e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
witte narcis paasbloem: paawsbloem (Jeuk), paos-bloem (Oirlo), Paosbloom (Herten (bij Roermond)), paosbloom (Horst, ... ), paosjblom (Noorbeek, ... ), Paosjblom (Wijlre), paosjbloom (Oirsbeek), eigen spellingsysteem  paosbloom (Maasbree), idiosyncr.  paosbloom (Thorn), paosjbloum (Sittard), Veldeke  Poasbloom (Echt/Gebroek), WBD  pàsbloom (Sevenum), WBD/WLD  paasblómə (As), Paosjbloom (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), pòəsjblóm (Heerlen), WLD  paos bloom (Montfort), Paosbloom (Heythuysen), paosbloom (Ophoven, ... ), pàs-bloome (Sevenum), pinksterbloem: pinkster-bloem (Oirlo), pinksterbloem (Blitterswijck, ... ), pinksterbloom (Roermond), pînksterbloome (Altweert, ... ), -  pinksterbloem (Blitterswijck, ... ), pinksterbloom (Maasbree), pînksterbloome (Weert), Bree Wb.  pinksterbloom (Bree), de plant bloeit omstreeks Pinksteren: z. L.J. p. 71  pè.ngsbloo.m (Zonhoven), pè.ngsterbloo.m (Zonhoven), eigen spellinsysteem  pinksterbloem (Meijel), WBD/WLD  pénkstərbloom (Urmond, ... ), WLD  Pingsterbloom (Swalmen), Pinksterbloem (Maasniel), pinksterbloom (Reuver, ... ), pinksterblōōm (Schimmert), ± Veldeke  pinksterbloem (Tienray), Pinksterbloom (Weert), pinksterbrood: er is n Limburgs gedichtje: Pinkstebroed - de wien is oet, tap tapte weer murge kom ver weer  pinkstebroed (Lutterade), pinksterlelie: -  pènksterlelies (Susteren), witte morgenster: -  witte morgenster (Montfort), witte narcis: witte narcis (Herten (bij Roermond)), idem  witte narcis (Venlo), WLD  witte narcés (Schimmert), witte paasbloem: eigen spelling  wittepausjbloom (Vlodrop), WBD/WLD  witte pòəsjblóm (Heerlen), WLD  witte poasbloom (Beesel), witte tijloos: wittə téĕjlŏés (Diepenbeek), -  ɛwitəɛteilus (Diepenbeek) Gele narcis (narcissus pseudonarcissus). De bijkroon is ongeveer even lang als de bloemdekslippen. Meestal één bloem aan elke bloemstengel, zelden twee. De rand van de bijkroon is regelmatig ingesneden (zie bij de …witte narcis"). [N 92 (1982)] || narcis (wilde) || narcis, witte || narcis, witte, veldkers || wilde narcis || witte narcis [DC 60a (1985)] || Witte narcis (narcissus poeticus). De rand der bijkroon is vliezig doorschijnend. De bloeistengel is samengedrukt met twee scherpe randen. De bloemen zijn meestal alleenstaand, de dekslippen zijn sneeuwwit, de bijkroon is geel met rood (tijloos, paasbloem [N 92 (1982)] III-4-3
witte turf witte: wetǝ (Meijel) Turfsoort van mindere kwaliteit. Deze soort zit onder de zwarte turf. [I, 2b] II-4
witte vlekken (het heeft een) doorgeslagen huid: dōrgǝslāgǝ huǝt (Blerick), (het heeft een) kwetsuur: kwɛt˲sīr (Genk), (het heeft een) litteken: letęi̯kǝ (Venlo), (het is) gedrukt geweest: gǝdrø̜k gewē̜s (Smeermaas), (het paard is) gedrukt: gedrø̜kt (Gingelom), drukplak: drøkplak (Herk-de-Stad), drukplekken: drø̜kplɛkǝ (Meeswijk  [(kale plekken van het getuig)]  , ... ), drukvlekken: drø̜kvlɛkǝ (Rothem, ... ), drękvlɛkǝ (Hasselt), duivelshaar: dyvǝlshǭr (Tegelen), dȳi̯vǝlshǭr (Neerpelt), dȳvǝlshø̜̄r (Ottersum), dȳvǝlshǭr (Haelen, ... ), duivelsplekken: dyvǝlsplɛkǝ (Herten), dȳvǝlsplɛkǝn (Achel), duivelsvlekken: dyvǝlsvlɛkǝ (Hamont, ... ), dȳvǝlsvlɛkǝ (Heerlen, ... ), dȳvǝlsvlɛkǝn (Achel), hachteplek: haxtǝplɛk (Meijel  [(plek van de trektouwen of kettingen van de borstriem)]  ), plakken: plakǝ (Tongeren), plekken: plɛkǝ (Heel), schuurplekken: šōrplɛkǝ (Maxet), vals haar: valš hǭr (Hoensbroek), vreemd (haar): vrø̜mt (Sint-Truiden), vreemd haar: vremt hōr (Rummen), vremt ǭr (Hasselt), vreǝm hǭr (Kerkrade), vrim hǭr (Schimmert), vrēmt hǭr (Swalmen), vrē̜m hǭr (Gronsveld, ... ), vrē̜mp hōǝr (Bilzen), vrē̜mp hǭr (Valkenburg), vrē̜mt hǭr (Maasniel, ... ), vrē̜mtj hǭr (Neer), vreemde plekken: vrē̜mdǝ plɛk (Bree), wild gewas: welt gewas (Venray), wild haar: wel hǭr (Baarlo, ... ), welt hō.r (Waubach), welt hōu̯ǝr (Tessenderlo), welt hǭr (Heerlerheide, ... ), weltj hǭr (Grevenbicht / Papenhoven, ... ), welš hǭr (Maaseik), wilt hōr (Bokrijk, ... ), wilt hǭr (Hasselt), wølt hǭr (Eigenbilzen), węi̯lt hø̜̄r (Afferden), węltj hǭr (Kinrooi), wilde haar (vr.): wel hōr (Berverlo, ... ), welj hǭr (Baexem, ... ), (mv)  wel hǭrǝ (Heerlen), witte plekken: wete plɛkǝn (Urmond), wetǝ plɛk (Lanklaar) Kale plekken op de huid. Zij zijn een gevolg van zweren of verwondingen door de druk van zadel en tuig, ook van het toebrengen van slagen. Zie ook het lemma ''gedrukt'' (7.36). [N 8, 90s] I-9
witte vloed eiwit: eiwit (Hoensbroek), etterdracht: ętǝrdrax (Lanaken), het aan de baarmoeder hebben: (de koe heeft het) ān nǝ bālmōr (Ell), het wit: ǝt wet (Tungelroy), klein vuil: klęi̯ vǭǝl (Rijkel), knoeien: (de koe) knoǝtj (Heythuysen), (de koe) knui̯t (Ottersum), (de koe) knuǝtj (Baexem, ... ), (de koe) knōi̯t (Herten, ... ), (de koe) knūǝi̯t (Meeswijk), (de koe) knǫi̯t (Meijel, ... ), knoeien (Helden, ... ), knǭi̯ǝ (Montfort), melkwolf: mɛlǝkwǫlǝf (Weert), met het vuil staan: (de koe) štęi̯t męt ǝt vūl (Helden), niet gans zijn: (de koe is) nē̜t gans (Helden), niet zuiver zijn: (de koe is) nēt zȳvǝr (Heythuysen), rijzen: rest (Meeuwen), rīzǝn (Meeuwen), rot: rot (Maasmechelen), vloed: vlut (Beringen), vlyt (Rosmeer), vlūǝt (Hamont), vuildracht: vuildracht (Genk), wit vegen: wet vē̜gǝ (Mechelen), wit vuil: wet vūl (Heerlen, ... ), witte vloed: wetǝ vlos (Heerlen), wetǝ vlōt (Gruitrode, ... ), witte vloed (Baarlo, ... ), witvloeier: wetvlui̯ǝr (Kessel), witvuiler: wetvūlǝr (Eijsden, ... ), zich niet gezuiverd hebben: (de koe heeft) zex net gǝzȳvǝrt (Eys), zich wit vegen: vē̜x zex wet (Sibbe / IJzeren) Baarmoederontsteking. Een voortdurende uitvloeiing van etter uit de schaam. Zie ook het lemma ''baarmoederontsteking'', ''witte vloed'' in wbd I.3, blz. 463. [N 52, 28; A 48A, 42; N 3A, 99] I-11
