e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wissel bretel: brǝtęl (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Julia]), dubbele wissel: døbǝlǝ wesǝl (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), kattenpoekel: katsǝpukǝl (Chevremont  [(Julia)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), liaison: lijęsõ̜ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), symétrique: simę̄trek (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), wissel: wesǝl (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), węsǝl (Kelmis) Inrichting om van spoor te wisselen. De "symétrique" die men in de Belgische mijnen kent, is een wisseltype waarbij de aftakkende sporen zich symmetrisch van elkaar verwijderen. Een "dubbele wissel" of "bretel" vormt een dubbele verbinding tussen twee parallel aan elkaar verlopende sporen. De opgave "kattenpoekel" van de respondent uit Q 121a werd op de mijn Julia gebruikt voor een patentwissel die enigszins bol stond waardoor mijnwagens uit eigen beweging naar een enige meters verwijderde laadbak rolden. [Vwo 195; Vwo 295; Vwo 476; Vwo 764; Vwo 867; monogr.; N 95, add.] || Wissel waarmee van spoor kan worden gewisseld. [monogr.] II-4, II-5
wisselboom hond: hont (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Hefboom waarmee een wissel kan worden omgelegd. [Vwo 379] II-5
wisseldienst draaipost: drājpǫst (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), wisselschicht: wesǝlšix (Klimmen [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Wisselende dienst voor de diverse werkzaamheden. "Met de draaipost staan" betekent elke week een andere dienst hebben; de eerste week de morgendienst, de tweede week de middagdienst, de derde week de nachtdienst (Vanwonterghem pag. 101). [monogr.; Vwo 288] II-5
wisseldorpel afdekdorpel: āf˱dęk˱dølǝpǝr (Bleijerheide), slietdorpel: šles˱dølǝpǝr (Bleijerheide), wisseldorpel: wesǝldø̜rpǝl (Posterholt, ... ) De beide horizontale balkjes die de onderdorpel van het bovenraam en de bovenregel van het onderraam vormen. Bij gesloten stand van het schuifraam liggen de wisseldorpels van beide raamdelen gedeeltelijk achter elkaar. [N 55, 49a-b] II-9
wisselen changeren: changēēre (Houthalen), sjàn.geerə (Maastricht), koetelen: kōētele (Horst), mangelen: mangele (Jeuk), maŋələ (Houthalen), ndern (du.): endere (Kerkrade), èndərə (Heerlen), omanderen: ómèndərə (Heerlen), omruilen: omrūūlə (Oirsbeek), umruilə (Maastricht), umruule (Hoensbroek), ŭmrūūlə (Nieuwenhagen), omtuisen: omtōēssə (Beesel), umtoesje (Maastricht, ... ), umtuuse (Venray), ümtoesje (Susteren), omwisselen: omwissele (Klimmen), umwissele (Oirlo), ómwissələ (Heerlen, ... ), ‧øͅmweͅ.sələ (Eys), omzetten: eumzittə (Meijel), omzette (Geleen, ... ), omzetten (Gulpen, ... ), omzètte (Klimmen, ... ), omzétte (As), omzêtte (Schimmert), ōmzittə (Kapel-in-t-Zand), umzette (Maastricht, ... ), umzètte (Geulle), ŭmzèttə (Nieuwenhagen), òmzötte (Bree), ómzèttə (Heerlen), ómzéttə (Grathem, ... ), ómzéttən (Urmond), ômzetten (Beesel), ômzétte (Stein), ruilen: ruilə (Maastricht), rule (Ell), ruule (Venlo, ... ), rūūle (Thorn), rûule (Swalmen), (nu).  