e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zetten van lange rijen turf in rijen zetten: en ri-jǝ zetǝ (Sevenum) [I, add.] II-4
zetveld droogveldje: dryǝxvɛltjǝ (Ospel), zetveld: zetveld (Griendtsveen, ... ), zetvɛlt (Meijel) Plaats waar men de turf neerzet om hem te laten drogen. [II, 53] || Veld waar de turf te drogen wordt gezet. [II, 80b] II-4
zeug (zeugjagen) sau (du.): Dit spel heet zow sjloa. Hgd. Sau. Zie kreem [pag. 37: zeug, wijfjesvarken].  zow (Heerlen), zeug: (Zie ook onder: kreim [i.e. zeug] en zooch.)  zooch (Sittard), Hae sloog de zoog in t kutsjke (spel).  zoog (Echt/Gebroek), Spel waarbij alle spelers, die bij een kuiltje staan, voorzien zijn van een stok. De zooghouder zal de zoog (steen of houten blokje) in het kuiltje van een der medespelers trachten te krijgen. (Arch.)  zōəch (Meeswijk) 2. Blokje hout of steen bij zoogspel. || Steen of stuk hout, dat wordt voortgeslagen as eene zeug. || Zeug; bal, steen of platgeslagen pot bij het "zoochsjlaon". || Zoog: 2. Steen of houten blokje uit het kinderspel "zoog jagen". III-3-2
zeug met biggen baggelzoog: bagǝlzwøx (Zichen-Zussen-Bolder), bagǝlzōx (Neerharen), baxǝlzǭu̯x (Wintershoven), bogǝlzōx (Rutten), bęgǝlzōx (Ketsingen), bɛgǝlzōx (Tongeren), baggenzoog: bagǝzōu̯x (Wellen), bagǝzōx (Alken), bagǝzūx (Oost-Maarland), eerste gelt: ø̜̄rstǝ gēlt (Milsbeek, ... ), eerste kriem: eerste kriem (Boukoul, ... ), irstǝ krēm (Horn, ... ), ištǝ krēm (Oirsbeek), eerste zeug: eerste zeug (Boukoul, ... ), eerste zeugje: īrstǝ zø̜xskǝ (Gronsveld), eerste zoog: iǝrštǝ zōx (Ulestraten), ē̜stǝ zōx (Obbicht), īi̯rstǝ zūx (Waterloos), īǝrštǝ zōx (Rothem), gebaggelde zoog: gǝbɛgǝldǝ zōx (Tongeren), jonge zoog: joŋ zōx (Smeermaas), kriem: krēm (Baexem, ... ), kręi̯m (Limbricht, ... ), kręmǝ (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), kurrenzog: kyrǝzox (Herk-de-Stad), kørǝzox (Jeuk, ... ), kørǝzux (Halen, ... ), kurrenzoog: kyrǝzou̯x (Wellen), kyrǝzǫu̯x (Borgloon), kørǝzau̯x (Engelmanshoven), kørǝzou̯x (Gutschoven), kørǝzōx (Alken, ... ), volle zog: vol zou̯k (Gutschoven), zeug: zeug (Achel, ... ), zu̯øx (Eigenbilzen, ... ), zyx (Meeuwen, ... ), zȳx (Bleijerheide, ... ), zȳǝx (Opglabbeek), zøx (Achel, ... ), zøǝx (Meeuwen), zø̄.x (Maaseik), zø̄x (Gelieren Bret, ... ), zø̜u̯x (Rummen), zēx (Peer), zīx (Bree), zeug met jongen: zø̄x męt juŋǝn (Oostham), zog: zox (Blerick, ... ), zoxt (Gennep, ... ), zux (Aldeneik, ... ), zǫx (Herk-de-Stad, ... ), zog