e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
winkelhaak aanslagwinkelhaak: ānšlāxweŋkǝlhǭk (Klimmen), beitel: [sic]  bèitël (Tongeren), blokkruishaak: blǫkkrȳshǭk (Neeritter), blǫkkrȳtshǭk (Reuver), blokwinkel: blǫkweŋkǝl (Montfort), blokwinkelhaak: blǫkweŋkǝlhǫak (Kerkrade), blǫkweŋkǝlhǭk (Neeritter, ... ), fnf (du.): Latijnse V. [cfr. WLD II.7, p. 95 vijf/fünf] [Vgl. Valkenburg Wb. (p. 191): vijf, scheur in den vorm eener romeinschen V.] Kerkrade Wb. (p. 302): vunnef, vijf; winkelhaak.  vönnef (Bleijerheide), Sub vunnef, vijf. Heë hauw ing - in de boks, hij had een winkelhaak in de broek.  vunnef (Kerkrade), haak: eine hôôk in `t kleid gesjeurd (Schimmert), hoak (Geleen), hóók (Loksbergen), hōk (Loksbergen, ... ), uǝk (Bilzen), ǭk (Stokkem), hakschaard: hakšārt (Helden), [sic]  haksjaark (Helden/Everlo), haksgat: haksgaat (Weert), hap: hap (Vorsen), hoekscheur: hoekscheur (Hopmaal), kapwinkelhaak: kapweŋkǝlhǭk (Tessenderlo), kruiscirkel: krytstserkǝl (Spekholzerheide), kruishaak: krȳtshǭk (Montfort), krø̜̄ǝs(h)ǭǝk (Niel-Bij-Sint-Truiden), kruishout: krø̜jshōt (Jeuk), rechthoek: rɛxthōk (Jabeek), rits: rēts (Susteren), WNT: rits (I), deels ontleend aan hd. ritz of ritze. 1) Reet, spleet...  reets (Susteren), scheur: scheur (Kerkhoven), schièr (Munsterbilzen), sjeuer (Rekem), sjiër (Bilzen), schrijfhaak: šrajfhwǫk (Tongeren), šrīfhǭk (Maastricht), t-lat: tēlat (Stokkem), vijf: vief (s-Gravenvoeren, ... ), vīēf (Doenrade, ... ), vęjf (Maastricht), vīf (Doenrade, ... ), b.v. in de bóks.  vief (Sittard), vijf/fünf: vønǝf (Kerkrade), vø̜nǝf (Bleijerheide), vōf (Montzen), winkel: weŋkǝl (Kerkrade), winkelhaak: weenkelhaok (Kanne, ... ), weenkelhoak (Sint-Pieter, ... ), weenkelhoak, wènkelhoak (Herderen), wenkelhoak (Zonhoven), weŋ?əlhāk (Lommel), weŋkelhoak (Bleijerheide, ... ), weŋkelhoǝk (Lutterade, ... ), weŋkelhuwǝk (Wellen), weŋkelhōk (Eisden, ... ), weŋkelhōǝk (Schulen), weŋkelhūwk (Hoepertingen), weŋkelhǭk (Afferden, ... ), weŋkeluǝk (Bilzen), weŋkelwǫk (Tongeren), weŋkelǭk (Lutterade), weŋkǝl(h)uǝk (Bilzen, ... ), weŋkǝlh ̇ǭk (Roermond  [(meervoud: weŋkǝlh ̇ø̜̄k)]  ), weŋkǝlhoak (Houthalen, ... ), weŋkǝlhok (Gelieren Bret, ... ), weŋkǝlhoǝk (Koersel, ... ), weŋkǝlhuwǝk (Wellen), weŋkǝlhwǫk (Hoeselt), weŋkǝlhāk (Heugem, ... ), weŋkǝlhō(w)k (Beverst), weŋkǝlhōk (Kaulille, ... ), weŋkǝlhōǝk (Alken), weŋkǝlhūk (Zepperen), weŋkǝlhūǝk (Lummen), weŋkǝlhǫak (Bleijerheide, ... ), weŋkǝlhǫwk (Limmel), weŋkǝlhǭk (Achel, ... ), weŋkǝlhǭǝk (Belfeld, ... ), weŋkǝlok (Boorsem), weŋkǝlōk (Bevingen, ... ), weŋkǝlǭk (Dilsen, ... ), weŋʔhǭk (Tessenderlo), weŋʔǝlhāk (Lommel), weŋʔǝlhǭk (Tessenderlo, ... ), wēēnkelhōāk (Wellerlooi), wēŋkəlo:k (Kinrooi), wi.nkelhóeëk (Gors-Opleeuw), wienkelhaok (Diepenbeek), wienkelhoak (Diepenbeek), wing?