e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wissen blekken blekken: blękǝ (Diepenbeek, ... ), blɛkǝ (Sint-Truiden), de schil van de wissen afdoen: dǝ šɛl van dǝ wøšǝn āf˱dun (Uikhoven), de schors afdoen: dǝ sxøs˱ af˱dun (Loksbergen), roeden blekken: rujǝ blękǝ (Tessenderlo), schillen: sxø̜jlǝ (Diepenbeek), sxęlǝ (Ottersum), šę ̝lǝ (Stokkem), šęlǝ (Meijel), šɛlǝ (Helden, ... ), stropen: strø̜jpǝ (Meeswijk, ... ), wissen schillen: wesǝ sxølǝ (Zonhoven), wesǝ sxɛlǝ (Weert), wesǝ šē̜lǝ (Stramproy), wissen stropen: wesǝ strø̜jpǝ (Stokkem), wøšǝ strø̜jpǝ (Uikhoven) De grauwe wissen van de schors ontdoen. Dit werk gebeurt met een blekijzer of door middel van een blekmachine. Het blekken levert een witte wis op. Iemand die wissen van de schors ontdoet wordt in Meeswijk (L 424) stroper (strø̜jpǝr) genoemd. [N 40, 22; N 40, 26; monogr.] II-12
wissen kappen, snijden hout houwen: awt˱ awǝ (Stokkem), kappen: kappen (Stramproy), kapǝ (Sint-Truiden), roeden snijden: rujǝ snęjǝn (Tessenderlo), snijden: snē̜jǝ (Loksbergen), snījǝ (Neeritter), snījǝn (Stramproy), wissen afhouwen: wøšǝ āfhǫwǝ (Uikhoven), wissen kappen: wesǝ kapǝ (Stokkem, ... ), wøšǝ (Uikhoven), wissen snijden: wesǝ snejǝ (Ottersum), wesǝ snęjǝ (Meijel, ... ), wisǝ snęjǝ (Diepenbeek), witsen afdoen: wetsǝ āf˱dūn (Helden), witsen kappen: wetsǝ kapǝ (Helden) De volgroeide wissen met behulp van het wissenmes afkappen of -snijden. [N 40, 8] II-12
wissen koken de roede koken: dǝ ruj kōkǝ (Tessenderlo), koken: kawkǝ (Loksbergen), koken (Stramproy), stomen: stǫwmǝ (Stramproy), wissen buffen: wesǝ bøfǝ (Weert), wissen koken: wesǝ kōkǝ (Meijel, ... ), wøšǝ kōkǝ (Uikhoven) Ongepelde wissen koken zodat ze na het pellen een mooie bruine kleur hebben. Het koken bevordert ook dat de wis gemakkelijker ontschorst kan worden. [N 40, 21] II-12
wissen mijten (een) mijt maken: mø̜̄t mākǝ (Loksbergen), ęn mīt mākǝ (Stokkem), de busselen opbermen: dǝ bø̜sǝlǝ ǫp˱bɛrmǝ (Weert), de bussels hout mutselen: dǝ bøsǝls hø̜̄t møtsǝlň (Tessenderlo), een berm maken: ǝnǝ bɛrǝm mākǝ (Stramproy), in een mijt zetten: en ēn mīt˲ zɛtǝn (Uikhoven), mijt opsteken: mɛ̄t ǫpstēkǝ (Sint-Truiden), op mijten zetten: op metjǝ zetǝ (Meijel), opbergen: ǫp˱bɛrǝgǝ (Weert), stapelen: stāpǝlǝ (Stokkem) De schoven grauwe wissen tot een mijt opstapelen. [N 40, 16] II-12
wissen schoven bijeenbinden in een schoof: bījejn bęŋǝn en ēnǝ šǫwf (Uikhoven), binden: beŋǝ (Loksbergen), bę ̝njǝ (Stokkem), bundelen: bøndǝlǝ (Meijel), busselen: bøsǝlǝ (Stramproy), bussels binden: bøsǝls˱ beŋǝ (Loksbergen), bussels maken: bø̜sǝls mǭkǝ (Sint-Truiden), een bussel bijeenbinden: ǝnǝ bøsǝl bęjęjnbeŋǝ (Helden), een bussel wissen binden: ǝnǝ bø̜sǝl wesǝ bēŋǝ (Weert), in bossen binden: en˱ bøsǝ bindǝ (Ottersum), in busselen binden: en bøsǝlǝ bendǝn (Stramproy), en bøsǝlǝ benjǝ (Stramproy), en bøsǝlǝ bęnjǝ (Stokkem), en bø̜̄sǝlǝ bęnjǝ (Stokkem), en bø̜̄sǝlǝn bęnjǝ (Stokkem), en bø̜sǝlǝ bēŋǝ (Weert), en bø̜sǝlǝ bęŋǝ (Uikhoven), en˱ bø̜sǝlǝ bęŋǝ (Uikhoven), in bussels binden: en˱ bøsǝls˱ beň (Tessenderlo), in een schoof binden: en ǝnǝ šǫwf bęŋǝ (Uikhoven), op bussels binden: op˱ bøsǝls beŋǝ (Meijel), opbinden: ǫp˱bęjŋǝ (Sint-Truiden), ǫp˱bęŋǝ (Weert), tot bossen binden: tǫt˱ bøs˱ bindǝ (Ottersum) De geschilde wissen in schoven binden met als doel ze buiten in zon en wind te drogen. [N 40, 33] || De ongeschilde wissen tot pakken binden. [N 40, 15] II-12