ruule (Herten (bij Roermond)), tuisen: toehsse (Herten (bij Roermond)), toesche (Gulpen, ... ), toese (Ell, ... ), toesje (Kunrade, ... ), toesən (Diepenbeek), tōēsche (Amby), tōēse (Horst), tōēsje (Geleen), tōēsjə (Hulsberg, ... ), tôêsjə (Schimmert), van plaats veranderen: vaan plaats verandere (Maastricht), veranderen: verandere (Maastricht), verangere (Melick), verànnere (As), verwisselen: verwessele (Neer, ... ), verwissele (As, ... ), verwisselen (Eksel), verwisselə (Doenrade, ... ), verwissĕle (Hoeselt), verwissələ (Epen), vérwisselə (Gennep), vərwesələ (Meeuwen), vərweͅ.sələ (Eys), vərwissələ (Maastricht, ... ), vərwisələ (Heel), vərwīssələ (Opglabbeek), verzetten: verzette (Neer), wisselen: wessele (Haelen, ... ), wiesselen (Schinnen), wissele (Amby, ... ), wisselen (Born, ... ), wisselle (Geulle), wisselə (Oirsbeek), wissulu (Brunssum), wissələ (Roermond), wéssələ (Beesel, ... ), wêssele (Swalmen) onderling veranderen; het een voor het andere nemen of geven (bijv. voor plaats) [wisselen, omzetten] [N 91 (1982)] III-4-4
wisselen van de tanden breken: breken (Bergen, ... ), brē.kǝ (Beringen, ... ), brē.kǝn (Vucht), brēkǝ (Gronsveld, ... ), brēǝ.kǝ (Koersel, ... ), brēǝkǝ (Heerlen, ... ), brēʔǝ (Kwaadmechelen, ... ), brēʔǝn (Oostham), brē̜kǝ (Berverlo, ... ), brē̜kǝn (Heppen), brē̜xǝ (Bleijerheide, ... ), brē̜ǝkǝ (Lanklaar), brīękǝ (Heusden), brīǝ.kǝ (Lummen, ... ), brɛi̯kǝ (Mechelen), brɛkǝ (Velden), brɛ̄kǝ (Hulsberg, ... ), br˙ē̜kǝ (Paal), wisselen: wesǝlǝ (Afferden, ... ), wesǝlǝn (Achel, ... ), wi.sǝlǝ (Borgloon, ... ), wisǝlǝ (Aalst, ... ), wø̄.sǝlǝ (Guigoven), wēsǝlǝ (Maastricht, ... ), węsǝlǝ (Montfort, ... ), wī.sǝlǝ (Bommershoven, ... ), w˙isǝlǝ (Heks) Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19] I-9
wisselen van tanden breken: (de koe is) gǝbrǭkǝ (Haelen), brai̯kǝ (Schimmert), brei̯kǝ (Zolder), brekǝ (Maaseik), brii̯kǝ (Lummen), brikǝ (Maaseik, ... ), briēkǝ (Boekt Heikant), briǝkǝ (Diepenbeek, ... ), brēkǝ (Beringen, ... ), brēxǝ (Bocholtz), brēǝkǝ (Brunssum, ... ), brē̜i̯kǝ (Mechelen, ... ), brē̜kǝ (Baarlo, ... ), bręi̯kǝn (Zolder), bręi̯xǝ (Bocholtz), bręi̯ǝkǝ (Teuven), brīǝkǝ (Geistingen, ... ), brɛi̯kǝ (Middelaar), brɛkǝ (Gelieren Bret, ... ), brɛ̄kǝ (Gronsveld, ... ), brɛ̄kǝn (Achel), tanden krijgen: tan kregǝ (Hoepertingen), uitvallen: ǫu̯tvalǝ (Genk), wisselen: (de koe) wesǝlt (Nunhem), wesǝlǝ (Baarlo, ... ), wesǝlǝn (Halen, ... ), wisǝlǝ (Oost-Maarland, ... ), wøsǝlǝ (Herk-de-Stad, ... ), wēsǝlǝ (Bocholt, ... ), wīsǝlǝ (Borgloon, ... ) [N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22] I-11
wisselende misgezangen gregoriaans: gregoriaans (Epen), het veranderlijke deel: het verangerlijk deil (Ophoven), misgezangen afwisselend: mesgezange afwesselend (Eys), proprium (lat.): proprium (Stokkem), veranderlijke misgezangen: de vərɛndərləgə mēsgəzɛŋ (Montzen), voor iemand alleen: vøͅr īmət alījən (Neerpelt), wisselende: wisselende (Holtum), wisselende delen: wisselende dèle (Maastricht), wisselende gezangen: waeselende gezange (Posterholt), wesselende gezange (Baarlo), wesələndə gezaŋə (Meijel), wiesselende gezange (Valkenburg), wisselende gezange (Geulle, ... ), wisselende gezangen (Achel, ... ), wisselendje gezange (Ell, ... ), wissselende gezange (Roermond), wisselende misgezangen: de wisselende mès-gezenge (Maastricht), de wisselende mèsgezange (Klimmen), de wisselende mèsgezangen (Jeuk), wisselende mesgezange (Baarlo), wisselende mesgezeng (Peer), wisselende misgezangen (Baarlo, ... ), wisselende mèsgezange (Meerssen), wisselendje mesgezange (Roggel, ... ), wisselgezang: wèsselgezànk (Nieuwenhagen), wisselgezangen: de wisselgezange (Gulpen), wisselzang: de wissel zangk (Geleen) De wisselende misgezangen [Introïtus, Graduale, Tractus, Alleluia, Sequentia, Offertorium, Communio]. [N 96B (1989)] III-3-3
wisselvallig weer afwisselend: aafwissəland (Tegelen), bedenkelijk (weer): bedínkelík (Schimmert), bödinkölök (Stevensweert), bödinkölök wéér (Stevensweert), betrokken: betrokke (Eys, ... ), betrokken (Neeroeteren), betròkke (Guttecoven), bətrokkə (Reuver, ... ), betrokken lucht: betrókke loewət (Epen), (lôog: weet ik niet goed weer te geven).  bətròkkə lôog (Roermond), bijs-lucht: biès loogt (Sevenum), bīēs lōōgt (Sevenum), bijsachtig: biesechtig (Ell), (zo ook wel genoemd).  bīēs-èchtig (Sevenum), bijzen: béézə (Loksbergen), bijzig: biezig (Weert), braggelen: braggele (Geulle), braggelen (Lutterade, ... ), bragkele (Gronsveld), brakkele (Geulle, ... ), brakkulu (Itteren), brokkelə (Pey), broͅ⁄ələ (Kwaadmechelen), braggelig weer: brokkelig wèèr (Stein), braggelsweer: bragkels weer (Hoensbroek), braggelweer: braggel waer (Sittard), bragkel-waer (Geleen), bratsel: bràtsəl (Opglabbeek), breuzelen: breuzele (Geleen), broeierig: breuerig (Buchten), bronken: broonkə (Nieuwenhagen), brònke (Simpelveld, ... ), buiig (weer): buiig (Eys, ... ), bujig (Echt/Gebroek), buu-ig waer (Venlo), buuīeh (Reuver), būūig (Noorbeek, ... ), būūjich (Doenrade, ... ), bŭŭ-j-ig waer (Klimmen), bŭŭjich (Hunsel), bŭŭjig (Gennep), bŭŭjig weer (Ten-Esschen/Weustenrade), bûuich (Venray), ut is buuijich (Doenrade), ⁄t is buujig (Sittard), daar hangt regen in de lucht: dəo hink règən in də lóg (Kapel-in-t-Zand), daar is regen op weg: dao es rèèn op wèèg (Ingber), daar zit hamerslag in de lucht: d⁄r zit hammerslag in de laog (Meijel), daar zit regen in de lucht: doa zitsj règen in de locht (Bree), d⁄r zit réégel in ne lòcht (Opglabbeek), d⁄r zit réégen in de lòcht (As), de duivel houdt kermis: Dit zegt men voor: regen en zonneschijn samen.  d⁄r duvel haat kirmes (Klimmen), de lucht belooft regen: de loch bəlaoftj raegen (Echt/Gebroek), de lucht betrekt: de locht betrêktj (Ell), dikke lucht: dikke loch (Maastricht), dompetig: doompetich (Noorbeek, ... ), donderlucht: dónderlóg (Gulpen), donker weer: donker weer (Stein), duister (weer): duuster wèr (Meerlo), dūūstər (Sittard), duister kijken: dūūstər kīēkə (Venlo), duistere lucht: duuster loch (Maastricht, ... ), duusterloch (Itteren), dŭŭstər lôch (Beesel), dúúster locht (Pey), eerst regen en dan weer klaar: eés rénge dan weer klaor (Montfort), er zit regen in de lucht: et zit rèèn i gèn looch (Ingber), faggelend weer: JK: correct overgenomen  fàggələnt wéér (Susteren), gedderde lucht: ge-ujjerde loch (Gronsveld), geen vast weer: gee vás weer (Doenrade), gei vast wair (Ell), gein vas wair (Roermond), gein vast waer (Thorn), gèè vəs weer (Maastricht), géé vas