witte waterkers beekkers: bjèkkas (Hoeselt), bēkas (Hasselt), (Nasturtium fontanum)  bee.kkas (Hasselt), ook wotterkas (waterkers), kressôo  bièkkas (Tongeren), beeksalade: beekslaot (Mechelen-Bovelingen), bēkslǭt (Mechelen-Bovelingen), beeksla: beiksloa (Hasselt), bronkers: bronkers (Tegelen), bronnenkers: bronnenkers (Nederweert, ... ), bronskers: bronskers (Tegelen), cresson (fr.): kressòo͂ (Hasselt), < Fr. cresson  krêssôo (Tongeren), kaars: (fr. cresson)  kaarsch (Valkenburg), kers: kars (Genk), kārš (Genk, ... ), pasnakelskruid: pasnakelskruid (Klimmen, ... ), ranonkel: rənonkələ (Kwaadmechelen), ranonkels: rǝnǫŋkǝls (Kwaadmechelen), sterrekruid: sterǝkrūt (Geistingen), sterrenkruid: stirrəəkroed (Geistingen), waterbloemetje: waterblumke (Maasbree, ... ), waterkers: waatərkers (Meterik), waterkers (Eys, ... ), watǝrkās (Montzen), wātǝrkātš (Sittard), [Nasturtium fontanum]  wô’ttërkas (Tongeren), sisymbrium nasturtium  waaterkaatsj (Sittard), waterkres: waterkres (Helden/Everlo), witte tuinkers: witte tuinkers (Merkelbeek, ... ), witte waterkers: witte waterkers (Panningen, ... ) Rorippa nasturtium-aquaticum (L.) Hayek Niet meer zo algemeen voorkomende plant van 10 tot 90 cm hoog met een slappe holle, kantige stengel, die aan de voet vaak kruipend is en daar wortelt. De plant groeit aan sloten en beken en heeft bovenaan de stengels groene vruchtjes in de vorm van 2 cm grote boontjes. De kleine witte bloempjes aan de top van de stengel bloeien van mei tot september. Ook in cultuur als groente. De oude botanische naam ervan is Nasturtium officinale R.Br. [A 51, 39; monogr.] || waterkers || waterkers, witte [DC 51 (1976)] || witte waterkers [DC 51 (1976)] I-5, III-4-3
witte waterlelie boterstang: (=karnton). Zo wordt de vrucht genoemd.  botersjtanj (Beegden), st=Duitse st in stein o=o van bok, nog iets hoger liggend naar oe.  botterstanj (Horn), boterstangkruid: De plant.  botersjtangkroet (Beegden), dotterbloem: -  dotterbloom (Stokkem, ... ), elfurenbloem: -  elfurenbloem (Houthalen), z. L.J. p. 103; V.D. vermeldt elfurenbloem (gew.)  öllefōēërebloo.m (Zonhoven), keukenblad: mv. koukeblajer, kouk = plas.  koukeblaat (Maasbracht), keukenblader: de bladeren.  koukeblaaier (Haelen), keukenbloem: -  koukbloome (Haelen), koukəbloom (Wessem), kol: -  kolle (Hunsel, ... ), kolk: -  kölk (Haelen), kolleblader: kolleblaar (Altweert, ... ), Noemt men de plant.  kolleblaar (Weert), kollebloem: -  kollebloem (Weert), ook voor de gele  kollebloom (Neeritter), waterlelie  kollebloome (Weert), kouwe: kouwe (Tungelroy), waterlelie  kouwe (Tungelroy), kuilbloem: -  koelblo:m (Hout-Blerick), kwekkertenbloem: -  kwèkkertebloom (Herten (bij Roermond)), lis: -  lèsj (Geulle), luusbloem: Hier niet bekend omdat er zo weinig stilstaand water is. Daarom heet alles -.  luusjbloom (Buchten), Opgegeven bij de witte waterlelie: Hier niet bekend omdat er zo weinig stilstaand water is. Daarom heet alles -.  luusjbloom (Buchten, ... ), nnuphar (fr.): nunephaar (Bree), -  nunephaar (Bree), plomp: -  plombe (Venlo), plomp (Helden/Everlo, ... ), ploompe (Gronsveld), plômpə (Venlo), Noemden wij vroeger alles wat op t water dreef.  plo:mpen (Maastricht), plompenblad: -  plômpeblaad (Echt/Gebroek, ... ), pompenblad: pômpeblaad (Stokkem), pompenblader: -  pompeblaajer (Dilsen), pompenbloem: (oe zeer kort uitgesproken).  poempəblo:m (Pey), pomproos: pòmproehs (Genk), -  po.mprú:s (Genk), waterlelie  pòmproehs (Genk), vuilnisbloem: Fuul6s is t moerassig water waarop de bloem drijft.  