əlhaok (Tessenderlo), wingkelhaok (Meijel), wingkelhoak (Buggenum), winkel(h)oëk (Bilzen), winkelhaak (Eksel, ... ), winkelhaok (Borgharen, ... ), winkelhaók (Munsterbilzen), winkelheejk (Peer), winkelheuk (Zolder), winkelhjoak (Meerlo), winkelhoak (Achel, ... ), winkelhoejk (Houthalen), winkelhoek (Bleijerheide, ... ), winkelhoewek (Wellen), winkelhook (Eigenbilzen, ... ), winkelhouk (Rimburg), winkelhōēk (Alken), winkelhuwk (Hoepertingen), winkelhâok (Genooi/Ohé, ... ), winkelmoat (Simpelveld), winkeloak (Lutterade), winkelwok (Grote-Spouwen, ... ), winkëlwòk (Tongeren, ... ), winkəlhaok (Opglabbeek, ... ), winkəlhook (Loksbergen), wink⁄lhoak (Asenray/Maalbroek), wiŋkǝlhǭk (Bevingen, ... ), wiŋkǝlōk (Sint-Truiden), wiŋkəlho.k (Meeuwen), wīnkelhoak (Horst), wènkelhoëk (Bilzen), wèènkelgwok (Val-Meer), wèènkelhaok (Riemst), wénkelhoëk (Vliermaal), wìnkelhaok (Kinrooi), wïnkëlhuòk (Tongeren), wē ̝ŋkǝlhǭk (Rekem), wēŋkǝlhuǫk (Zolder), wēŋkǝlhǭk (Horst, ... ), wīŋkǝlhōk (Diepenbeek), Opm. o netals Fr. woord mon.  winkelhok (Epen), Spelling: <`> = sjwa.  wink`lhaok (Bocholt, ... ), Ss. sub haak (p. 244). Ss. sub winkel (p. 755).  weŋkəl+ōͅ:k (Meeswijk), Ss. sub winkel.  wēŋkəl+hōͅk (Hamont), équerre: ēkē̜r (Leopoldsburg) Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak kunnen rechte hoeken worden afgeschreven of worden gecontroleerd op hun haaksheid. Zie ook afb. 103 en het lemma ɛwinkelhaakɛ in Wld II.9, pag. 10 en Wld II.11, pag. 56-57.' [N 53, 187; monogr.] || Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak wordt haaks afgetekend en worden werkstukken op hun haaksheid gecontroleerd. Zie ook afb. 2. [N 30, 13a; monogr.] || Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak wordt haaks afgetekend of kunnen werkstukken op hun haaksheid worden gecontroleerd. De winkelhaak kan L- of T-vormig zijn uitgevoerd en al dan niet van een aanslag (blok) of maatverdeling zijn voorzien. De T-vormige winkelhaak wordt ook T-haak of kruishaak genoemd. Zie ook het lemma "winkelhaak" in Wld II.9, pag. 10 en afb. 76. [N 33, 318a; N 33, 318c-d; N 64, 79b; monogr.] || Hoe zegt U: een hoekvormige scheur (winkelhaak?)? [N 62 (1973)] || hoekvormige scheur [winkelhaak] || Rechthoekige scheur in een kledingstuk. Een mogelijk verklaring van het woordtype vijf (c.q. fünf) geeft het WNT (XXI, pag. 536 s.v. ɛvijfɛ 4): ø̄Wat den vorm heeft van een cijfer ɛvijfɛ. Gewest. in het Zuiden als ben. voor een winkelhaak (scheur), die aan een Romeinse V doet denkenø̄.' [N 59, 192b; N 62, 43b; N 62, 43c; Gi 1.IV, 11; MW; S 44; monogr.] || rechthoekige scheur in kledingstuk || scheur in den vorm eener romeinschen V || scheur of winkelhaak in kleding e.d. || winkelhaak [SGV (1914)] || winkelhaak in stof || Winkelhaak. Een rechthoekige scheur in een kledingstuk. [N 114 (2002)] || winkelhaak: rechthoekige scheur II-11, II-12, II-7, II-9, III-1-3