wéér (Schinnen, ... ), het wèèr is neet vast (Ophoven), gezeik: gəzijkə (Meijel), grijs: grîês (Venlo), grijze lucht: ein gries loech (Schinnen), gries loch (Eys, ... ), griēs lòcht (Venray), griĕs loogt (Sevenum), grīēs loch (Amstenrade), grīēs lōōgt (Sevenum), grillig weer: grellig waer (Tungelroy), het (weer) doet wat het wil: ət deet wàt t wil (Amstenrade), ⁄t deet wat ⁄t welt (Kerkrade), het (weer) staat niet vast: ät stuit neet vàs (Stevensweert), ət wéér sjtijt neet vast (Heythuysen), het (weer) staat te loeren: het wèèr steit te lore (Bree), het (weer) weet niet wat het wil: ⁄t weer wèt neet wat ⁄t wèlt (Maastricht), ⁄t wit neit waat het wilt (Sittard), ⁄t wèd nie waat wil (Meijel), ⁄t wét nit wat ⁄t wèlt (Caberg), ⁄t wët neet waat ⁄t wilt (Stein), het deugt niet: ⁄t doug nit (Caberg), het dreigt: ət dreig (Maastricht), het geeft regen: ut geuf rèèngə (Nieuwstadt), het hangt regen in gen lucht: (het hangt regen in de lucht).  ət heͅŋt reͅan eͅgən luət (Eys), het is get aan het knoeien: ⁄t is get aan ⁄t knoajə (Grevenbicht/Papenhoven), het kan doen wat het wil: hət kàn doon wàt hət wilt (Meeuwen), het knoeit: ⁄t knoeëtj (Herten (bij Roermond)), het kwakkelt: ⁄t kwakkelt (Caberg), het regent alle honds: ⁄t réégənt allə honts (Meijel), het weer staat niet: ⁄t wéér stejt neet vàst (Gruitrode), ⁄t wéér stèjt neet vàst (Opglabbeek), het weer is bedenkelijk: ⁄t is bedìnkelek (Schimmert), het weer is niet te vertrouwen: neet tə vèrtrŏŭwə (Maastricht), ⁄t wéér is neet te frowen (Oirsbeek), het weer is niet vast: ut wèèr is nijt vàs (Nieuwstadt), ⁄t wér is neet vas (Susteren), het weer verandert: ⁄t wêêr verangert (Stein), het wil: ət wilt (Amstenrade), hoddelenweer: et es èè hoddele wéér (Ingber), ə hòddələ wéér (Simpelveld), ət es hoͅdələ weͅər (Ingber), hoddelsweer: hòddels wear (Simpelveld), hoddeltig: hoddeltig (Mheer), hondsweer: honds wèèr (Wijlre), kermis in de hel: kèrremis in de hèl (Maastricht), kilt: kiltj (Merkelbeek), klam: klàm (Kerkrade), klungelig weer: klungelig wér (Roermond), knoeielen: knooi-jelen (Nieuwstadt), knoeilucht: knoeilucht (Stein), krank weer: krank wèèr (Gulpen), krànk wéér (Susteren), krikkel weer: krikkel waer (Tungelroy), krikkel wair (Ell), kwakkel: kwakkel (Haler, ... ), kwakkelachtig: kwakelechtig zien (Maasbree), kwakkelechtig (Itteren, ... ), kwakkelachtige lucht: kwakəlèchtigə locht (Hunsel), kwakkelen: kwakele (Sevenum), kwakkele (Caberg, ... ), kwakkelen (Velden), kwakkelle (Schinnen), kwakkələ (Nieuwenhagen, ... ), kwegələ (Maastricht), kwekkele (Itteren), kwekkulu (Itteren), kwàgələ (Haelen, ... ), kwäkkele (Pey), kwəkkelen (Roermond), kwakkelig (weer): kwaakelig (Sevenum), kwakkelich (Sittard), kwakkelig (Geulle, ... ), kwakkelig weer (Heerlerbaan/Kaumer), kwakkəlig (Sittard), kwàkgəllig (Roermond), (kk zacht uit te spreken).  