vōr (Oud-Winterslag), zǭt˲vǭr (Gruitrode, ... ), zaadvoord: zoǝt˲vōrt (Wijchmaal), zǭt˲vǭrt (Grote-Brogel), zǭǝt˲vōrt (Neerpelt), zaaiakker: zīǝakǝr (Simpelveld), zaaibed: zɛi̯bø̜t (Bocholt), zaailand: in het eerste lid van deze opgave vertonen de dialectvarianten de vokaal (van een naamvalsvorm) van zaad, niet die (van de stam) van zaaien  zǭi̯lãnt (Middelaar, ... ), zaaivoor: zii̯vǭr (Margraten), zīvūǝr (Cadier), zīǝvū ̞r (Simpelveld), zyǝvoǝr (Hopmaal), zyǝvuęr (Wintershoven), zę̄i̯vūǝr (Aijen), zōǝvǫu̯r (Nieuwerkerken), zɛi̯vōr (Lottum), zɛi̯vǭ ̝r (Kronenberg, ... ), zɛ̄ ̝i̯vōr (Horst, ... ), zɛ̄i̯vōr (Mook, ... ), in het eerste lid van deze opgave vertonen de dialectvarianten de vokaal (van een naamvalsvorm) van zaad, niet die (van de stam) van zaaien  zǭi̯vōr (Neeritter) Onder de zaaivoor verstaat men het totaal van de voren van een bepaalde diepte, waarin men een akker legt als deze daarna bezaaid of beplant moet worden: het resultaat dus van de het vorige lemma bedoelde manier van ploegen. Termen die weliswaar van toepassing zijn op diep geploegd land, maar niet specifiek lijken voor het begrip zaaivoor, zijn opgenomen aan het eind van dit lemma. [N 11A, 111b + c + 129a + 137o; N P, 11b add.; div.; monogr.] I-1
zaaivoren, diep ploegen akkeren: [akkeren] (Aalst, ... ), a.kǝrǝ (Simpelveld, ... ), akǝrǝ (Amby, ... ), akǝrǝn (Elen, ... ), á.kǝrǝ (Martenslinde), ákǝrǝ (Gellik), beulen: bø̄lǝ (Binderveld  [(de voor dieper uitploegen - vroeger voor bieten)]  ), bouwen: [bouwen] (Helden, ... ), bouwen met de wentelploeg: [bouwen] męt ˲dǝ wɛntǝlplōx (Baarlo), de graanvoor ploegen: dǝ [graanvoor] plugǝ(n) (Lommel), de zaadvoor ploegen: dǝ [zaadvoor] plōgǝ (Meeuwen), de zaadvoord maken: dǝ [zaadvoord] mãkǝ (Neerpelt), diep akkeren: [diep akkeren] (Berg  [(met tractorploeg)]  , ... ), diep bouwen: [diep bouwen] (Aijen, ... ), diep bouwen voor te zaaien: [diep bouwen] vø̜r tǝ zɛi̯ǝ (Lottum), diep derdoor houden: dīp ˲dǝrdø̜r hãldǝ (Oirlo), diep derdoor jassen: dīp ˲dǝrdø̜r jasǝ (Oirlo), diep omakkeren: dīp ǫmákǝrǝ (Gingelom), diep ombouwen: [diep ombouwen] (Horst, ... ), diep omdoen: [diep omdoen] (Boukoul, ... ), diep omrijden: [diep omrijden] (Lommel), diep omvaren: [diep omvaren] (Holtum), diep ploegen: [diep ploegen] (Achel, ... ), diep ploegen op het vroegjaar: [diep ploegen] op˱ ǝt ˲vrø̄xjǭr (Simpelveld), diep ploegen voor te zaaien: [diep ploegen] vø̜r tsǝ zīǝnǝ (Simpelveld), diep varen: [diep] ˲vãrǝ (Baexem, ... ), [diep] ˲vǭ.rǝ (Kanne), dieptelen: dīptø̄lǝ (Meijel), diepvoor ploegen: dip˲vǫu̯r [ploegen] (Sint-Truiden), diepvoor rijden: dip.vǫu̯r rę̄ǝ (Gingelom  [(jongere term)]  ), diepvoorden: [diep]˲vō ̞rdǝ (Bree, ... ), [diep]˲vōrdǝ (Nederweert, ... ), diepvoren: [diep]˲vou̯ǝrn (Kwaadmechelen), [diep]˲vō ̞rǝ (Neeroeteren), [diep]˲vōrǝ (Baarlo, ... ), [diep]˲vōrǝ(n) (Hamont, ... ), een diepe voor omrijden: ǝn dipǝ vǫu̯r [omrijden] (Gingelom), een goede voor derdoor varen: ǝn gui̯ vōr tǝrdōǝr vǭ.rǝ (Bokrijk, ... ), een ploegje onderuit rijden: ǝ pluxskǝ ǫndǝrø̜t rɛi̯ǝ (Tessenderlo), heel diep ploegen: hēi̯ǝl dip [ploegen] (Lommel), in de zaad varen: ęn ǝ zōt ˲vǭ.rǝ (Oud-Winterslag), omakkeren: emakǝrǝ (Mopertingen), ømakǝrǝ (Sint Pieter), onderuit rijden: õndǝrø̜t rɛi̯ǝ (Oostham, ... ), opakkeren: ǫpá.kǝrǝ (Hasselt), ploegen: [ploegen] (Beek, ... ), ter zaai ploegen: tǝr zǭ [ploegen] (Maasniel, ... ), tǝr zǭi̯ [ploegen] (Beegden, ... ), ter zaai varen: tǝr zǭ vārǝ (Baexem, ... ), tǝr zǭi̯ vārǝ (Baexem, ... ), twee voren akkeren: twęi̯ vō ̝ǝrǝn [akkeren] (Romershoven), twee voren boveneenvaren: twiǝ vōrǝ bōvǝnęi̯nvārǝ (Neeritter), twee voren diep akkeren: twęi̯ vø̄rǝ dip [akkeren] (Hasselt), twee voren opeenvaren: twiǝ vōrǝn ǫp˱ęi̯nvãrǝ (Thorn), twee voren ploegen: twiǝ vōrǝ [ploegen] (Berverlo), tweevoren: twē(ǝ)vōu̯ǝrǝn (Lommel), voor de zaadvoor ploegen: viǝr dǝ [zaadvoor] plōgǝ (Neeroeteren), voor zaad akkeren: vø̄r zǭt˱ akǝrǝ (Margraten), voor zaad varen: vø̄r z ̇ǭt ˲vārǝ (Baexem), voor zaadvoor ploegen: viǝr [zaadvoor] plōgǝ (Gruitrode), voor zaadvoord ploegen: viǝr [zaadvoord] plōgǝ (Grote-Brogel), voor zaai varen: vør zǭi̯ vārǝ (Neeritter), voorgoed omdoen: vø̄rgōt˱ [omdoen] (Neeritter), vø̜rgōt˱ [omdoen] (Heythuysen), wendelen: wɛndǝlǝ (Schimmert), zaadvoord varen: [zaadvoord] vā.rǝ (Wijchmaal), zaaibouwen: zǭi̯bǫu̯ǝ (Merselo), zaailand bouwen: [zaailand] bǫu̯ǝ (Middelaar, ... ), zaaivoren: zyǝvoǝrǝ (Hopmaal), zyǝvuęrǝ (Wintershoven), zōǝvő̜u̯rǝ (Nieuwerkerken) Onder diep ploegen wordt in dit lemma primair het ploegen van de zaaivoor verstaan: de manier van ploegen waarbij de aarde ¬± 20 cm wordt omgezet en waarbij de verspreide mest door de voorschaar of mestinlegger in de voor wordt geschoven, om vervolgens door de opgeploegde aarde te worden bedekt. Akkerland wordt voor wintergraan in het najaar, voor zomergewassen in het voorjaar gezaaivoord. Van een aantal termen in dit lemma, zoals diep (om)akkeren, diep (om)bouwen, (heel) diep ploegen e.d., wordt betwijfeld of ze het ploegen van de normale zaaivoor betreffen. Ze werden hier toch opgenomen, omdat ze niet onder te brengen waren in de lemmata te diep ploegen en ondergronden. Ze zullen in plaatsen waar men voor het ploegen van de zaaivoor een aparte term zonder diep als bepaling kent, van toepassing zijn op het ploegen van een diepere voor dan die welke bij het zaaivoren nodig of gebruikelijk is. Termen voor "twee voren op elkaar ploegen" vindt men ook in het lemma een weide scheuren. Voor (delen van) varianten in de (.. .)-vorm zie men de lemmata diep, ploegen en zaaivoor ca. [JG 1b + 1d; N 11, 42b + 46; N 11A, 108a + 111a + 132; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.] I-1
