e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wreef [wld ii.10, p. 23-24] gewricht: gəwricht (Milsbeek), hemel: heemel (Sittard), vrei: vrēͅj (Meijel), b.v. dië schouë.n dej. miech pèèn an mn ~. [vgl. afl. 1.1: Menselijk lichaam]  vrèè (Hasselt), wreef: vreef (Doenrade, ... ), vri-jf (Roggel), vrijf (Lommel, ... ), vriéf (Maasbree), vriëf (Bilzen, ... ), vryf (As), wrief (Diepenbeek), wrijf (Genk, ... ), b.v. de sjóen pitse mich p men vrijf.  vrijf (Kortessem), b.v. dië schoe.ën pitst mich ao menne ~.  vrijf, vreeëf (Zonhoven), wregel: vregel (Heerlerheide, ... ), wrevel: vreel (Bleijerheide), wringel: vreŋəl (Montzen) Het hoogste deel van de voorzijde van de voet? (wreef, wrijf)? [N 60 (1973)] || Hoe noemt u het deel van de laars dat het been boven de voet omsluit? [N 60 (1973)] || wreef || wreef (van schoen) || wreefstuk van klomp, kap III-1-3
wrevelig (zijn) bokketig: bokketig (Maastricht), bronkachtig: brônkechtig (Ell), de stront kort bij het hart hebben: de stroôntj kort biej ’t hert hèbbe (Tungelroy), gauw bovenuit zijn: g‧oͅu̯ boͅ.avənū.t˃ zi.ə (Eys), gauw geraakt: gauw geraakt (Merkelbeek), gouw geraakt (Gennep), gàw geraakt (As), gauw getreden: gauw getraoje (Nunhem), gauw getrèè (Doenrade), gòw-gətròənə (Heerlen), gauw kwaad: gauw kòt (Waubach), gouw kwaod (Posterholt), gauw op het paard zitten: gauw op ⁄t paerd zitte (Reuver), gauw van de wijs zijn: gauw van de wiës zien (Venlo), getreden: getraoje (Swalmen), heetgebakerd: heit gebakerd (Roermond), het op de heupen hebben: ⁄t op de heupe höbbe (Caberg), keutelachtig: keutəlechtich (Urmond), knaaierig: knojerig (Venray), knojerig zien (Venray), knoterachtig: knaoteregtig (Neer), knoterig: knootərich (Beesel), knoterig (Geleen, ... ), knoëterig (Gronsveld), knoterzak: knoterzak (Swalmen), kort ingehangen: ko"t igehange (Beverlo), kort van versen: kort van veerse (Caberg), kregel: kregel (Leopoldsburg), kreutelig: kreutelig (Noorbeek, ... ), krèùetelik (Oirsbeek), kreutselig: kreutsjələch (Maastricht), kribbig: kribbig (Tienray), kriegelig: kriegelig (Caberg), krikkelig: krikkelig (Eksel), kruttelig: kruttelig (Heerlen), kruttəlich (Wijnandsrade), lastig: lestig (Heerlen, ... ), lichtgeraakt: ligt geraakt (Oirsbeek), lichtgevoelig: lieggeveulig (Maastricht), mokachtig: moekechtig (Montfort), mokégtig (Meijel), mokken: mŏĕkə (Reuver), mokker: mòkker (Zonhoven), mokketig: mŏĕkèchəg (Loksbergen), mókkətig (Schinnen), mokkig: mokkig (Geulle), mókkig (Susteren), monkachtig: moenketig (Gulpen), monkechtig (Thorn), moonketig (Mheer), mònkechtig (Ittervoort), monken: monke (Eys), monkig: monkig (Schaesberg), moonkich (Amby), mopperend: mópperend (As), mucksen (du.): mokse (Voerendaal), neutelijk: neutelik (Nieuwstadt), neutəlik (Kapel-in-t-Zand, ... ), (= humeurig).  