ut is kwakkəlig (Kapel-in-t-Zand), kwakkelige lucht: kwāākelige lōōgt (Sevenum), kwakkellucht: kwagkelloch (Klimmen), kwakel-laog (Meijel), kwakellôch (Maasbree), kwakkel loch (Beesel, ... ), kwakkelloch (Heer), kwakkellocht (Thorn), kwakkellogt (Thorn), kwakkelloojt (Mheer), kwakkellucht (Stein), kwakkellòch (Amby), kwakkellôcht (Venray), kwakkəllóf (Nieuwenhagen), kwakkəllóg (Nieuwenhagen), kwa⁄əluxt (Kwaadmechelen), kwoekkellocht (Weert), kwàGGəllóch (Heerlen), kwàgəlócht (Haelen, ... ), kwàkkəllóch (Venlo), kəwàggəl lòch (Maastricht), kwakkelweer: het is kwaakel weer (Meijel), kwagkele weer (Hoensbroek), kwagkelweer (Maastricht, ... ), kwakkel waer (Geulle, ... ), kwakkel weer (Heerlerbaan/Kaumer), kwakkel wèr (Beesel, ... ), kwakkel wér (Susteren), kwakkel wéér (Oirsbeek), kwakkel wéər (Venlo), kwakkelwaer (Beek, ... ), kwakkelweer (Eys, ... ), kwakkelweir (Bunde), kwakkəl wéér (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), kwakkəl-wéér (Gennep), kwakkəlwaer (Beesel), kwakkəlweer (Maastricht), kwakkəlwəer (Meijel), kwákkəlwéér (Heel), kəwàggəl weer (Maastricht), (= te onzeker om te hooien).  ⁄t is éél mer e kwàkkelwéér (As), (gk) - kwagkel waer.  kwakkel waer (Herten (bij Roermond)), (gk) - kwagkelwaer.  kwakkelwaer (Herten (bij Roermond)), kwaklucht: kwaklôch (Steyl), loerachtig (weer): loorèchtich (Hunsel), lōēr-èèchtig (Gennep), miezer: miezər (Pey), nattigheid: natigheid (Ospel), niet vast: neet vas (Roermond), niet zeker: ⁄t wèr is neet seker (Susteren), nu regent het, dan is het weer schoon: naw rengert het, dan est wier sjoon (Hoeselt), onbestendig (weer): ŏĕnbesjtendig (Oirsbeek), ónbestendig (Ubachsberg), onbetrouwbare lucht: onbətroewbarə lóg (Kapel-in-t-Zand), onstabiel weer: onschtabiel wear (Vaals, ... ), onvast weer: onvas waer (Gulpen, ... ), onvast (Tungelroy), onvast wéjər (Wijnandsrade), ónvas wér (Susteren), onzeker weer: onzichər wèèr (Simpelveld), onzichər wéér (Simpelveld), o͂nzèkər (Venlo), onzekere lucht: onzieeker locht (Weert), op en neergaand weer: op en neer gaon van ⁄t wèr (Schimmert), op- en afgaan: ət weͅar gēt op ɛn āf (Eys), ət wéér geet op èn ààf (Brunssum), ⁄t weer geet op en aaf (Heerlen), opgeklaard: ⁄t ais opgeklaordtj (Ospel), overlopen: uivərlōēwəpə (Loksbergen), pilatusweer: hət is piláátəswéér (Hulsberg), pokkerig: pokkerig (Maastricht), rare lucht: raar log (Stein), ⁄t is en raar lôcht (Oirlo), regenachtig (weer): reegənègtəch (Maastricht), rege-echtig (Maastricht), regenachtig (Zonhoven), regenechtig (Maastricht), reingerachtigh (Vlodrop), rengelechtig (Tungelroy), rengenechtig waer (Venlo), règen èchtig (Schimmert), règenechtig (Buchten), règenegtig (Wijlre), régənegtig (Pey), régənègtig (Horn), réégənegtig (Swalmen), réégənègtig (Hulsberg), réégənégtich (Venlo), rênger ëchtig (Stein), rêêgənèchtich (Heerlen), regenachtige lucht: raengelechtige lôch (Herten (bij Roermond)), reͅəgənɛxtegə lox (Ingber), règenèchtiche loech (Doenrade), règenèchtiche loef (Doenrade), rèègənechtəgə ləocht (Meijel), regenlucht: n⁄ reagen lôch (Boekend), raegeloch (Klimmen), raegenloch (Echt/Gebroek), raengellocht (Weert), reege lòch (Amby), reegeloch (Maastricht), reegəlòch (Maastricht), rege loch (Maastricht), regenloch (Heer), regenlucht (Meeuwen), reèn loch (Heerlerbaan/Kaumer), reën loëf (Waubach), rēēgəlòch (Maastricht), rēēn-gəllócht (Kelpen), re͂ggenloog (Velden), règenlucht (Stein), règèn loch (Born), rèègə lóch (Venlo), rèègəlóg (Oirsbeek), rèèngellogt (Thorn), rèəgəlog (Wijnandsrade), rénge loeh (Montfort), réngellòcht (Gruitrode), réégəlóch (Susteren), réégən lòòcht (Meijel), rééngəlloogt (Heel), rééngəllógt (Horn), réénlóf (Nieuwenhagen), réénlóg (Nieuwenhagen), rêêgəlóch (Heerlen), én raën loed (Vaals), (nadruk op regen).  