fuuləs(ə)bloom (Putbroek), water-iel: -  wetteriel (Mechelen-Bovelingen), waterbloem: -  waterbloemen (Gulpen), waterbloom (Stevensweert), waterbloum (Nieuwstadt), waterdot: -  waterdot (Blerick), waterkol: -  waterkol (Weert), Gele kelken worden gegeten.  waterkollen (Stramproy), ook voor de gele  waterkol (Neeritter), waterkolk: -  waterkolken (Ospel), waterlelie: waterlelie (Bree), -  wa.tərle.li (Bocholt, ... ), wa:terlelie (Meerssen), waaterleelie (Meerssen, ... ), waatərleelie (Geistingen, ... ), waatəRli:lie (America), waoterlelie (Ottersum, ... ), waoterlelies (Neerpelt), wasserlelië (Bleijerheide), wasserlieliə (Vaals), wasserlillieje (Kerkrade), water-lelie (Mheer), waterleelje (Mechelen, ... ), waterlelie (Amby, ... ), waterlelée (Venlo), waterlilje (Mechelen, ... ), waterlillie (Wellerlooi), watərlelie (Heerlen), wa͂tərleli (Kwaadmechelen), wetterlelie (Vechmaal), wetterléilie (Jeuk), wo:ətərle:li (Hamont), wétərleli: (Borlo), ?  waterlelie (Sittard), Als duits.  wasserlilie (Vaals), Deze plant komt hier zelden voor en de naam wordt dan ook bijna nooit gehoord.  waterlelie (Heel), Er is geen echt Maastrichts voor.  waterlelie (Maastricht), Of waterplant.  waterlelie (Hushoven, ... ), Ook.  waterlelie (Blerick), plombe*  waterlelie (Venlo), tamelijk onbekend.  water-lelie (Wijlre), waterlis: -  waterlis (Munstergeleen), waterplant: -  waterplant (Helden/Everlo), wo:tərplant (Heppen), Of waterplant.  waterplant (Hushoven, ... ), waterplomp: -  waatRplômpə (Venlo), waterroos: -  waterroos (Nuth/Aalbeek), waterslei: -  watersleij (Blerick), wilde canna: Hebben een medische betekenis. Indertijd door mij verzameld v. België.  wilde cannaas (Arcen), witte waterlelie: -  witte waterlelie (Heerlen, ... ), Geen aparte naam.  witte waterlelie (Berg-en-Terblijt), Geen bijzondere naam. Komt weing in Limburg voor wel in Noord. provincies.  witte waterlelie (Amstenrade), Komt niet veel voor. Als ze aangetroffen wordt, wordt ze met officiele naam.  witte waterlelie (Maastricht) waterlelie || waterplanten [DC 17 (1949)] || witte waterlelie [DC 17 (1949)], [DC 49a (1974)], [N 37 (1971)] || witte waterlelie, zaaddoos van [DC 17 (1949)] III-4-3
witte wis gestroopte: gǝstrø̜jp˱dǝ (Stokkem), witte wis: wetǝ wets (Helden) De van zijn schors ontdane wis die hierdoor wit van kleur wordt. [N 40, add.; monogr.] II-12
witte wissen drogen bleken: blęjkǝ (Neeritter  [(in de zon)]  , ... ), drogen: drygǝ (Maastricht), dryǝgǝn (Tessenderlo), drȳgǝ (Loksbergen, ... ), drȳǝgǝ (Neeritter), drȳǝgǝn (Tessenderlo), drø̄gǝ (Ottersum  [(in de zon)]  ), drø̜̄gǝ (Helden  [(niet in het licht: want dan worden de wissen geel)]  ), drø̜jgǝn (Uikhoven  [(in de zon)]  ), drūǝgǝn (Weert  [(in de zon)]  ), laten drogen: lǭtǝ dryǝgǝ (Meijel), op de droogt leggen: op dǝ drygt lɛgǝ (Weert), uiteenzetten voor te drogen: ātiǝnzetǝ vør tǝ drȳgǝ (Sint-Truiden) De geschilde wissen in de buitenlucht drogen. [N 40, 31] II-12