neutelik (Haelen), cf. Schuermans p. 408 s.v. "neutelijk"= moeilijk, lastig (Limb. cf. WNT IX, kol. 1911 s.v. "neutelen - daarnaast ook neuteren"...."Aanm. Gewestelijk bestaat een woord neutelig, knorrig, slechtgehumeurd...waarschijnlijk een bijvorm van netelig..  nuuëtelek (Castenray, ... ), niezerig: nieeserig (Weert), niezig: nieesig (Weert), nukkig: nukkig (Montfort), op de tenen getreden: óppən tîênəgətraonə (Epen), potentaat: pottentaot (Sittard), rap gestoord: ràp gəstūūrt (Loksbergen), rap op zijn paard: rap op zijn paard zitten (Meeuwen), ràp op ze péérd (As), rap op zijn paardje: rap op zee pèèrdsje (Bree), spinnorrig: spinorrig (Sevenum), ps. weet niet precies of invuller dit als één antwoord bedoelt!  spin-norrig (Sevenum), tegendraads: teëgedroads (Heerlen), voor een scheet giftig zijn: veur ⁄ne sjeet giftig zien (Maastricht), vregelachtig: cf. WNT XXIII, kol. 456-458, s.v. "vreigelen - vreegelen, vrei(e)len, vreelen, wreelen"4. moeilijkheden maken, dwarsbomen ....etc.  vreigelechtig (Maastricht), wrevelig: vreevəlich (Susteren), vreveilig (Vlodrop), vrevelig (Geulle, ... ), vrēvelig (As), vrĭeëvəlig (Nieuwenhagen), vrèvelig (Eigenbilzen), vrèèvəlich (Venlo), wrevelig (Hoensbroek, ... ), zich vlot opregen (<du.): ze.x floͅ.t ˂o.pr‧ēgə (Eys), zichzelf lastig zijn: zichzélf lèstich zeen (Brunssum), zitten te monken: zitte te monke (Schimmert) gauw aangebrand zijn || gemakkelijk te ontstemmen, een beetje knorrig [wrevelig, monkachtig] [N 85 (1981)] || knorrig of boos zonder dat daar een geldige reden voor is [kummelijk, grimmig, gemelijk, gaperig] [N 85 (1981)] || kort aangebonden, korzelig || mokker, pruiler, wrevelig persoon || wrevelig || wrevelig, korzel, gemelijk || wrevelig, lastig III-1-4
wrijfsteen loper: lø̜jpǝr (Herten), stamper: stampǝr (Maasbree), štampǝr (Klimmen), stomper: stumpǝr (Jeuk), verfstamper: vɛrǝfštampǝr (Kerkrade), vɛ̄rǝfstampǝr (Ottersum), wrijfsteen: vrī.fštē (Waubach), vrīfstiǝn (Meijel), vrīfštē (Heerlen), vrīfštē̜ (Gulpen), vrīfštęjn (Buchten, ... ) Matglazen of marmeren plaat waarop met behulp van een glazen of stenen loper kleine hoeveelheden verf worden aangemaakt. De verf wordt daartoe in kleine hoeveelheden, tot een dikke, rulle pasta aangemengd, op de steen gebracht en zo lang gewreven tot een volkomen homogene massa verkregen is. [N 67, 26d] II-9
wrijven feulezen: Bij meisjes  feuleze (As), fommelen: Bij meisjes  fóumele (As), frottelen: frottele (Tungelroy), frotten: fròttə (Loksbergen), keuren: kèùrə (Grevenbicht/Papenhoven), ruisen: rēsə (Hasselt), ruessen (Oostham), rössen (Heppen), rəssen (Lommel), WNT: ruischen (III): wrijven.  