winkelkorf armkorf: e͂rmkørf (Mettekoven), beurs: bors (Hechtel, ... ), bos (Landen), eu kort  beus (Tessenderlo), boodschapmandje: ə bōdsjapmeͅndjə (Stokkem), boodschappenmandje: boodschappenmentje (Bocholt), bôetschappenmendje (Bocholt), boterkorf: botterkeuəf (Kaulille), cabantje: cabaike (Kwaadmechelen), eierkorf: ɛiɛr kø͂ͅrf (Overpelt), eierkorfje: om eieren te rapen  eirkorfje (Alken), filet (<fr.): enne filée (Tongeren), filet (Landen, ... ), fillet (Tongeren, ... ), filɛ (Heers), nə file (Beverlo), ⁄nə filè (Tongeren), e van Fr. ai  ene file (Waasmont), handzak: [oorspr. invoer "handzal", rk]  handzak (Landen), hengelkorf: hengelkeurf (Kortessem), nen hingkel keurf (Linkhout), jedisse: jedis (Maaseik), kabas: een kabas (Tessenderlo), een kebas (Zonhoven), kabas (Beverlo, ... ), kabbas (Lummen), kəbəs (Genk), èn kabas (Kuringen), ən kabas (Tessenderlo, ... ), ⁄n kabas (Beringen), vgl. Lommel Wl. (pag. 135): kabas [kebas], boodschappentas.  kabas (Lommel), ɛn ka-bas (Lommel), ⁄n kabas (Lommel, ... ), kalebas: clabas (Herk-de-Stad), deͅ kḁlbaz (Neerglabbeek), də kalbā(ə)s (Borgloon), een kalbas (Genk), een kelbaas (Horpmaal), ein kalbas (Bree), en kalbas (Lanaken, ... ), kalabas (Maaseik), kalbaas (Groot-Gelmen, ... ), kalbas (Attenhoven, ... ), kalbḁs (Sint-Truiden), kalebas (Maaseik, ... ), kelbas (Kerniel, ... ), klabaas (Ulbeek), klabas (Sint-Lambrechts-Herk, ... ), klebaas (Diepenbeek), klebas (Bilzen, ... ), klobaas (Kerniel), kəlbas (Houthalen, ... ), kəlbḁs (Leut), n kalbas (Stevoort), én kallebas (Tongeren), ən kalbas (Herk-de-Stad, ... ), ən kəlbās (Diepenbeek), ⁄n kalbas (Eisden, ... ), e als in de  ijn kelbas (Neeroeteren), e dof  ⁄n kelbas (Hasselt), kalabas  klabaas (Diepenbeek), lederen of linnen zak  kalbas (Opoeteren), oud  ən kalba(ə)s (Gutshoven), verfranst  ien kalbas (Nieuwerkerken), karbas: kerbas (Rijkhoven), kazakje: het kazakske (Kortessem), korf: eene kuiref (Hoepertingen), eine kurf (Bree), eme keurf (Wellen), enne kerf (Neeroeteren), enne keurf (Tongeren), keref (Hasselt), kerf (Kuringen, ... ), keur(e)f (Montenaken), keurf (Jeuk, ... ), korf (Hoepertingen, ... ), kōrf (Voort), kuirf (Achel), kèrf (Grote-Spouwen), körf (Opitter), nə kərf (Sint-Truiden), nə kərəf (Zonhoven), ənə korf (Sint-Truiden), ənə kèrf (Eigenbilzen), ənə kørəf (Opgrimbie), ənə køͅrf (Landen), ⁄n kerf (Genk), e naar o  ⁄n kərf (Neerhespen), korfje: e kêurfke (Achel), kurfke (Maaseik), e : doffe e  kerfke (Lommel), e muet  ieə kərfke (Nieuwerkerken), maal: maol (Mopertingen), ⁄n maôl (Eigenbilzen), mallette (fr.): melet (Diepenbeek, ... ), ⁄n mallet (Diepenbeek), mandje: e mêndje (Achel), ei menche (Bree), marktkorf: mertkerf (Bilzen), net: də net (Borgloon), e net (Lanaken), e nèt (Genk, ... ), een net (Bocholt, ... ), ein net (Bocholt, ... ), en net (Helchteren), het nĕt (Zichen-Zussen-Bolder), net (Beringen, ... ), nēͅt (Opglabbeek), nèt (Hamont), nɛt (Heers), ə neͅt (Diepenbeek), ə nät (Hamont), ən net (Zonhoven), ən neͅt (Sint-Truiden), ⁄n net (Beringen), ⁄n nēt (Stokrooie), ⁄n nèt (Kaulille), ⁄n nët (Kaulille), ⁄n nɛt (Bilzen), ⁄t net (Vucht), ⁄t nèt (Hamont), e = Fr. est  net (Alken), e uitgesproken als Fr. ai van mais  net (Hamont), Fr. craie  net (Sint-Lambrechts-Herk), ook voor lederen of toil sire voorwerp  net (Heers), uitspreken als in Frans net  net (Zolder), zak met oren  èn nèt (Wellen), netzak: netzak (Bocholt), poetszak: poetszak (Bocholt), sacoche (fr.): sakosj (Heers), zakosch (Beverst), tas: tes (Zichen-Zussen-Bolder), valies (<fr.): ein vlies (Meeuwen), en velíes (Ellikom), valies (Peer), velies (Meeuwen), ⁄n vlies (Rotem), villeen: villeen (Riksingen), winkelbeses: winkelbeses (Jeuk), winkelkorfje: winkelkoeurfke (Bocholt), zak: zak (Nieuwerkerken) Korf of zak die aan de arm gedragen wordt wanneer men naar de winkel gaat. [ZND 36 (1941)] III-3-1
winnen afbouwen: af˱bǫwǝ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Maurits]), āfbowǝ (Kelmis), afpijleren: afpęjlǝrǝ (Zie mijnen  [(Maurits)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), afstreben: āfštrēbǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale, Laura, Willem-Sophia, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Emma, Maurits] [Domaniale]), gewinnen: gewänne (Eupen, ... ), gəweͅnə (Montzen), je(w)une (Vaals), jewEne (Kerkrade), jewenne [jəwenə} (Gemmenich), Inf.; - gewon (won), gewone (gewonnen).  gəweͅ.nə (Montzen), Inf.; - gewon (won), gewonne (gewonnen).  gewenne (Eupen), Inf.; - gewun (won), gewune (gewonnen).  gəweͅnə (Welkenraedt), Inf.; - gewwên (won), gewwênnen (gewonnen).  gewènnen (Henri-Chapelle), Inf.; - jewonn (won), jewonne (gewonnen).  jewinne (Kelmis, ... ), jəwēnnə (Eynatten), Inf.; - jewun (won), jewonne (gewonnen).  jəwĕnə (Raeren), Weë nuus riskeert, jewint nuus.  jewinne (Kerkrade), kolen delven: kǭlǝ dɛlvǝ (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Maurits]), kolen uithalen: koalǝ ūthǭlǝ (Buchten  [(Maurits)]   [Domaniale]), kolen winnen: koalǝ wenǝ (Lutterade  [(Maurits)]   [Maurits]), ontginnen: ont˲genǝ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), ontkolen: ǫntkǭlǝ (Geleen  [(Maurits)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), vorderen: vø̄dǝrǝ (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), vø̜dǝrǝ (Chevremont  [(Julia)]   [Laura, Julia]), vø̜rdǝrǝ (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Julia]), vortstreben: vutštrēbǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Maurits]), winnen: (w)aene (Herk-de-Stad, ... ), (w)eene (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), (w)eenen (Hamont, ... ), (w)eenje (s-Herenelderen), (w)Ene (Borgloon, ... ), (w)EnE (Ophoven), (w)Ene (Ordingen, ... ), (w)ine (Afferden, ... ), veͅnə (Bilzen), waenen (As), waenne (Baelen), waennen (Diepenbeek, ... ), waĕnne (Maaseik), waĕnnen (Hasselt), waine (Eisden), wainnen (Spalbeek), we`nə (Tongeren), weeine (Nieuwerkerken), weenne (Werm), weennen (Beverst, ... ), wena (Tongeren), wene (Bilzen, ... ), wenen (Koninksem), wenne (Bevingen, ... ), wennen (Borlo, ... ), wennə (Beverlo, ... ), wennən (Lanaken), wenǝ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Maurits]), wenə (Alt-Hoeselt, ... ), wenən (Bree, ... ), weyne (Ulbeek), weïne (Koninksem), weənne (Hoepertingen), wēnnen (Neeroeteren), wēͅnnen (Diepenbeek), wēͅnə (Mechelen-aan-de-Maas), wĕĕne (Genoelselderen), wĕĕnnə (s-Herenelderen), wĕnne (Opitter), wĕnnen (Vlijtingen), wĕnnə (Lozen, ... ), wĕnə (Koersel), weͅne (Bilzen), weͅnnə (Herk-de-Stad, ... ), weͅnə (As, ... ), weͅnə(n) (Opglabbeek), weͅnən (Bocholt, ... ), wi:nne (Roermond), win(ne)n (Hamont), wine (Maastricht, ... ), winne (Beverlo, ... ), winne(n) (Tessenderlo), winnen (As, ... ), winnə (Beverlo, ... ), winə (Beringen, ... ), winən (Kerkrade), wīnne (Beringen), wĭnən (Eksel), wi̯nə (Genk, ... ), woenə (Maaseik), wōēnə (Opglabbeek), wänne (Aubel, ... ), wännə (Kanne), wännən (Zonhoven), wänə (Kortessem, ... ), wène (Berbroek, ... ), wènne (Echt/Gebroek, ... ), wènne(n) (Genk), wènnen (Rekem, ... ), wènnë (Hoeselt), wèṇ (Zonhoven), wèènne (Millen), wéjne (Borgloon), wéne (Rutten), wénne (Sint-Huibrechts-Hern), wénnë (Tongeren), wénə (Montzen), wênne (Gronsveld), wênnen (Bilzen, ... ), wìnnen (Widooie), wənne (Hasselt, ... ), wənnen (Kleine-Brogel), wənnən (Hoeselt), wɛnnə (Neerglabbeek), wɛnnən (Rotem), wɛnə (Rekem, ... ), ai als in Fr. lait  wainnen (Herk-de-Stad), Alleen win - won - gewonnen genoteerd.  / (Paal), de schwa staat tussen haakjes  wenən (Kwaadmechelen), Deë nit riskeert, deë nit wint.  winne (Kerkrade), doffe i  winne (Kerkom), e is i-achtig!  wĕnə (Herk-de-Stad), Fr. est  wènne (Stevoort), ie [sic] kort  winnen (Bos), Met streepje boven de n.  wen (Zonhoven), NB gewîn: winst.  winnen (Eksel), Ook bevrucht worden.  winne (Tungelroy), Op de loterij winnen; de koers winnen.  wènə (Niel-bij-St.-Truiden), puntje onder de e  wenə (Berg, ... ), Sub "Sterke werkwoorden".  wènnen (Uikhoven), Tegengestelde: verspeulen.  wìnnen (Geistingen) (Vervoegingen): [Winnen]. || 1. Gewinnen, siegen. || 1. Overwinnen, zegevieren. || 1. Winnen. || [1]. Winnen. || [Winnen]. || benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || Een steenkoollaag ontginnen. [N 95, 201; monogr.; Vwo 28; Vwo 562; Vwo 863; div.] || Gewinnen. || Het gesteente voor de ertswinning neerhalen door schieten, boren, hakken enz. De winning was het werk van de houwer. [monogr.] || I. Winnen. || II. [Winnen]. || III. Winnen; hij won; gewonnen. [ZND 25 (1937)] || winnen [GTRP (1980-1995)] || Winnen, "gewinnen". [ZND m] || Winnen. [Willems (1885)], [ZND A1 (1940sq)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || Winnen: 1. [Winnen]. || Winnen: 1. Winnen. || Winnen: winnen. || Winnen; wensen. II-4, II-5, III-3-2