van de eerste worp: zǫx fan dǝn īstǝ wǫrǝp (Rummen), zoog: zau̯x (Gelinden, ... ), zou̯x (Berverlo, ... ), zou̯ǝx (Beverst, ... ), zoǝx (Mheer, ... ), zuǝx (Bilzen, ... ), zu̯ax (Val-Meer), zu̯ox (Zichen-Zussen-Bolder), zu̯ōx (Rijkhoven), zu̯ǫx (Grote-Spouwen, ... ), zu̯ɛx (Zichen-Zussen-Bolder), zāx (Kaulille), zō.x (Zolder), zōi̯x (Neerharen), zōu̯.x (Borgloon), zōu̯x (Wellen), zōx (Achel, ... ), zōǝx (Kortessem, ... ), zũǝx (Zutendaal), zū.x (Bocholt, ... ), zūx (Maaseik, ... ), zūǝx (Bocholt), zǫu̯x (Borgloon), zǫu̯ǝx (Heers), zǭx (Alken, ... ), zou: zou̯ (Eygelshoven, ... ), zǫu̯ (Nieuwenhagen), zǭu̯ (Noorbeek, ... ) Vrouwelijk varken dat heeft gejongd. [N 19, 6; L 37, 49c; monogr.] I-12
zeug met meer dan twaalf tepels felle uier: (zo'n zeug heeft een) fɛlǝ ø̜i̯ǝr (Heiselt, ... ), goed bezet udder: (zo'n zeug heeft een) gōt bǝzat ødǝr (Voerendaal), goed gememd: (zo'n zeug is) gōt gǝmɛmdj (Altweert), goede moer: gōi̯ mōr (Stokkem), schone rij memmen: (zo'n zeug heeft een) šuǝn rii̯ mɛmǝ (Thorn), sterzoog: stɛrzōx (Maasbree), zoog: zōx (Schimmert) [N 76, 21] I-12
zeugekooi baggelbak: bagǝlbak (Borgloon, ... ), baggelkooi: baqǝlkōi̯ (Sittard), baggenbak: bagǝbak (Eisden, ... ), baqǝn˱bak (Panningen), baggenhok: baqǝhǫk (Blerick), baggenhorde: baqǝhōrt (Swalmen), baggenkooi: bagǝkui̯ (Kiewit), bagǝkǫi̯ (Meijel), baqǝkui̯ (Neerharen, ... ), baqǝku̯oi (Maasmechelen), baqǝkyi̯ (Bree), baqǝkȳǝ (Egchel, ... ), baqǝkōi̯ (Einighausen, ... ), baqǝkōǝi̯ (Haelen), baqǝkūi̯ (Opglabbeek), baqǝkūǝi̯ (Eind), baqǝkǫi̯ (Brunssum), baggenkot: baqǝkǫt (Mechelen), bágǝkǫt (Gelieren Bret, ... ), baggenkouw: baqǝkǫu̯ (Hoensbroek, ... ), baggenstal: bagǝstal (Kermt), bagǝstāl (Zichen-Zussen-Bolder), baqǝstal (Weert), baqǝštal (Linne, ... ), bagkooi: baqkui̯ (Waterloos), baxkūi̯ (Bree), báxkūi̯ (Berverlo), bagkot: báxkǫt (Lommel, ... ), bagkouw: bakkǫu̯ (Maastricht), bak: bak (Aldeneik, ... ), bák (Val-Meer), balken langs gen muur: bɛlǝk laŋs ˲gǝnǝ mūr (Teuven), beggelbak: begǝlbak (Hoeselt, ... ), bɛgǝlbak (Beverst, ... ), beggelkooi: bɛgǝlkōi̯ (Tongeren), beschermer: bǝšɛrmǝr (Heugem), beugelstangen: bø̄gǝlštaŋǝ (Sittard), biggenbak: begǝbak (Halen), dwangkooi: dwaŋkūǝi̯ (Tungelroy), geraams: gǝrē̜ ̞mš (Noorbeek), houter: hõ̜ltǝr (Middelaar), hǫu̯tǝr (Kaulille, ... ), hǭutǝr (Hamont), houteren schot: hǫu̯.tǝrǝ šǫt (Bocholt), kist: kest (Mechelen), kooi: kōai̯ (Horn), kǫi̯ (Gennep, ... ), kooi voor de bagzoog: kȳi̯ vør dǝ baxzǭx (Sevenum), kot: kǫt (Kwaadmechelen  [(mv kǫʔǝr)]  ), kouw: kǫu̯ (Gennep, ... ), kouw van de zog: kǫu̯ van dǝ zox (Gennep), kraambak: krǭmbak (Leuken), kraambed: krǭmbędǝ (Aldeneik), krǭmbęt (Sint-Truiden), kraamhok: kraamhok (Heel), kraamstal: krē̜ ̞mštal (Baarlo), krat: krat (Baexem, ... ), krɛt (Lanklaar, ... ), kriembak: krēmbak (Jabeek, ... ), kriemebak: krēmǝbak (Haelen, ... ), kriemehok: krēmǝhǫk (Echt), kriemekooi: krēmǝkōi̯ (Neer, ... ), krēmǝkōǝi̯ (Montfort), kręi̯mǝkōi̯ (Limbricht), kriemekouw: krēmǝkǫu̯ (Klimmen), kriemestal: krēmǝštāl (Epen, ... ), kriemkot: krēmkǫt (Roermond), kriemkouw: krēmkǫu̯ (Klimmen), kurrenbak: kerǝbak (Spalbeek), kyrǝbak (Opheers), kørǝbak (Borlo, ... ), kø̄rǝbak (Borgloon), kø̜rǝbak (Halen, ... ), kurrenkot: kørǝkǫt (Niel-Bij-Sint-Truiden), kurrensbak: kø̜rǝs˱bák (Donk, ... ), kurrenstal: kørǝstal (Brustem, ... ), kweekkooi: kwē̜ ̞kkou̯ǝi̯ (Lommel), loopkouw: lǫu̯pkǫu̯ (Tegelen), nevenstal: nē̜ ̞vǝštāl (Gronsveld), onderslag: o.nǝrslǭx (Gelieren Bret), planken schot: planken schot (Oost-Maarland), schutsel: sxøtsǝl (Berverlo, ... ), sxętsǝl (Kermt), schutzraum (du.): šutsrau̯m (Kerkrade), stal: štal (Doenrade), varkensbak: vęrkǝs˱bák (Leopoldsburg), vɛrkǝs˱bak (Bree, ... ), vɛrǝkǝs˱bak (Hasselt, ... ), zeugbak: zē̜ ̞x˱bak (Bree), zeugebak: zø̄gǝbak (Baarlo, ... ), zø̜̄gǝbak (Bocholt), zeugehok: zyǝgǝhǫk (Voerendaal), zø̄gǝhǫk (Altweert), zeugekooi: zø̄gǝkui̯ (Herk-de-Stad), zø̄gǝkȳǝi̯ (Sevenum), zø̄gǝkōai̯ (Leuken), zø̄gǝkōi̯ (Baarlo, ... ), zø̜̄gǝkoi (Neerpelt), zeugekot: zø̄gǝkǫt (Heiselt, ... ), zeugekouw: zø̄gǝkǫu̯ (Kerkrade, ... ), zø̄gǝk˙ǫu̯ (Heugem), zeugenbak: zø̄gǝn˱bak (Blitterswijck, ... ), zeugestal: zø̄gǝstal (Ell), zø̄gǝšta.l (Boukoul, ... ), zeugkooi: zøxkǭi̯ (Munstergeleen), zø̄xkūi̯ (Lanklaar), zø̜̄xkūi̯ (Eisden), zeugkouw: zø̄xkǫu̯ (Margraten), zø̜̄xkǫu̯ (Rothem), zijhouten: zęi̯hǫu̯tǝ (Smeermaas), zijijzers: zęi̯īzǝrs (Smeermaas), zogebak: zōgǝbak (Boshoven, ... ), zūgǝbak (Maaseik, ... ), zogekooi: zogǝkūǝi̯ (Kaulille), zōgǝkȳi̯ (Hamont), zūgǝkui̯ (Bocholt), zūǝgǝkūǝi̯ (Rotem), zogekot: zōgǝkūt (Boekt Heikant  [(mv -kūtǝr)]  ), zōgǝkǫt (Beringen), zogekouw: zōgǝkǫu̯ (Blerick), zūǝgǝkǫu̯ (Eijsden), zogestal: zōgǝstal (Thorn), zogestoel: zōgǝstōl (Heythuysen), zoggebak: zugǝbak (Meldert, ... ), zoggekooi: zogǝkōi̯ (Grathem), zogǝkǫi̯ (Middelaar, ... ), zǫgǝkōi̯ (Spaubeek), zoggenbak: zogǝn˱bak (Leunen), zǫgǝn˱bák (Ysselsteyn), zogkot: zu ̞xkǫt (Paal), zuxkǫt (Berverlo), zǫxkǫt (Kwaadmechelen), zoogbak: zōx˱bak (Hechtel), zūǝx˱bak (Rotem), zű̄x˱bak (Opglabbeek), zoogkist: zōxkes (Maasmechelen), zoogkooi: zoǝxkōi̯ǝ (Beringen), zōxkui̯ (Stokkem), zōxku̯ōi̯ (Boorsem), zōxkōi̯ (Neerpelt), zǭu̯xkoi̯ (Tongeren), zoogkot: zǫu̯xkǫt (Borgloon), zoogstal: zōxstā.l (Boorsem) De aparte kooi of betimmering in een varkenshok die verhindert dat de zeug de biggen met haar zware lijf dooddrukt. Vroeger werden daarvoor op ongeveer 15 tot 20 cm afstand van de bodem en van de muren van de stal houten balken van ongeveer 12 cm dikte aangebracht. De ruimte tussen balken en vloer kan dan door de biggen als vluchtweg gebruikt worden. Tegenwoordig bevindt de zeug zich in een apart hok, waarvan aan twee kanten de onderste plank ontbreekt zodat de biggen bij de tepels kunnen die door de openingen steken. [N 5A, 62a; N 19, 18; N 76, 41d] I-6
zeugjagen ketelen: Zie kinderspelen.  kaetele (Sittard), Zie zoogsjlaon [pag. 134: zooghouwe, zoogsjlaon, jongensspel].  kaetele (Sittard), zeugen: Ook zoogslaon.  zoge (Echt/Gebroek), zeughouwen: De spelers zijn allen voorzien van een circa 1 1/2 m. lange knuppel, met een ietwat dikker uiteinde (de zoogklöppel). Men maakt een kul van ongeveer 25 cm doorsnede en half zoo diep (de kaetel). In een cirkel daaromheen worden op een afstand van 3 à 4 m. kleinere kuiltjes gemaakt van ongeveer 15 cm en wel één minder dan er spelers zijn. Voordat het spel begint neemt een der spelers alle "zoogklöppele"in een bundel bijeen, en laat ze met een schok in den "kaetel"vallen (kaetele of kuulkesjtókke). Hij wiens "klöppel"t verste van den ketel valt, moet de "zoog drieve"en is ketelhouder. Hij gaat nu met een steen of bal (de zoog) buiten den kring der andere spelers (de ketelwachters) welke ieder een kuiltje opzoeken (Hhn kaot) en houden den zoogklöppel daarin. De ketelhouder moet nu trachten de zoog door den ring der wachters heen, over den grond in den ketel te werken, hetgeen de wachters trachten te beletten door de zoog met hun knuppels zoo ver mogelijk van den ketel verwijderd te houden. Komt de zoog dicht bij een wachter, dan tracht deze dus hem met den knuppel weg te slaan.  zooghouwe (Sittard), vgl. pag. 507: [Zeugslaan?].  zoochhouen of zoochsjlaon (Sittard), zeugjagen: (Arch.) Sub zoog.  zoog jagen (Meeswijk), Sub zeug.  zoog jagen (Uikhoven), zeugjejagen: Sub keingerspeile.  