rəssen (Lommel), schuren: choeren (Genk), sxūrǝ (Loksbergen), strijken: sjtrieke (Ten-Esschen/Weustenrade, ... ), sjtriekə (Kapel-in-t-Zand), sjtrīēkə (Reuver), sjtrîeke (Swalmen), stjrieke (Melick, ... ), streëke (Blerick), strieke (Tienray), strieken (Born, ... ), striekə (Grevenbicht/Papenhoven), strīēke (Heythuysen), vegen: vaechə (Grevenbicht/Papenhoven), vège (Geulle), wrijven: frieve (Vaals), frijven (Hoeselt), vraaive (Genoelselderen), vrai:ve (Tongeren), vraiven (Hechtel), vraivə (Berg), vrāēve (Beringen), vrāēven (Diepenbeek), vre:və (Martenslinde), vreeve (Martenslinde, ... ), vreeven (Eigenbilzen), vreive (Bilzen, ... ), vreiven (Koninksem, ... ), vreivə (Alt-Hoeselt), vreve (Zichen-Zussen-Bolder), vreven (Mopertingen, ... ), vreïven (Koninksem), vreəve (Gelinden, ... ), vrēīve (Tessenderlo), vrējəvə (Zonhoven), vrēve (Mettekoven, ... ), vrēvə (Borgloon, ... ), vrēəve (Beverlo), vrēəven (Ulbeek), vrēͅivə (Bilzen), vrēͅve (Heers, ... ), vrēͅvĕn (Diepenbeek), vrēͅvə (Herk-de-Stad, ... ), vrēͅVə (Sint-Truiden), vrēͅvən (Diepenbeek), vri-jve (As), vrIa:ivə (s-Herenelderen), vrie.və (Kelpen), vrie:ve (Herten (bij Roermond)), vrieeve (Weert), vriefvĕ (Echt/Gebroek), vrieve (Beek, ... ), vrieven (As, ... ), vrievə (Doenrade, ... ), vrievən (Urmond), vrieëve (Waubach), vrijeve (Groot-Gelmen), vrijeven (Paal), vrijve (Beverst, ... ), vrijven (Bilzen, ... ), vrijvə (Beverst, ... ), vrijəve (Stevoort), vrijəvə (Sint-Truiden), vrive (Kelmis, ... ), vrivə (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), vriéve (Gronsveld), vriêve (Venlo), vriêven (Valkenburg), vriëve (Blerick, ... ), vrī.və (Eys), vrīēve (Amby, ... ), vrīēven (Hamont, ... ), vrīēvə (Amstenrade, ... ), vrīven (Rekem, ... ), vrīvə (Eisden, ... ), vrīvən (Hamont, ... ), vrä:və (Lummen, ... ), vrävə (Kortessem, ... ), vräəvə (Zepperen), vrè:ven (Paal), vrève (Halen, ... ), vrèven (Eigenbilzen), vrèëve (Berbroek), vrèəve (Bevingen, ... ), vréve (Borgloon), vrééjəvə (Loksbergen), vréévə (Leopoldsburg), vrêve (Halen, ... ), vrêvən (Zonhoven), vrē̜vǝ (Tessenderlo), wraaive (Millen), wraevə (Beringen), wrefen (Rijkhoven), wreiven (Helchteren, ... ), wri-jve (Bree), wrieve (Eupen, ... ), wrieven (Lanaken, ... ), wrievu (Brunssum), wrijeven (Oostham, ... ), wrijve (Beverst, ... ), wrijven (Gingelom, ... ), wriëve (Sevenum), wrīēve (Kunrade, ... ), wrīēvö (Stevensweert), wrèven (Hechtel) Met behulp van een hard stukje hout de klompen aan de buitenkant blinkend glad maken. Deze werkzaamheden werden in Tessenderlo (K 353) op een houten blok gedaan dat wrijfpaard (vrē̜fpęjǝt) werd genoemd. [N 97, 108] || wrijven [ZND 25 (1937)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || Wrijven: met de hand herhaaldelijk over iets strijken (wrijven, frotteren). [N 84 (1981)] II-12, III-1-2
wrijvingshamer kretshamer: krɛtshāmǝr (Helden  [(hamer met wafelvormig vlak)]  , ... ), winde: weŋ (Swalmen), wrijvinghamel: vręjveŋhǭmǝl (Bevingen  [(om metaal effen te maken)]  ) Mechanische hamer waarvan het hamerblok aan een riem is bevestigd die over een door middel van een elektromotor aangedreven wiel loopt. Aan het andere uiteinde van de riem is een handvat aangebracht. Door aan het handvat te trekken wordt de riem op het wiel gespannen, waardoor het hamerblok omhoog wordt gehesen. Bij het lossen van de riem valt het hamerblok op het te smeden werkstuk terug. In Q 83 werd deze hamer gebruikt om ronde koppen op de klinknagels te slaan. Dit type hamer was ook in Q 5 bekend. [N 33, 77] II-11