zaak bedoening: bedooëning (Mheer), bedrijf: bedri-jf (Bree), bedrie.f (Thorn), bedrieef (Weert), bedrief (Born, ... ), bedriev (Meijel), bedriēf (Hoensbroek, ... ), bedrijf (Leopoldsburg, ... ), bedriêf (Venlo), bedriëf (Sevenum), bedrīef (Echt/Gebroek), bedrīēf (Amby, ... ), bədri-jf (As), bədrie.f (Kelpen), bədrief (Guttecoven, ... ), bədrīēf (Beesel, ... ), bədrĭĕf (Meijel), bədərīēf (Maastricht), e bedrief (Klimmen), en goej bedrief (Oirlo), ə bədrīēf (Maastricht), ⁄n bedrief (Blerick), ⁄t bedriēf (Schimmert), Algemene opmerking, geldend voor deze vragenlijst:  bedrief (Kesseleik), Algemene opmerking, geldend voor de gehele vragenlijst:  bedriĕf (Brunssum), o.  bədrī.f (Eys), Zo wordt het ook wel genoemd.  bedrīēf (Meerlo), commerce (fr.): commerce doen (Jeuk), kommērs doon (Bocholt), kommérsj (Maastricht), kəmèrs (Loksbergen), commersie doen  këmêrs dun (Tongeren), Note v.d. invuller:  commerce (Jeuk), doening: doning (As), fabriek: fabriek (Roermond), febriek (Reuver), fəbrik (Maastricht), gedoen: gedoen (Meeuwen), geduun (Eksel), gedoens: gedeuns (Stein), gedoons (Montfort, ... ), gedöns (Heerlerbaan/Kaumer), gədeuns (Venlo), (in ongunstige zin).  gedoons (Haelen), (vroeger misschien?).  gedoons (Herten (bij Roermond)), gedoente: gedoent (Meijel), geschft (du.): geschēf (Eys), gesjef (Oirsbeek, ... ), gəsjèf (Heerlen, ... ), jesjef (Kerkrade), inboedel: inboedel (Vlodrop), labeuring: (vero. boerderij) ? ps. eerste woord is niet goed te lezen!  lebeuring (Gronsveld), nering: nering (Herten (bij Roermond), ... ), (is oudere benaming).  niring (Meijel), zaak: de zaak ane gank haoje (Heel), de zaak drieënde houten (Klimmen), de zaak openhaoje (Ell), ein zaak höbbe (Kinrooi, ... ), en goej zaak (Oirlo), zaa.k (Kelpen), zaak (Amby, ... ), zaok (Gronsveld), zāāk (Maastricht, ... ), zeek (Weert), zoak (Eigenbilzen), záák (Heel, ... ) inrichting voor de uitoefening van een bepaalde tak van industrie, handel, enz. [bedrijf, zaak, gedoente, doen, gedoe, gedoendel] [N 89 (1982)] || winkel drijven [N 102 (1998)] III-3-1
zaalbalken vloerbalken: flūǝrbɛlǝk (Herten), vloerbalken (Oirlo), zolderbalken: zolderbalken (Helden, ... ) De twee balken die, meestal haaks, dwars over de berriebalken heenlopen. Zie ook afb. 14. [N O, 46g; A 42A, 100] II-3
zaaldoekje kopkussen: kǫpkø̜sǝ (Leunen) Dubbelgevouwen stukje linnen, in l 265, l 318 en l 321 een stukje leer, dat op de rijn ligt en waarop het staakijzer rust. In l 289 was de toepassing van linnen of leer onbekend: daar gebruikte men een cent. [N O, 15h] II-3
zaalgoot schoot: šoas (Bleijerheide), zadelgoot: zādǝlgǭǝt (Nieuwenhagen, ... ) Gootje achter een schoorsteen die in een hellend dakvlak opkomt. [N 64, 152c] II-9