witte, buitenlandse bloem amerikaans meel: amerikānsǝ mē̜l (Gulpen), amerikaanse bloem: amerikaanse bloem (Meijel), amerikānsǝ blōm (Brunssum, ... ), amērīkǫnsǝ blūm (Munsterbilzen), bloem: blom (Houthalen), blōm (Blerick, ... ), buitenlands meel: bøtjǝlans mē̜l (Meijel), būtǝlantš mē̜l (Susteren), buitenlandse: butǝlantsǝ (Rekem), buitenlandse bloem: batǝlansǝ blum (Melveren), butǝlantsǝ blōm (Beek), būtǝlantšǝ blōm (Hout-Blerick), buitenlandse patent: būtǝlantjsǝ patɛnt (Heythuysen), būtǝlants patɛnt (Voerendaal), canadees: kanadēs (Kwaadmechelen), edelweis: edelweis (Maastricht), fabrieksmeel: fǝbriksmē̜.l (Hout-Blerick), fijne bloem: fē̜n blum (Zepperen), gebleekt meel: gē̜blęjktj mē̜l (Maasbracht), gebleekte: gǝblēktǝ (Bilzen), gewone bloem: gǝwunǝ blūm (Neerpelt), goede bloem: gōǝ blǫm (Wittem), patent: patɛnt (Blerick, ... ), pǝtɛnt (Arcen), patentbloem: patentbloem (Obbicht), patęntblom (Eijsden, ... ), patɛntblom (Cadier, ... ), patɛntblōm (Brunssum, ... ), patɛntblūm (Neerpelt), pātęntblom (Rothem), pētɛntblōm (Bocholt), patentmeel: patɛntmē̜l (Panningen, ... ), patisseriebloem: patisseriebloem (Sint-Truiden), platakoewan: plátákūwán (Munsterbilzen), superbloem: superbloem (Mal), uitlandse bloem: ūslɛndešǝ blom (Kaalheide), vreemd meel: vremt mīǝl (Hasselt), vrē̜mt mē̜l (Maaseik), vreemde bloem: vrē̜m blōm (Brunssum), vrē̜mdǝ blōm (Swalmen), wit meel: wet mē̜l (Melick), witte bloem: wetǝ blum (Ottersum), wetǝ blōm (Geulle, ... ) De bakkwaliteit van bloem gemalen van harde tarwe is beter dan die van bloem ge-malen van zachte tarwe (Schoep blz. 7). Hetzelfde geldt voor de rogge. Omdat in het algemeen de buitenlandse tarwe en rogge harder zijn dan de inlandse, kan men zeggen dat de buitenlandse bloem een betere bakkwaliteit heeft dan de inlandse bloem. [N 29, 15b; N 29, 16] II-1
wittebrood boterweg: bótterwek (Simpelveld), bót’terwek (Bleijerheide, ... ), brood: bruwĕd (s-Gravenvoeren), Syst. WBD = Roggebrood  broëd (Wanssum), Syst. WBD Van ongebuild meel  brôêd (Panningen), gebuideld brood: gebujeld brood (Roermond), ketelweggetje: vroeger door huismoeders in noodgevallen soms wel eens in een gietijzeren kookketel op het fornuis werd gebakken  kaetelwêkske (Tegelen), koek: Verklw. kyksk\\n  kuk (Lommel), koopmik: Det is toch zeker n koupmik? vroeg vrouw Sjtóffels  koupmik (Roermond), koopweg: koeëpweg (Castenray, ... ), kratsensteentje: kratsəšteͅnšə (Eupen), melkbrood: méllekbraud (Bilzen), melkmik: mèllekmik (Diepenbeek), mèllëk-mik (Hoeselt), mèl’’kmïk (Tongeren), mö.llekmik (Zonhoven), verklw. mèl¯¯kmïkskë  mèl’’kmïk (Tongeren), melkweg: mëlkwëk (Sittard), mik: mek (Beringen, ... ), mēͅk (Bree), meͅk (Houthalen, ... ), miche (Hasselt), mik (Asenray/Maalbroek, ... ), mīk (Borgloon, ... ), mêk (Blerick), mø͂ͅk (Riksingen), (v.).  mek (Helchteren), brood = bruinbrood Nu is "brood"wittebrood en een bruin brood heet nu grais bróod  mïk (Tongeren), Dikke mik zien: voor elkaar zijn Ge kent n gaet án uure sik. Ennen bekker ánziene mik. Ennen bo‰r án de stroont en ennen áffekaot án de moond  mik (Castenray, ... ), men kende niets anders dan witte brood en vlaai"; met toelichting van de bereidingswijze  mĭk (Oostham), oorspronkelijk klein roggebrood  mik (Valkenburg), Syst. Frings  mek (Melveren), Syst. Frings Mik = wittebrood.  