wrikken met een beitel bruken: brujǝkǝ (Tessenderlo), brȳkǝ (Leopoldsburg), brø̜jkǝ (Heel, ... ), brukken: brøkǝ (Leopoldsburg), lossen: lǫsǝ (Ottersum, ... ), wegbreken: wɛx˱brē̜kǝ (Herten), wringen: vreŋǝ (Mechelen), vręŋǝ (Dilsen), zuiver maken: zīvǝr mǭkǝ (Bilzen) Hout uit een gat verwijderen door met een schietbeitel of een andere beitelsoort te wringen. [N 53, 46e] II-12
wringen uitknijpen: #NAME?  uutkniepe (Oirlo), uitwringen: oetvrĕnge (Geleen), oetvringe (Sevenum, ... ), oetvringə (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), oétvrynge (Gronsveld), oëtwringe (Sevenum), wrikken: vrikke (Venlo), wringen: fringe (Schimmert, ... ), n dwijel wringen (Meijel), vraengen (As, ... ), vrainge (Spalbeek), vrāēnge (Maaseik), vre`ŋə (Montzen, ... ), vreene (Hoeselt), vreenge (Millen, ... ), vreengen (Hoepertingen, ... ), vreinge (Maaseik), vreingen (Stein), vreingə (Gelinden), vreiŋə (Sint-Truiden), vren`ə (Lummen), vrenĕ (Zichen-Zussen-Bolder), vrenge (Beek, ... ), vrengen (Borlo, ... ), vrengə (Doenrade, ... ), vreïnge (Koninksem), vreŋə (Alt-Hoeselt, ... ), vreŋən (Hamont, ... ), vrēiŋə (Rutten), vrēnge (Herk-de-Stad), vrēngen (Neeroeteren), vrēngə (Eynatten), vrēŋə (Sint-Truiden), vrēͅŋə (Genk), vrĕeiŋə (Herk-de-Stad), vrĕĕnge (Genoelselderen), vrĕĕngə (s-Herenelderen), vrĕnge (Merkelbeek), vrĕngen (Bilzen), vreͅ.ŋə (Ingber), vreͅiŋə (Borgloon, ... ), vreͅiŋən (Diepenbeek), vreͅngə (Kortessem), vreͅŋə (Bilzen, ... ), vReͅŋə (Opglabbeek), vri.nge (Weert), vrijngen (Vucht), vrijngə (Wellen), vrin`ən (Diepenbeek), vringe (Amby, ... ), vringen (Beverst, ... ), vringu (Brunssum), vringə (Beesel, ... ), vrinhen (Neerpelt), vrinə (Zichen-Zussen-Bolder), vriŋə (Beringen, ... ), vriŋən (Kleine-Brogel), vrīnge (Val-Meer), vrīngen (Hamont), vrīngə (Heerlen, ... ), vrâiŋə (Mettekoven), vränge (Eupen), vräŋə (Kanne), vräŋən (Zonhoven), vrènge (As, ... ), vrèngen (Genk, ... ), vrénge (Borgloon, ... ), vréngə (Amstenrade, ... ), vréngən (Urmond), vrênge (Sint-Truiden), vrêngen (Opoeteren), vrɛngen (Rotem), vrɛngə (Neerglabbeek), vrɛŋə (Rekem), wreeinge (Nieuwerkerken), wreenge (Stevoort), wreengen (Herten), wreinge (Hoepertingen, ... ), wrenge (Mielen-boven-Aalst), wrengen (Kuttekoven, ... ), wrijnge (Opglabbeek), wringe (Bevingen, ... ), wringen (Bilzen, ... ), wringhen (Lommel), wringö (Stevensweert), wringə (Beverlo, ... ), wrinhen (Peer), wrènge (Rekem, ... ), wréngen (Hoeselt), wrənge (Hasselt), wrəngen (As), (dwijl)  wringen (Meijel), wroetelen: vreutələ (Nieuwenhagen), wroeten: vreute (Neer, ... ) Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)] || wringen [ZND 25 (1937)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || Wringen: met een draaiende beweging samendrukken (wringen, wreken, wroeten) (of: wroeken?). [N 84 (1981)] III-1-2