wissen sorteren omzoeken: ømzȳkǝ (Ottersum), ømzøjkǝ (Helden), schudden: šø̜dǝ (Uikhoven  [(in een kafmand)]  ), sorteren: sorteren (Diepenbeek), sǫrtiǝrǝ (Weert), sǫrtērǝ (Meijel, ... ), sǫrtē̜jrǝ (Loksbergen, ... ), uitrapen: uitrapen (Zonhoven), ūtrāpǝ (Stramproy), uitschudden: ūtšødǝ (Helden), uitzoeken: ūtzø̄kǝn (Stramproy), wissen aftrekken: wesǝn āftrękǝ (Stokkem) De gekapte wissen op maat sorteren. Bij het sorteren wordt een hoeveelheid wissen in een ondiepe put of een schuin in de grond geplaatste ton gezet. De langste wissen worden dan vervolgens aan de bovenzijde vastgepakt en door middel van een schuddende beweging gescheiden van de kortere wissen. Deze handeling wordt herhaald tot alle wissen op lengte gerangschikt zijn. [N 40, 11] II-12
wissen weken (de) wissen weken: dǝ wesǝ węjkǝ (Stokkem, ... ), dǝ wøšǝ węjkǝ (Uikhoven), wisǝ wēkǝ (Diepenbeek  [(in een beek)]  ), de roeden weken: dǝ rujǝ wājkǝ (Tessenderlo), de wissen in de week zetten: dǝ wøšǝn en dǝ węjk˲ zętǝ (Uikhoven), in de week zetten: en dǝ węjk zɛtǝ (Stramproy), roten: rōtǝ (Jesseren), wateren: wętǝrǝ (Ottersum), weken: wējkǝ (Neeritter), węjkǝ (Altweert, ... ), wɛ̄kǝ (Loksbergen), witsen in het water zetten: wetsǝ en ǝt wātǝr zɛtǝ (Helden), zacht laten worden: zǭxt lǭtǝ wē̜rǝ (Meijel) De wissen in water onderdompelen om ze soepeler te maken. Grauwe wissen dienen, afhankelijk van de omstandigheden, één √† twee weken te weken, witte wissen en buffwissen één √† twee uur. [N 40, 20; monogr.] II-12
wissenkweker roedenboer: rujǝbūr (Tessenderlo), wissenboer: wesǝbūr (Stokkem), wesǝbūǝr (Stokkem), wissenhandelaar: wesǝhandǝlar (Ottersum), wissenteler: wesǝntīǝlǝr (Weert), witsenteler: wetsǝtēlǝr (Helden) Persoon die wissen kweekt en verhandelt, zonder ze zelf te verwerken. [N 40, 12] II-12
wissenmes grasmes: grāsmɛs (Ottersum), heep: hējp (Stramproy), houtwapen: ǫwtwǭpǝ (Stokkem), kapmes: kapmęs (Maastricht  [(met leren ring om de pols)]  , ... ), kapmęts (Helden), kapmɛs (Loksbergen, ... ), kapmɛts (Uikhoven), krom: krōm (Meijel  [(vroeger)]  ), mandenscheer: manjǝšējr (Stramproy), mes: mes (Stramproy), męs (Tessenderlo), roedensnijder: rujǝsnęjǝr (Tessenderlo), sikkel: sekǝl (Ottersum), zekǝl (Loksbergen), snijscheer: snijšīǝr (Meijel  [(nu)]  ), wishoutwapen: wøšhǫwtwǭpǝ (Uikhoven), wissenmes: węsǝmɛs (Stramproy), wissenwapen: wesǝwǭpǝ (Meeswijk), witsensnijder: wetsǝsnīǝr (Geulle), witsenwapen: wetsǝwǭpǝ (Obbicht), zekel: zēxǝl (Weert), zīkǝl (Stokkem), zekelkniep: zēxǝlknīǝp (Weert) Het -vaak sikkelvormige- werktuig waarmee de wissen worden gekapt. Zie ook afb. 261. [N 38, 6 add.; N 40, 9; monogr.] II-12
wissenmijt berm: bɛrǝm (Stramproy), bos: bos (Meijel), hoop: hǫwp (Stramproy), ǫwp (Stokkem), mijt: mējǝt (Loksbergen), męjt (Stokkem), mīt (Uikhoven), mɛ̄t (Sint-Truiden), mijt wishout: mīt wøšhǫwt (Uikhoven), mutselmijt: møtsǝlmø̜̄t (Tessenderlo), wissenberm: wesǝbɛrǝm (Stramproy, ... ), wissenmijt: wesǝmīǝt (Weert), wisǝmęjt (Diepenbeek) Een stapel grauwe wissenschoven die in de buitenlucht liggen te drogen. [N 40, 16; N 40, 17] II-12