réngellòcht (Gruitrode), réégellòcht (Opglabbeek), réégenlòcht (As), het westen inz. regendreiging: t raengelaok (laok = gat).  raengelóch (Klimmen), regenwolk: raegewolk (Sittard), rengelig: raengelig (Weert), ruwe lucht: roew (Herten (bij Roermond)), roew lôch (Beesel), somber: de -o- in sòmber is moeilijk weer te geven.  sòmber (Roermond), t weer staat te luimen]: brunkwiər (Halen), dat is noe gein waer (Oost-Maarland), dom wɛ.r (Mal), et waeͅr wèt neet waat et wilt (Maasniel), et wêt neit waat ⁄t wilt (Sittard), ēzələ (Hasselt), faggel-echtig wèèr (Spaubeek), fakkel-echtig wèèr (Spaubeek), geͅk wīr (Hasselt), gi standvastig weer (Eksel), het steit te loeren (Velden), het waer sjteit te dreissje (Ulestraten), het waer sjteit te kume (Ulestraten), het waer sjteit te loere (Ulestraten), het waer wit neet wat het wilt (Oirsbeek), het wear is twiefelechtig (Sittard), het weer is aan ⁄t brönke (Jabeek), het weer is aan ⁄t uddere (Jabeek), het weer is gekhet weer is aan ⁄t uddere (Hoensbroek), het weer is wild (Hoensbroek), het weer weet niet wat doen. (Beverlo), het weer weet niet wat het gaat doen (Kinrooi), het weer weet niet wat ɛt wil. (Zolder), het weir is ônzeker (Roosteren), het wēēr wit neet wat het wilt (Brunssum), hoddelswèer (Geulle), kwaggelig wèèr (Haelen), kwàggel weer (Wijk), laerechtig waer (Blerick), loer echtig wèer (Urmond), loer-ĕchtig (Schimmert), loerachtig (Holtum), loerechtig (Maasbracht, ... ), loerechtig waer (Baarlo, ... ), loerechtig wair (Obbicht), loerechtig weer (Meijel), loeren (Overpelt), loezig wèèr (Roermond), loeͅréchtig (Beegden), loorechtig (Kinrooi, ... ), loorechtig wèèr (Weert), loorechtig wéér (Tungelroy), loreͅxtex (Bocholt), louretig waer (Welten), lōreͅxtex (Lanklaar), lu:rwɛ:r (Venray), lureͅxtex wēͅr (Rotem), lurwiər (Hoepertingen), lūreͅxtəx (Beringen), onbestendig wèèr (Valkenburg), onzeeker (Thorn), onziéher wèèr (Weert), onzîêker wêêr (Hoensbroek), oonzeker waer (Vlodrop), oonziekerwèer (Gronsveld), t weit neet waat it wiltsj (Bree), t weͅit nèt wàtet weltš (Bree), t wɛ̄r ɛs ni vas (Tongeren), teͅs lūrextex wīr (Hasselt), teͅs ə loͅwərwēͅr (Paal), twēͅfəleͅxtex wīr (Hasselt), twēͅfəleͅxtəx (Zelem), twēͅfəläxtəx weͅär (Romershoven), tweͅit nét wàiət welš (Bocholt), twiefel èchtig (Wolder/Oud-Vroenhoven), twiefelechtig (Maastricht), twiefelechtig weer (Eksel), twiefelèchtig wéér (Herkenbosch), twifəleͅxtex (Opglabbeek), ut waer is loerechig (Blerick), ut waer wet neet wat ut welt (Mechelen), ut wèt neet wat ut moot (Maastricht), weet niet wat doen (Donk (bij Herk-de-Stad)), wet neet wat ⁄t wilt (Klimmen), wiefelechtig waer (Born), wisselvallig waer (Egchel), ə brunheͅxtex wē’ər (Spalbeek), ə moͅtəx wiər (Hoepertingen), ət es lōreͅxtəx (Waterloos), ət lōrt (Waterloos), ət luwərt (Lommel), ət wer wiēr nī wōͅət twilt (Riksingen), ət wet nej wàt ət weͅlt (Rosmeer), ət wet ni gut wàtwelt (Lommel), ət wēt ne wà twilt (Hasselt), ət wiər es en nə klenk (Lummen), ət wét nèt wát ət wélt (Maaseik), ’t is aan ’t loere (Maasniel), ’t