winnen add. haalover zijn: B.v. Zij meenden dat zij hoolöver waren, d.i. dat zij gewonnen waren, dat ze boven waren. Geh. Weert. Hoolöver schreeuwt men aan de Maas, om den veerman te verwittigen. (t Daghet in den Oosten XI, 35)  haalover zijn (Weert) z. toel. III-3-2
winning abattage: abatāš (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Zwartberg, Waterschei]), afbouw: af˱bǭw (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), āfbǫw (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]  , ... [Domaniale]  [Domaniale, Laura, Willem-Sophia, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Emma, Maurits] [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), afbouwwerken: af˱bǭwwęrkǝ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), exploitatie: exploitatie (Eisden  [(Eisden)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), ɛksplwatāsi (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), förderung: fø̜rdǝruŋ (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Emma]), het kolen: ǝt kǭǝlǝ (Oirsbeek  [(Emma)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), kolenvordering: kǭǝlǝvø̜rdǝreŋ (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), kolenwinning: kūlǝwęneŋ (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Maurits]), kǭlǝwęneŋ (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), koolwinning: koalweneŋ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), ontginning: ontgeneŋ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), vordering: v ̇ø̜rdǝreŋ (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), vø̄rdǝreŋ (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Domaniale, Wilhelmina]), vorderung: vø̄ǝdǝruŋ (Kerkrade  [(Domaniale / Wilhelmina)]   [Domaniale]), vø̜ǝdǝruŋ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Willem-Sophia]), winning: wɛneŋ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]) De werken die rechtstreeks betrekking hebben op het winnen van de kolen, dit in tegenstelling tot de voorbereidende en ontsluitende werken. [N 95, 201; N 95, 172; Vwo 19; Vwo 25; Vwo 32; Vwo 316; Vwo 563; Vwo 864] II-5
winningsdruk afbouwdruk: af˱bǭwdrøk (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Domaniale, Emma]) Druk in het gesteente ten gevolge van de ontginning van koollagen. [Vwo 27] II-5
