e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wortketel bierketel: bierketel (Arcen, ... ), birkētǝl (Venray), birkętǝl (Kerkom), biǝrkętǝl (Wellen), bērkētǝl (Maastricht, ... ), bērkę̄tǝl (Horn), bērkɛ̄tǝl (Schinnen), bīrkętǝl (Alken), brouwketel: br ̇ǫwk ̇ītǝl (Opitter), brukę̄tǝl (Sittard), bruwkę̄tǝl (Posterholt), brǫwkę̄tǝl (Neer), hopketel: hopkiǝtǝl (Weert) De ketel waarin men het aftreksel van mout en water kookt met hop. Volgens de correspondent uit Q 99 was de ketel vervaardigd uit rood koper. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''koken''. [N 35, 30; monogr.] II-2
wortkoeler afkoeler: ā.fkē.lǝr (Opitter), gärmeester: kɛrmęjstǝr (Neer), koeler: kylǝr (Alken), kø̄lǝr (Maastricht) Arbeider die belast is met het koelen van wort. [N 35, 58d] II-2
wortkoker koker: ky.jkǝr (Opitter), stoker: stoker (Maastricht) De arbeider die belast is met het koken van de hoofdwort en/of de nawort in de wortketel. De "stoker" uit Q 95 is vooral verantwoordelijk voor het stoken van het vuur onder de wortketel (Claessen, pag. 3. 40). [monogr.] II-2
wortpomp maischpomp: męjšpomp (Schinnen), pomp: pomp (Maastricht), poǝmp (Wellen), (mv.)  pōmpǝ (Posterholt), wortpomp: w ̇ortpo.mp (Opitter), wortpomp (Arcen, ... ), wortpump (Kerkom), wortpōmp (Maastricht), wǫrtpomp (Horn), wǫrtpōmp (Alken, ... ) De pomp die men gebruikt om wort van de lekbak naar de wortketel te transporteren. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''jachtbuis''. [N 35, 35b; monogr.] II-2
wouterlatje plankendrager: plaŋkǝdrāgǝr (Posterholt), planklatje: plaŋklɛtšǝ (Posterholt) Het aan de uiteinde schuin afgezaagde latje, dat in de inkepingen van de keeplat wordt gelegd. [N 56, 148b] II-12
wouterman keerblok: kiǝrblǫk (Leunen, ... ), keerhout: kērhǫlt (Gennep), kērhǫwt (Gennep), veiligheid: vęjlixhęjt (Kaulille) Van de wiggen die de roeden aan de voorkant vastklemmen: de blok hout tegen de wiggen aan, om losgaan te voorkomen. [N O,3d] II-3
wrang amperig: amperig (Genk), bitter: bitter (Bergen), of bitter?  better (Buchten), gats: jats (Kerkrade), jatz (Kerkrade), gele etter: gęǝlǝ ɛtǝr (Mechelen), gescheut: gǝšø̄t (Rothem), herb (du.): herb (Vaals), krank: van wijn  krank (Tongeren), ontsteking: ōntštē̜keŋ (Eys), sleeuw: sjliēē (Klimmen), sleen (Venlo), slie (Maastricht, ... ), sliej (Arcen, ... ), slieë (Blerick), sliè (Stevensweert), slië (Panningen), slīēj (Horst), alleen in de betekenis van wrang  sjlieë (Wijlre), den appel is slei  slei (Maasbracht), neen, zon vrucht is niet slieë, welkent men de sliëne vruchten van de slieëndur(sleedoorn, sleepruim, trekkebekker) voor de vorst zijn die zeer wrang  sliën (Putbroek), slae kreek soort blauwe best van de kriek (?)  slae (Stein), slie tang  slīē (Hushoven, ... ), smaakt als de vrucht van een sleedoorn  slie (Venlo), sneij tang  sneij (Lutterade), vb de vrucht van de sleedoorn  sjlieë (Beegden), sleeuwig: sjlieïg (Gronsveld), sprang: spraŋ (Gruitrode), spring: spreŋ (Meeuwen), strang: andere prijzen  strang (Linne), stroef: stroef (Geleen, ... ), uierontsteking: yi̯ǝrontstē̜keŋ (Maasbracht), vleugziekte: vleugziekte (Maasmechelen), vrak: vrak (Vaals), wrang: vrang (Amby, ... ), vraŋ (Baarlo, ... ), vra‧ŋ (Meeswijk), vräŋ (Lommel), wrang (Beek, ... ), dae appel sjmaakt vrang  wrang (Stevensweert), Dij appel höbbe ne vránge smao.k: die appels smaken wrang  vráng (Zonhoven), enne wrange smaak  wrang (Afferden), in de betekenis van eten: zure appels of wat dan ook dat de mond bijeen trekt of haast niet door te slikken is  vrang (Lottum), sleie taant, voor eten van zuur of wrange vruchten  wrang (Heijen), vrang peren  vrang (Roggel), wordt gezegd van vruchten of andere spijzen wanneer deze bitter smaken  wrang (Panningen), zoor appels bv  wrang (Blerick), wreed: vree (Linne, ... ), vrie-ei (Buchten), vrieje (Gulpen), vrieë (Ubachsberg, ... ), vráéé (Geleen), wrieëd (Hout-Blerick), wriëd (Blerick), wring: vring (Castenray, ... ), zuur: zoer (Beesel, ... ), zoor (Blerick, ... ), zoore (Keent), zour (Nuth/Aalbeek), Zoere wien Zoere appele De zals door ¯e zoere appel mote biete: je zult aan iets onaangenaams niet kunnen ontkomen  zoer (Maastricht) lettl. zo wrang als een zuurdesem || stroef; welk woord gebruikt men voor stroef (zoor, week, wrang, stroef, rins) [DC 28 (1956)] || tegenstelling van zoet n.l. scherp, wrang || wrang [DC 26 (1954)] || Wrang is een besmettelijke uierontsteking van droogstaande weidedieren. De ziekte treedt op in de zomermaanden, meestal bij meer dieren tegelijk in een weide. Eén of meer uierkwartieren veretteren. Het zieke kwartier zwelt, voelt hard en warm aan en is zeer pijnlijk. Het uiervocht is dun en vloeibaar van een gele of grauwe kleur, meestal echter dik en bruinachtig. De oorzaak is de gewone etterbacterie. Niet altijd worden wrang en mastitis scherp van elkaar onderscheiden. [N 52, 6a; A 48A, 11a; monogr] || wrang van smaak I-11, III-2-3
wrat wrat: vrat (Afferden, ... ), vrāt (Gennep, ... ), wrat (Maasbracht, ... ), wratsel: vratsel (Simpelveld), wrattel: frattel (Susteren), frāttel (Stevensweert), vrattel (Amby, ... ), vrattele (Epen), vrāttel (Heer), vràttel (Grevenbicht/Papenhoven), wrattel (Lutterade), [Paragraaf: lichaam]  vrattel (Boorsem) wrat [SGV (1914)] III-1-2
wreed onbarmhartig: wreed niet gebr.  ómbermertig (Roermond), wreed: vreid (Kortessem), vriet (Zonhoven), vrieëd (Stokkem), vrīē.d (Hasselt), vréet (Tongeren), vrîêt (Niel-bij-St.-Truiden), ¯n Kat is vreed vör muu.s zie vrang (wrang)  vreed (Gennep, ... ) wred || wreed III-1-4
wreef boven op de voet: bŏven op der voot (Schin-op-Geul), Recent meer gebruikt.  boven op të voet (Valkenburg), gewerf: gewĕrf (Berg-en-Terblijt, ... ), gewärf (Eupen), gewricht: gevricht (Merselo), gevriech (Maastricht), gevriecht (Middelaar), gewriche (Hoepertingen), gewricht (Geysteren, ... ), gǝwrext (Milsbeek), gəvricht (Geysteren), hak: RK -> hiel.  hak (Meerssen), hals van de voet: hals v.d. voet (Borlo), huid: hoeəd (Arcen), op de voet: op de vuut (Rosmeer), schrijsel: schriesel (Hoepertingen), spann (du.): Dt.  span (Brunssum), striksel: sgriksel (Kerkom), stiksel (Sint-Truiden), stiksəl (Sint-Truiden), striksel (Alken, ... ), striksel van de vout (Kuttekoven), striksəl (Borgloon, ... ), i.e. wreef.  striksel (Wellen), Indien de wreef bedoeld wordt (Borgloon).  