is bedènkelik (Echt/Gebroek), ’t is loer wèr (Stevensweert), ’t is loer-echtig (Horn), ’t is loerechtig (Boukoul, ... ), ’t is loerechtig wéér (Roermond), ’t is loeräechtig (Meijel), ’t is lōēréchtig (Echt/Gebroek), ’t is zōū leerechtig (Nunhem), ’t loert (Montfort), ’t sjteit te loere (Baarlo, ... ), ’t staat te lūisteren (Venray), ’t waer sjteit zig te bedinke (Tegelen), ’t waer steit te lŏĕre (Blerick), ’t waer wit neet waat ’t wilt (Venlo), ’t Weer is veur ève vēūl (Heythuysen), ’t weit neet waat ’t wiltj (Maasbracht), ’t weit niet waat ’t wiltj (Ell), ’t wet neet waat ’t wilt (Maasniel), ’t wèt niet wat ’t wilt (Tegelen), ’t wèèr steit te lore (Bree), ’t wèèr stöt te luusteren (Middelaar), ’t wèèr wet ni wetflt wil af (Velden), ’t wéér lik maar get te loere (Melick), ’t wéér waet neet, wat ’t wilt (Melick), ’t wéér wét neet wat ’t wilt (Tegelen), ’t wêr stet te luustere (Bergen), ’t zit te loere (Tegelen), ⁄n lŏmel wear (Stein), ⁄t broonkt, mè ⁄t kan neët op geng komme (Mheer), ⁄t brônkt (Limbricht), ⁄t es àn⁄t brutsələ (Wintershoven), ⁄t is sjtil waer (Puth), ⁄t is zaauw loerechtig (Susteren), ⁄t stèt te luustere (Milsbeek, ... ), ⁄t waer is loerechtig (Obbicht), ⁄t waer is wild (Klimmen), ⁄t waer steit te druimen (Oost-Maarland), ⁄t waer wit neet wat ⁄t wèl (Eijsden), ⁄t waer wit neit waat ⁄t wilt (Sittard), ⁄t wear wèt neet wat het wilt (Guttecoven), ⁄t weer deet wat ⁄t wilt (Eygelshoven), ⁄t weer is neet vas (Heerlen, ... ), ⁄t weer is neet zieëker (Heerlen), ⁄t weer is onbestendig (Maastricht), ⁄t weer wees net wat ⁄t wil(t) (Kerkrade), ⁄t weer wet neet wat ⁄t moot (Maastricht), ⁄t weer wit net was ⁄t drais (Schaesberg), ⁄t weer wit nit wat ⁄t wilt (Nieuwenhagen, ... ), ⁄t weer wèt neet wat het weld (Maastricht), ⁄t weet niet wat it wilt (Holtum), ⁄t weër is onsjtabiel (Vrusschemig), ⁄t wēīr is nēēt te vertrouwə (Heer), ⁄t weͅit ne wāt welt (Borgloon), ⁄t weͅit ne wàt weͅlt (Borlo), ⁄t weͅjr es oͅnzeͅikər (Wellen), ⁄t wijər welt neͅi (Linkhout), ⁄t wäer weest nit wat et wilt (Bleijerheide), ⁄t wèiər es àn⁄t lūrə (Kermt), ⁄t wèr wet neet wat ⁄t wilt (Schimmert), ⁄t wèt neet waat ⁄t wilt (Susteren), ⁄t wèt neet wat ⁄t wilt (Houthem), ⁄t wéér is zich aant bedènke (Urmond), ⁄t wéér wet neet wat et wilt (Mechelen), ⁄t wéér wet neet wat ⁄t wilt (Buchten), ⁄t wéér wèt neet waat ⁄t wilt (Urmond), dreent weer (= draaiend).  drēnt wēͅr (Peer), geen bepaalde term, wel (het bovengenoemde) gehoord  ət vēͅresnetvas (Maastricht), gek weer  geͅk wi̞ər (Vliermaal), het is zich aan t bedenken  ⁄t e̞s zex ánt bədɛnkə (Mechelen-aan-de-Maas), het loert  hət lūərt (Hoeselt), het weer is moedwillig.  møtwelləx (Kwaadmechelen), het weer loert  t wēͅr lōrt (Opglabbeek), het weer weet niet wat  ət wēr weͅit nə wá (Velm), het weer weet niet wat het moet doen  ət wēͅr wit ne wà(ə)t mudun (Niel-bij-St.-Truiden), het weer weet niet wat het wil.  wet net wat ət welt (Maaseik), het weet niet wat het moet doen Nb. i met ronding v.tougrug  t wet ni wàt motoͅ^u (Lummen), het weet niet wat het wil.  ’t wet nēt wa jət weltš (Bree), het weet niet wat het wilt  ət wət neͅt wət ət welt (Boorsem), Koud-mistig; neiging tot sneeuwen.  ’t is echt loeréchtig (Neer), loer wier  lūr wī(j)ər (Diepenbeek), loerachtig  lur àxtəx (Herk-de-Stad), loeren.  lu:rən (Achel), loerweir  lūrwēͅr (Ophoven), loerètech  lūrēͅtəx (Hoeselt), loorechtich/-tiech  lōreͅxtəex (Stokkem), loorechtig  lōreͅxtəx (Lanklaar), Nb. alleen als t daarbij kouder wordt.  loerachtig (Herten (bij Roermond)), t is een loerachtig weer  deͅxə lirətəx wēͅr (Teuven), t is geen weer  ⁄t es e wē(j)r (Borgloon), t loert  ⁄t lōͅrt (Mechelen-aan-de-Maas), t luimt?  ⁄t lø͂ͅmt (Borlo), t stit dao te hawen  ət stet dø tə hawən (Neerpelt), t weer is in bedenk  t wēͅr eͅs en bədēŋk (Val-Meer), t weet niet wat het wilt.  ət weͅit nét wàt ət wels (Bocholt), t weir steit te lore  hət wēͅr steͅit tə lōrə (Mechelen-aan-de-Maas), t weir weet nie wat het wilt  ət wēͅr wèt ni wàt hət welt (Gelieren/Bret), t wet nit wattet wil  tweͅtnetwàtətwel (Smeermaas), t wit nie wa t welt  ət wet ni wə ət welt (Neerpelt), t wèr is aant loere  ət weͅr es ànt lurə (Neerharen), tis a loer weejer  tĕs ə lūr wēər (Diepenbeek), Tussen vriezen of zacht.  loorééchtig (Panningen), Twijfelachtig.  twīfəlàxteͅg (Overpelt), ze weten niet wat ze willen.  zə wétə ni wà zə welə (Beringen), toe lucht: tōē lôch (Beesel), treuzellucht: treuzelloch (Schimmert), treuzellòch (Montfort), treuzelweer: treuzel waer (Thorn), twijfelachtig (weer): twiefelechtig (Schinnen), vast weer: vas waer (Geleen), velachtige lucht: velachtig drukkend  vèlechtige lôch (Maasbree), verandering: verengering (Wijlre), veranderlijk (weer): het wèèr ès veraanderlik (Eigenbilzen), verandelik (Maastricht), veranderlik waer (Blerick, ... ), vərándərlək (Maastricht), ⁄t wéér is verànnerlik (As, ... ), vieze lucht: vies loëf (Waubach), vuəzəluxt (Kwaadmechelen), vol buien: de loch zit vol bŭŭ-je (Klimmen), wassig: wèssig (Opglabbeek), waterlucht: waterloojt (Mheer), wilde lucht: wil lôch (Beesel), wilj lòch (Grevenbicht/Papenhoven), wisselen: wesullu (Rimburg), wisselend bewolkt: weiselend bewolkt (Posterholt), wisselvallig (weer): (wisselvallig) (Meeuwen), wesselvallig (Montfort), wissel vallich (Vijlen), wisselvallig (Eys, ... ), wisselvallig waer (Geulle, ... ), wisselvallig wéēr (Buchten), wisselvalligh (Vlodrop), wissəlvalləch weer (Meijel), wissəlvàllich wéér (Schimmert), ⁄t is wisselvellig wèr (Meerlo, ... ), wisselweer: wesselwĕĕr (Merkelbeek), zemelweer: zemel waer (Geulle, ... ), zeverlucht: zi verlocht (Jeuk), zeverweer: zijver wèr (Beesel, ... ), zuijelwaer (Sittard), zibberen: (Landen).  zibberen (Jeuk), (St. Tr.).  zoubbere (Jeuk), zouwelen: zauwələ (Sittard), zōūwelə (Oirsbeek), zouwweer: zoaw wear (Vaals), zwakke lucht: zwake locht (Tungelroy), zwarte lucht: schwarte loech (Merkelbeek) lucht die regenachtig weer betekent [treuzellucht] [N 81 (1980)] || lucht die wisselvallig weer betekent [kwaklucht, knoeilucht] [N 81 (1980)] || niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)] || nu eens regenen, dan weer helder zijn, gezegd van het weer [N 81 (1980)] || onbestendig weer || wisselvallig weer III-4-4
wissen wissen: wetsǝ (Echt), witsǝ (Tegelen) Bundels riet die gebruikt werden om het grondwater tegen te houden. De wissen werden in L 381 later op het afgegraven stuk geplant. [monogr.] II-8