winst akkevietje: akefietje (Stein), benefice (<fr.): benefice (Eigenbilzen, ... ), beneficie (Jeuk), binnefiet (Maastricht), binnefĭĕs (As), bonnefies (Eksel), gewin: (⁄t) gewin (Ell), jewin (Kerkrade), opbrengst: opbrings (Itteren), ōbbreen.gs (Maastricht), over: uivər (Loksbergen), profijt: profiet (Weert), prōōfĭĕt (Nieuwenhagen), pròfi-jt (As), rabat (<du./it.): de rabat (Schimmert), rabat (Eys, ... ), rebat (Maastricht, ... ), tarra: (onder berekend gewigd).  tarra (Meijel), verdienst: verdeens (Venlo), vərdeens (Urmond), ⁄t verdeens (Schaesberg), [mv.?, rk]  verdeenster (Born), m.  vərd‧ēns (Eys), voordeel: veerdeil (Stein), veurdeel (Mheer), veurdeil (Geulle, ... ), veurdieël (Tienray), veurdijl (Venlo), veurdèjl (Susteren), vīērdejl (As), voordeel (Gulpen, ... ), vurdél (Meijel), vuurdeel (Hoensbroek), vûûrdeel (Heerlen), o.  vy.ərdē.l (Eys), winst: de wins (Klimmen), de winst (Zonhoven), wens (Nieuwstadt), wenst (As, ... ), wĕns (Echt/Gebroek), wĕnts (Merkelbeek), wins (Amby, ... ), winst (Bree, ... ), wĭns (Nieuwenhagen), wèèns (Guttecoven), wéns (Doenrade), wêns (Gronsveld) de opbrengst boven de kosten [winst, voordeel, bonheur, beneficie, rabat, avetje] [N 89 (1982)] III-3-1
winterbeslag beslag met klammen: bǝslǭ.x me̜t klamǝ (Zutendaal), beslag met schroeven: bǝslǭ.x me̜ sxrūvǝ (Zonhoven), ijsbeslag: e̜.s˱bǝslǭ.x (Munsterbilzen), ijzers bet haken: ē̜.zǝrs˱ be̜ hīǝk (Godschei), ijzers bet krammen: ē̜.zǝrs˱ be̜ kramǝ (Diepenbeek), ijzers met schroefkoter: ē̜.zǝrs me̜t šrufkūtǝr (Beverst), ijzers met schroeven: ē̜.zǝrs me̜t sxrūva (Houthalen), ī.zǝrs met šrūva (Niel-bij-As), ijzers met stoten: ɛ̄zǝrs męt stīǝtǝ (Opglabbeek), winterbeslag: we̜.ntǝrbǝslǭ.x (Genk), winterijzers: we.ntǝrī.zǝrs (As) De vier van stoten en kalkoenen voorziene hoefijzers van het paard samen. Zie ook de lemmata ɛscherp zettenɛ, ɛstootɛ en ɛkalkoenen, krammenɛ.' [JG 1a] II-11
winteren (leem) breken: brē̜kǝ (Bilzen  [(grote brokken (laten) verpulveren: ook door vorst)]  ), (leem) dood maken: duǝt māxǝ (Spekholzerheide), afsterven: āfštęrǝvǝ (Klimmen), broeien: brȳjǝ (Loksbergen), in de rot: en dǝr rǫt (Klimmen), kapotvriezen: kapǫt˲vryzǝ (Bocholtz, ... ), kapǫt˲vrēzǝ (Elsloo), kortvriezen: kǫrt˲vrī̄zǝ (Venray), kǫrt˲vrē̜zǝ (Nunhem), mouden: mǫwǝ (Bilzen), rotten: rǫtǝ (Maastricht, ... ), uitmouden: ǫwtmǫwǝ (Bilzen), versterven: vǝrštę ̞rǝvǝ (Tegelen), zompen: zumpǝ (Echt) Gezegd van klei die op de voorraadplaats gedurende de winter of de ligtijd een rottingsproces ondergaat. De woordtypen mouden of uitmouden waren in Q 83 gebruikelijk in de betekenis ø̄̄met vocht vermengen, knedenø̄̄. De zegsman hier gebruikt de woorden in een afwijkende betekenis: ø̄̄van klei, door weer en wind gebroken wordenø̄̄. [N 98, 60; monogr.] II-8
wintergraan wintergerst: wentjǝrgɛrs (Herten), wintergraan: we.ntǝrgrǭn (Maastricht), winterhaver: wentǝrhāvǝr (Margraten), winterkoren: we.ntǝrkōrǝ (Maastricht), wentjǝrkǭrǝ (Roermond), weŋktǝrkōrǝ (Waubach), wintertarwe: wentǝrtɛrǝf (Maastricht), wintervruchten: we.ntǝrvrø̜xtǝ (Maastricht), wēntǝrvrø̜xtǝ (Kanne) Het graangewas dat in de herfst gezaaid wordt en de winter op het veld doorbrengt. I-4