striksel (Gors-Opleeuw), vers: veisj (Reijmerstok), vējusch (Vijlen), vèèësj (Gulpen), vèəš (Bleijerheide), Achterste gedeelte van de voet.  vejesch (Waubach), vree: vrę̄j (Meijel), vrei: vre (Hamont), vree (Reuver, ... ), vreej (Arcen, ... ), vreij (Ospel), vrej (Hamont, ... ), vrē (Hasselt, ... ), vrēi (Hasselt), vreͅi (Houthalen), vreͅi̯ (Overpelt), vri-j (Arcen, ... ), vrie (Asenray/Maalbroek, ... ), vriej (Lottum, ... ), vrij (Arcen, ... ), vriè (Schimmert), vrī (Maastricht), vrèj (Panningen), vréj (Horst), vrêê (Sint-Huibrechts-Lille), vrìj (Arcen, ... ), vrí (Haelen), wree (Blerick), wrie (Hushoven), wrɛə (Sint-Huibrechts-Lille), Boven op de voet.  vreej (Venray), i.e. bovenste deel van de voet.  vreej (Blerick), zn  vrej (Helden/Everlo), wijde voet: weij vuut (Rosmeer), wreef: de wreef (Stein), vraaif (Millen), vraif (Martenslinde), vraïef (Paal), vrā:jf (s-Herenelderen), vre:f (Sibbe/IJzeren), vreef (Amby, ... ), vref (Koninksem), vreif (Beverst, ... ), vrejf (Roggel, ... ), vreïf (Gronsveld), vrēēf (Geulle, ... ), vrēf (Echt/Gebroek, ... ), vrēͅf (Herk-de-Stad, ... ), vrĕĕf (Bemelen), vrieef (Schinnen), vrieev (Opoeteren), vrief (Beegden, ... ), vriev (Opglabbeek), vrieëf (Herten (bij Roermond)), vriĕf (Heel), vrif (Bilzen, ... ), vrijf (Beringen, ... ), vriv (Opglabbeek), vriéf (Opitter), vriǝf (Dilsen, ... ), vrīēf (Buggenum, ... ), vrīf (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), vrīəf (Opglabbeek, ... ), vrīəv (Opglabbeek), vryf (Itteren), vrä:f (Sint-Truiden), vräif (Zonhoven), vrè:f (Rosmeer), vrèijf (Veldwezelt), vrèəf (Beverlo), vréf (Roermond), vrééf (Koningsbosch), vrí:f (Neeritter, ... ), vríf (Puth, ... ), vrîf (Baexem), vrę̄f (Doenrade, ... ), vrǫjf (As, ... ), wreef (Belfeld, ... ), wreif (Genk, ... ), wrēēf (Buchten), wrēəf (Beverlo), wrief (Bree, ... ), wrieëf (Tongeren), wrijf (Beringen, ... ), wrièf (Dieteren), wrīēf (Neeroeteren), wryef (Bree), wrèəf (Heppen), wrêif (Lommel), wrêêf (Haelen), wrɛ.if (Wellen), [Paragraaf: lichaam]  vreef (Boorsem), vrief (ww)  vreef (Thorn), ww  vreef (Helden/Everlo), wregel: der vregel (Voerendaal), vreegel (Brunssum, ... ), vreejel (Terwinselen), vreel (Heerlen), vregel (Heerlen, ... ), vreigel (Amby, ... ), vrejjel (Vaals), vrēgəl (Eys, ... ), vrij-gəl (Wijlre), vrijgəl (Klimmen), vring-ngel (Vijlen), vry(3)̄gəl (Wijlre), vrèejel (Mechelen), vrègel (Gulpen), vrèjel (Gulpen), vrèègel (Brunssum), vrèìjel (Vijlen), vré:gəl (Gulpen, ... ), vré:jəl (Kerkrade), vré:l (Spekholzerheide, ... ), vrégel (Vrusschemig), vrégĕl (Nieuwenhagen, ... ), vréjel (Kerkrade, ... ), vréégel (Nuth/Aalbeek), vrééjel (Kelmis), vrêgel (Cadier), vrêêgel (Heerlerheide), vrę̄gǝl (Heerlerheide), wregel (Heerlen), wreigel ? (Heek), wrevel: vrę̄l (Bleijerheide), wricht: vricht (Geysteren, ... ), vriegt (Afferden), vriĕg (Gennep), vrìcht (Venray), wrīcht (Gennep), Boven op de voet.  wricht (Venray), Bovengedeelte van de voet.  frīēcht (Heijen), wrēēcht (Wellerlooi), Bovenkant van de voet.  vrìcht (Oostrum), Mv. ook vaak gevrechter.  vrEcht (Leunen), wringel: vreŋǝl (Montzen), wrong: vrunk (Ubachsberg) de wreef [ZND m], [ZND m] || de wreef (het gedeelte waar het voorste van het been in de voet overgaat) [ZND 29 (1938)] || Het hoogste deel van de voorzijde van de voet. [N 60, 36, N 60, 15b] || voet: voorste deel van de voet [vurvoet] [N 10 (1961)] || Voorste deel van de voet (voorvoet). [N 109 (2001)] || wreef [SGV (1914)] || wreef (bovenkant) van de voet || wreef - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] II-10, III-1-1