zaalrug doorgezakte rug: dø̄rgǝzaktǝ røx (Ottersum), lage rug: lęi̯gǝ røk (Opheers), zaalrug: zaalrug (Remersdaal, ... ), zālrøk (America, ... ), zālrøx (Horst, ... ), zālrø̜k (Baarlo, ... ), zālrø̜q (Heel, ... ), zālrø̜x (Zolder), zālręk (Bree, ... ), zālręq (Meeuwen, ... ), zāǝlrøk (Maaseik), zāǝlrøx (Paal), zōlrøk (Heerlen), zōǝlrøx (Hamont, ... ), zǫi̯lrøk (Tongeren), zǫu̯lrøx (Herk-de-Stad), zǫu̯ǝlrøx (Lommel, ... ), zǫǝlrøk (Hoepertingen, ... ), zǫǝlrøx (Achel, ... ), zǭlrøk (Blerick, ... ), zǭlrøx (Afferden, ... ), zǭlrø̜k (Gronsveld, ... ), zǭlrø̜x (Diepenbeek, ... ), zǭlręx (Bilzen, ... ), zǭu̯lrøk (Gingelom), zǭǝlręx (Beverst) Zwak ingebogen of doorgezakte rug bij een paard, dat wellicht te vroeg werd ingespannen. [N 8, 12 en 90q] I-9
zacht winterweer bol weer: baolwaer (Tegelen), droog weer: driêg wèèr (Bree), fris: fris (Weert), geen winterweer: gēͅi wän’tər wēͅr (Rotem), gezond weer: gezond waer (Oost-Maarland), gezōndj waer (Sittard), gezond.  gəzont (Maaseik), hoddelsweer: hŏddels weer (Hoensbroek), kwakkel: kwakkel (Thorn), kwakkelenweer: kwakkele weer (Hoensbroek), kwakkelig: kwakkelig (Urmond), kwakkelijk: kwagelik (Brunssum), kwakkelweer: kwaggel weer (Maastricht), kwakkel waer (Hout-Blerick, ... ), kwakkel weër (Vrusschemig), kwakkel wèr (Beegden), kwakkel wéér (Milsbeek, ... ), kwakkelwaer (Roermond, ... ), kwakkelwair (Obbicht), kwakkelwèèr (Mheer), kwàkkel weir (Wolder/Oud-Vroenhoven), kwakkelwinter: kwakkel winjter (Grathem), kwakkel winkter (Schaesberg), kwakkelwinter weer: kwakkelwèntjer waer (Limbricht), kwakweer: kwak weer (Eksel), lam weer: lām wèr (Bree), lauw weer: lauw wäer (Bleijerheide), lekker fris: lekker frisjs (Sittard), lekker vriesweertje: en lekker vrīēs-wièrke (Oirlo), loo weertje: lø̄ wīrkə (Hasselt), los weer: los wèèr (Middelaar), los wéér (Milsbeek, ... ), los wêêr (Bergen), ongezond weer: ongezond wèèr (Valkenburg), open (weer): aape weër (Maasbracht), aope (Horn), aope waer (Baarlo, ... ), aope waeͅr (Maasniel), aope wair (Maasniel), aope wĕr (Hoensbroek), aope wèr (Heythuysen), aope wèèr (Neer, ... ), aope wéér (Buchten, ... ), aope-waer (Klimmen), aopen waer (Sevenum), aopen weir (Roosteren), auoͅpə (Wintershoven), o.pə wɛ:r (Venray), oape waer (Thorn), oape weer (Nieuwenhagen, ... ), oape wèr (Stevensweert), oape wèèr (Boukoul, ... ), oape wéér (Susteren), oapen weer (Heerlen), oāpe weer (Jabeek), oepe waer (Oost-Maarland), oeëpe waer (Eijsden), oope wéér (Eind, ... ), ooəpə wêr (Margraten), ope waer (Egchel, ... ), ope wair (Ell), ope weer (Maastricht), ope wéér (Tungelroy), open (Roermond, ... ), open waer (Stevensweert), open wair (Ospel), open weer (Maastricht, ... ), open weir (Holtum), open weér (Montfort), open wèr (Urmond), open wéer (Geulle), opeu weer (Overpelt), opə (Kwaadmechelen), opəwēər (Lommel), oupe waer (Velden), oupe wèer (Margraten), oèpe (Gronsveld), oôpen weër (Velden), oəpə weər (Wellen), ōpe weer (Heerlen), ōpe weir (Heugem), ōpə wɛr (Boorsem), ŏŏpe wéér (Echt/Gebroek), ŏpe-wēer (Schimmert), oͅupə wēr (Velm), uopə (Tongeren), upe (Bree), upə (Bocholt, ... ), wøͅpə wēͅr (Rosmeer), ypə wēͅr (Bree), òòpe wèèr (Haelen), ópen weer (Nuth/Aalbeek), ópə (Beringen), ópəwēͅr (Paal), ôpe (Dieteren), ôôpe waer (Puth), øpə wīr (Hasselt), øͅpə (Hasselt), ûpə (Maaseik), (o.)  opə wéjər (Zelem), Aanvulling op laatste pagina, na vraag 54: "As op Gboeje Vriedaag de zón op t misbook vehient, hebben we nog dreeij wéke winkter".  