wringhaak buighaak: bø̜jxhǭk (Neeritter), haak: (h)uǝk (Bilzen), ijzeren haak: ęjzǝrǝ hǭk (Bevingen), kramp: kramp (Maastricht), plooi-ijzer: plōjīzǝr (Kerkrade), torshaak: tǫrshǭk (Helden, ... ), torsijzer: tǫrs˱ęjzǝr (Houthalen), wringhaak: vreŋhōk (Loksbergen), vreŋhǭk (Oostrum, ... ), wringijzer: vreŋē̜zǝr (Tessenderlo), vreŋīzǝr (Heijen, ... ), vręŋęjzǝr (Bilzen), vrɛŋēzǝr (Eigenbilzen) IJzeren haak om ijzer om te buigen. Het werktuig wordt gebruikt om een bij het smeden bij vergissing scheef omgebogen deel weer recht te buigen (Kuyper, pag. 167). Zie ook afb. 47. [N 33, 282] II-11
wringijzer taphuis: taphūs (Maastricht), tapijzer: tap˱ęjzǝr (Bevingen, ... ), tapschroef: tapšruf (Montfort), windijzer: weŋīzǝr (Spekholzerheide), wringer: vreŋǝr (Simpelveld), wringijzer: vreŋē̜zǝr (Tessenderlo), vreŋęjzǝr (Houthalen), vreŋī.zǝr (Swalmen), vreŋīzǝr (Bleijerheide, ... ), vręŋęjzǝr (Bilzen) Een in het midden wat breder uitlopende staaf met één tot drie gaten waarin de vierkante kop van de tap past. Er bestaan ook wringijzers met een verstelbaar gat waarin diverse types tappen passen. Het wringijzer dient om de tap bij het tappen van schroefdraad rond te draaien. Zie ook afb. 96 en de toelichting bij het lemma "tap". [N 33, 304; N 64, 65d] II-11
wroeten braken: brā.kǝ (Houthalen), dabben: dabbe (Blerick, ... ), dabben (Eksel, ... ), dabbë (Tongeren), dābbə (Maastricht), scheppen in de grond  dabbe ? (Genk), moddelen: moadölö (Stevensweert), modden: doa weert wah innen grond gewoeld en gemod meh weinig gevonnen (Peer), modden (Gruitrode), woelend zoeken in kasten enz.  módde (Zolder), modderen: moddere (Sint-Pieter), murken: moerken (Eksel), razen: rōzǝ (Genk, ... ), rōǝzǝ (Beverst, ... ), rǭzǝ (As, ... ), rommelen: rŏĕmələ (Loksbergen), rondbraken: rǫ.ntbrykǝ (Zonhoven), rǫntbrykǝ (Zonhoven), scharren: [sic]  sjāre (Hoeselt), stoten: B.v. de mol stoot.  stoot (Vlijtingen), weisteren: woestere (Wellen), woelen: doa weert wah innen grond gewoeld en gemod meh weinig gevonnen (Peer), weulen (Schinnen), weulu (Brunssum), weulə (Venlo), weulən (Urmond), woele (Wellen), woelen (Alken), woellen (Eksel), woelə (Leopoldsburg), wole (Bree), wolen (Ophoven), wy(3)̄lə (Montzen), wylə (Meeuwen), wûle (Kesseleik), wûule (Swalmen), wüle (Kerkrade), wrieten: vritǝ (Maashees), vritǝn (Gennep), wroelen: vreule (Schinveld), vreǝln (Zonhoven), vriele(n) (Eigenbilzen), vrilǝ (Berbroek, ... ), vrīēle (Bilzen), vrule (Hoepertingen), vrulle (Borgloon, ... ), vruule (ne moe.roep mòt) (Zolder), vry ̞lǝ (Berlingen, ... ), vry.u̯lǝ (Gelinden, ... ), vryi̯lǝ (Gutschoven, ... ), vrylǝ (Aalst, ... ), vrylṇ (Vliermaalroot), vryu̯lǝ (Broekom, ... ), vrȳ.lǝ (Borgloon, ... ), vrȳlǝ (Diets-Heur, ... ), vrø ̝lǝ (Gors-Opleeuw, ... ), vrø ̝u̯lǝ (Vechmaal), vrølǝ (Bommershoven, ... ), vrølǝn (Romershoven), vrøu̯lǝ (Jeuk), vrø̄lǝ (Schinveld), vrīlǝ (Beverst, ... ), B.v. varkens wroelen in de modder.  