mek (Hamont, ... ), Syst. WBD  mik (Boukoul, ... ), Syst. WBD Wittebrood is: mik  mik (Maasniel), Syst. Wbk. van Bree  mik (Bree), Van bruud weerd men gruut/ en van mik weerd men dik  mik (As, ... ), Verklw. miekske  miek (Hasselt), Verklw. mikske  mik (Venlo), wit(te)brood Haol efkes bie de bekker e brood en n mik n sjneej mik n Mik es ne sjliepstein: hard, oudbakken  migke (Roermond), witt brud  mik (Sint-Truiden), mikbrood: mikbraud (Bilzen), mikje: Neen, men kent wel het bovengenoemde woord!  mi.kskə (Borgloon), oberlnder (du.): langwerpig soort wittebrood  obelénder (Waubach), peel: eine peel en e zwartbroed  peel (Maastricht), spinnenweg: schpinnewèk (Valkenburg), stoet: stoet (Castenray, ... ), tarwebrood: tervebroôt (Thorn), teͅrvè brūd (s-Gravenvoeren), watermik: Verklw. watermikske  watermik (Venlo), waterwek: waarbij voor het mengen geen melk maar water wordt gebruikt  waaterwëk (Sittard), weg: waîk (Neeritter), weg (Heijen, ... ), wegke (Heerlen), weik (Posterholt), wek (Belfeld, ... ), wex (Tongeren), wēͅk (Rotem), wĕk (Rotem, ... ), weͅk (Gennep, ... ), wig (Roermond), wigə (Bree), wik (Brunssum, ... ), wèg (Blitterswijck, ... ), wègk (Tungelroy), wèk (Afferden, ... ), wé.k (Zonhoven), wék (Montzen, ... ), wêk (Baarlo, ... ), wêk∂ (Heel), wëk (Sittard), wɛk (Eupen, ... ), #NAME?  weͅgə (Opglabbeek), wijk (Maasbracht), wêk (Susteren), (Wittebrood).  wek (Heerlen), (Zachte k).  wĕĕk (Schinveld), De -e- is een korte -ei-, dus niet als de -e- in A.B. weg.  wek (Oirsbeek), Eigen phonetische Wik = wittebrood.  wik (Valkenburg), Eigen spellingssyst. Zie vragenlijst p.6  wè.k (Berg-aan-de-Maas), Eigen syst. Wittebrood  wek (Heerlen), franse -e- in le  wek (Mechelen-aan-de-Maas), G van garçon!  weg (Belfeld), Ge kunt mit n wegske ovver n weegske loeëpe, már aeverzógo‰d mit wegge ovver weeg: je kunt met een broodje over een weggetje lopen, maar evenzogoed met broden over wegen As ge broeëd het, mótte örges ânders genne weg gón zËke: als je het goed hebt moet je niet iets anders gaan zoeken  weg (Castenray, ... ), Is de gewone benaming.  wek (Kerkrade), Mik of wittebrood  wêk (Ell), Neen, men kent wel het bovengenoemde woord.  wèk (Ulestraten), Nieuwe [spelling]  wek (Reuver), of wekske; voor klein wit broodje.  wek (Oost-Maarland), schj=ch van chocolade  wek (Heerlerheide), Syst. Eijkman  weͅk (Gennep), Syst. Eykman  wɛ̝k (America), Syst. Frings  weͅk (Kessenich, ... ), Syst. Frings (?)  wēͅq (Kinrooi), Syst. Frings Witbrood  wex (Opheers), Syst. Veldeke  waek (Tegelen), wek (Bocholtz), Syst. Veldeke Mv. wègke  wègk (Tegelen), Syst. WBD  waeg (Meijel), waek (Baarlo), week (Kerkrade), weg (Venlo, ... ), wek (Baexem, ... ), wik (Linne), wèG (Neerbeek), wèk (Buchten, ... ), wék (Geleen, ... ), wéég (Meijel), Syst. WBD -ei- kort  weik (Roermond), Syst. WBD Met zachte k  wek (Velden), Syst. WBD Opgave voor Q 203  we’k (Nederweert), Syst. WBD Van gebuild meel  wĕĕk (Panningen), Syst. WBD Vroeger; wordt niet meer gebruikt, wel op de dorpen.  