òòpe wéér (Tegelen), aope weer  opə weͅr (Neerharen), ōͅəpə wēͅr (Rekem), bijv.nmw. om aan te duiden dat het wel zèèr onguur weer is!  aope wéér (Lutterade), Nb. De "e"van wer = franse père.  ope wer (Leuken), oepe wer  upə wēͅr (Gelieren/Bret), oope weir  ōwpə wēͅr (Stokkem), ope weer  opəwēͅr (Smeermaas), o̝pə weͅər (Lanklaar), ope wier  ōpə wī(j)ər (Diepenbeek), open weer  o̝pə wɛ̄r (Mechelen-aan-de-Maas), y(3)̄əpə wēͅr (Opglabbeek), òpə wiər (Lummen), ⁄opən wēr (Neerpelt), open weer.  ōpə wēͅr (Kinrooi), open winter  ōpə went⁄ər (Ophoven), woppe wèèr  woͅpə wēͅr (Hoeselt), wroppe weèr  woͅpə wēͅr (Hoeselt), open winter: oope wintjer (Panningen), opend weer: ôôpent waer (Mechelen), rotweer: rotweer (o.).  rətwɛər (Achel), rustig: röstig (Born), schoon winterweer: schŏĕn wingterswaer (Blerick), slap: slap  slàp (Donk (bij Herk-de-Stad)), slappe winter: slapə wentər (Bree), slappe winter  slàpə wentər (Lummen), vuil weer: vōēl wäer (Bleijerheide), vuil winter: Aanvulling op laatste pagina, na vraag 54: voele winkter weelt enne vette kerkhof = zachte winter sterven veel mensen.  voele winkter (Kerkrade), wak: wák (Mal), weinig gevroor: weinig gevroer (Holtum), winterzon: weintarzon  weͅintərzoͅn (Mechelen-aan-de-Maas), zacht (weer): zaach (Venlo), zaach waer (Reuver), zaach wèèr (Boukoul, ... ), zach (Blerick, ... ), zach wèer (Gronsveld), zach wèèr (Roermond), zach wéér (Mechelen), zacht wêêr (Hoensbroek), zaocht wéér (Tungelroy), zaōcht wair (Weert), za͂xtwēͅīr (Bocholt), zoacht (Weert), zōͅxt (Opglabbeek), zoͅxt (Kaulille), zoͅxt weͅr (Hamont), zàxt wēͅr (Lanklaar), ’t is zach (Velden), zacht weer.  zoͅ(ə)xt wēͅr (Bocholt), zoͅxt wēr (Beringen), zəxt wēr (Leopoldsburg), zacht koud: zaocht-koad (Kinrooi), zacht voor de winter: ⁄t is zach veur de winter (Schimmert), zacht winterweer: zaacht winkterwaer (Tegelen), zach wintjerwēār (Grevenbicht/Papenhoven), zacht wĕíntjerwaer (Oirsbeek), zacht wintjerwéér (Roermond), zāāg wintjer wéér (Melick), ə zəgventər vēͅr (Maastricht), zachte winter: zygtə weͅntər (Lommel), ’ne zaachte wintjer (Reuver), zeverig: zieëverig (Meijel), zoet (weer): zit (Hasselt), zit wē’ər (Spalbeek), zit wèiər (Kermt), zy(3)̄t (Ketsingen), zy(3)̄t weͅər (Riksingen), zyt (Hoepertingen, ... ), zøjət wijər (Linkhout), zøt wēͅr (Teuven), zøyt weͅər (Borgloon), zøͅt wēͅ‧r (Sint-Martens-Voeren), zoet weer (o.)  zøͅat wējər (Borlo), zuut zeer  zyjt wē(j)r (Borgloon), zoet winterweer: zoet winterweer  zytweͅntərwēͅr (Niel-bij-St.-Truiden), zoete winter: zytə wentər (Halen), zytə weͅintər (Wellen), zoete winter  zytə wentər (Val-Meer) open weer in winter (geen vorst) || zacht winterweer [open, wak] [N 22 (1963)] III-4-4