wruule (Wellen), wroetelen: freutele (Geleen, ... ), freutələ (Kapel-in-t-Zand, ... ), frø̄tǝlǝ (Baelen, ... ), frūtǝlǝn (Bilzen), vr"tələ (Eys, ... ), vreetele (Zutendaal), vreutele (Amby, ... ), vreutele(n) (Maaseik), vreutelen (Beegden, ... ), vreutelle (Geulle, ... ), vreutelə (Doenrade, ... ), vreutële (Herten (bij Roermond)), vreutəllə (Grevenbicht/Papenhoven), vreutələ (Amstenrade, ... ), vrĕŭtele (Schimmert), vrietele (Eigenbilzen), vritǝlǝ (Hoelbeek), vroetele (Susteren), vrotele (Roermond), vrotelen (Neeroeteren), vruitele (Bingelrade, ... ), vruitelen (Nieuwstadt), vrujtele (Montfort), vrutǝlǝ (Horst, ... ), vrydǝlǝ (Riemst), vryi̯tǝlǝ (Borlo, ... ), vrytǝlǝ (Binderveld, ... ), vryu̯.tǝlǝ (Eupen), vryu̯tǝlǝ (Halen, ... ), vrȳtǝlǝ (Landen, ... ), vrötele (Gulpen, ... ), vrøi̯tǝlǝ (Montfort), vrøtǝlǝ (Maaseik, ... ), vrøu̯tǝlǝ (Laar), vrø̄tǝlǝ (Amby, ... ), vrø̄ǝtlǝ (Stevensweert), vrø̜i̯tǝlǝ (Bingelrade, ... ), vrø̜tǝlǝ (Gulpen, ... ), vrētǝlǝ (Gellik, ... ), vręi̯tǝlǝ (Hasselt), wreutele (Borgharen, ... ), wreutelen (Geistingen), wrutele (Jeuk), wruujtele (Jeuk), wruutelen (Loksbergen), wréétele (As), wrøtele (Kinrooi), wrûtelen (Sint-Truiden), [Paragraaf: regelmatige werkwoorden].  vreutele (Boorsem), NB: sjörrege is slepen.  vreutele (Boorsem), Woelen, dabben.  vrejtele (Hasselt), wroeten: vrau̯tǝn (Venray), vre.tə (Meeuwen), vrete (Reppel), vreute (Arcen, ... ), vreuten (Heythuysen, ... ), vreutə (Kelpen, ... ), vreuëte (Bocholt), vreûte (Boekend), vrēūte (Sevenum, ... ), vritǝ (Eigenbilzen), vritǝn (Peer), vroete (Hoeselt, ... ), vroetë (Hoeselt), vroētë (Tongeren), vrote (Bree, ... ), vrŏĕtə (Opglabbeek), vrute (Afferden, ... ), vruten (Meijel), vrutten (Eksel), vrutǝ (Herk-de-Stad, ... ), vruute (Beverlo, ... ), vruuten (Achel), vruutte (Meerlo), vruutë (Tongeren), vrūte (Blitterswijck, ... ), vrūūtə (Gennep, ... ), vrŭŭte (Wellerlooi), vryi̯tǝ (Meldert, ... ), vryi̯tǝn (Hamont), vrytǝ (Beringen, ... ), vrytǝn (Achel, ... ), vrȳi̯tǝ (Paal), vrȳtǝ (Afferden, ... ), vrȳtǝn (Heppen, ... ), vrȳǝtǝ (Groot-Gelmen), vrøtǝn (Neerpelt), vrø̄tǝ (Arcen, ... ), vrø̄tǝn (Kaulille), vrüten (Heijen, ... ), vrütten (Eksel), vrētǝ (As, ... ), vr˙ȳtǝ (Koersel), wreute (Blerick, ... ), wreuten (Blerick), wroete (Kerkhoven), wroeten (Gruitrode, ... ), wrutten (Eksel), wruuten (Achel), wrûten (Sint-Truiden), moore  vruute (Hechtel), {vryt\\n}  vrutten (Eksel) Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.] || wroetelen [wroeten] || wroeten [SGV (1914)] || wroeten (snuffelend in grond graven) || wroeten, hard werken || Wroeten: al woelend en zoekend graven in de grond (modden, wroeten, woelen). [N 84 (1981)] || Wroeten: al woelend en zoekend graven in de grond (modden, wroeten, wroetelen, woelen) [N 108 (2001)] I-12, III-1-2