weg (Venlo), Syst. WBD weg = wittebrood  weg (Oirlo), Syst. WBD Wèk = wittebrood  wèk (Limbricht), Verklw. w@ksk\\  weͅk (Meeswijk), Verklw. weks-je Es wek en broeëd ópee, da krieste dikke bee  wek (Bleijerheide, ... ), Verklw. weksjke  wek (Heerlen, ... ), Verklw. wêkske of wêgke  wêk (Tegelen), wig = houten spie.  wig (Eksel), Wèk wordt thans aangevoeld als enigszins "boers  wèk (Maastricht), Wèk: een wittebrood  wèk (Valkenburg), weiteweg: weite weig (Oirlo), weite wèg (Swolgen), weitewèk (Grubbenvorst), wit brood: wet bruət (Beverlo, ... ), wit broet (Zonhoven), wit broi̯d (Vliermaal), wit brōēëd (Hasselt), wit brut (Genk), wit ˂brūət (Paal), witbrood: wedbrūet (Montzen), weetbroed (Montzen), wetbrūwĕd (s-Gravenvoeren), wet˂brūt (Eupen), witbroad (Epen), witbrūet (Welkenraedt), wīs˂brūət (Vaals), Verklw. wiesbrüedsje  wies’broeëd (Bleijerheide, ... ), witte weg: wetəwɛx (Blitterswijck, ... ), wittebrood: weta brut (Maastricht), witte brood (Rekem), wittebroad (Blerick), wittebroe-et (Vijlen), wittebroed (Amby, ... ), wittebroet (Eijsden), wittebroewd (Eys), wittebroeêd (Gulpen), wittebroēd (Baarlo), wittebroid (Berg-en-Terblijt, ... ), wittebrood (Montfort, ... ), wittebroot (Gennep), wittebroôt (Thorn), wittebrâôd (Meerssen), wése bruot (Montzen), (deftig).  wittebroeat (Heel), Wittebroed mèt e sneijke zwar(t)broed ei wittebroed en twie ónderwèrrek is genóg Ze wittebruudsje (of: ze wittebroed)veuraof ete: voor de geoorloofde tijd van iets genieten  wittebroed (Maastricht) (witte)brood || brood || brood met roomboter bereid || brood van bloem (uitgezeefd meel), meestal van tarwe, maar ook wel van rogge || brood van gebuild meel || een wittebrood [N 16 (1962)] || eigengebakken wit brood zonder vorm || feines Weissbrot in Keilform || fijn gebak dat de huismoeders vooral ter gelegenheid van de kermis klaarmaken [ZND 48 (1954)] || gekocht wittebrood, niet zelf gebakken || groot wittebrood met melk vervaardigd || hard gebakken witbrood || Kent uw dialect het woord weg of wig = een wittebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)] || klein witbrood, platrond of ovaal van vorm || langvormig wittebrood || langwerpig "frans"wittebrood || melkbrood || mik || mik (brood) [SGV (1914)] || mik, gebakken van zuivere bloem || mik, wittebrood || mikbrood || snede; Hoe noemt U: Een snee brood (snee, rondommer) [N 80 (1980)] || wegge || wegge, langgerekt brood, meestal van roggebloem || Welke dialectbenamingen kent U voor kleine wittebroodjes? (pistolee, kadetjes, kerneeke, frans broodje, spaans broodje, krombroodje, koekestel, bestel, krol, knubbeltje [N 16 (1962)] || wit brood [ZND 01u (1924)], [ZND B2 (1940sq)] || wit brood van tarwebloem || wit tarwebrood || witbrood || witbrood waarin geen melk maar water verwerkt is || witte brood gekocht bij de bakker || wittebrood [SGV (1914)] || wittebrood gebakken met boter || wittebrood met melk vervaardigd || wittebrood of tarwebrood || wittebrood ter uitdeling || zoet wit brood III-2-3