zuigske joage (Sint-Truiden), zeugslaan: Sub zoge: 1. t Zoogspel spelen. Ook zoogslaon. [Vgl. ook zoog pag. 136]  zoogslaon (Echt/Gebroek), vgl. pag. 507: [Zeugslaan?].  zoochhouen of zoochsjlaon (Sittard), Zie: kinderspelen.  zoochsjlaon (Sittard), zoudrijven: Sub zouw.  de zouw drieve (Kerkrade), zouhouwen: Het eng. golf; hgd. Sau; fr. cochonnet; eng. hockei (hog) beschouwen den bal als een voortgejaagd varkentje.  soe houwe (Valkenburg), zouslaan: Hgd. Sau. Zie kreem [pag. 37: zeug, wijfjesvarken].  zow sjloa (Heerlen), zouspelen: Zou: vgl. WLD I.12, pag. 8-9.  zow sjpiele (Heerlen) 1. t Zoogspel spelen. || [Jongensspel]. || [Zeugslaan?]. || Balspel waarbij de spelers met een kruk een bal, de soe, voortslaan tot hij in een kuiltje komt. || Een bal met een stok in een kuiltje jagen. Dit spel heet zow sjloa. || Een kinderspel met de zow (= een stuk steen). || Het spel "zoochsjlaon, of: kaetele", zie kinderspelen. || Jongensspel. || Spel vooral van koewachters, die wedijveren om een kei of blokje hout, de "zeug", in een kuiltje te stoten, of dit te beletten. || Spel waarbij alle spelers, die bij een kuiltje staan, voorzien zijn van een stok. De zooghouder zal de zoog (steen of houten blokje) in het kuiltje van een der medespelers trachten te krijgen. || Steen of stuk hout, dat wordt voortgeslagen als eene zeug. Dit spel heet zow sjloa. III-3-2
zeuren, zaniken neulen: cf. VD s.v. "neulen  néélə (Meeuwen), zaniken: zaanəkə (Meeuwen), zauwelen?: zàwələ (Meeswijk), zeiken: zeîke (Altweert, ... ), zeveren: zeîvere (Altweert, ... ), zùyvërë (Tongeren) zaniken || zaniken, zeuren || zeuren || zeuren, zaniken III-1-4
zeven broei door de zeef laten lopen: [broei] dōr dǝ zēf lǭtǝ lōpǝ (Banholt), buidelen: buujele (Wessem), door de zij doen: door de zejj doen (Caberg), door de zijbaar doen: door de zijj-baor doen (Caberg), doorzeven: doorzeven (Hoensbroek), filteren: filtǝrǝ (Wellen), sap door het zeef laten lopen: [sap] dōr hęt zēf lǭtǝ lǫwpǝ (Tungelroy), [sap] dōr ǝt zif lǫatǝ lǫwpǝ (Tenessen), sap laten bijlopen: [sap] loǝtǝ bęjloǝpǝ (Wellen), sieben (d.): zībə (Bleijerheide, ... ), teemsen: tee.ëmse (Zonhoven), Blòm tee.ëmse: bloem ziften  tee.ëmse (Zonhoven), uitzeven: oetzeve (Lutterade), uitziften: uutzifte (Castenray, ... ), uitzijen: oetzieje (Wessem), uutzeeje (Castenray, ... ), zeven: zaeve (Blerick), zeejvə (Brunssum, ... ), zeeve (Beek, ... ), zeeven (Guttecoven), zeevö (Stevensweert), zeevə (Amstenrade, ... ), zeive (Itteren, ... ), zeve (Echt/Gebroek, ... ), zeven (Aubel, ... ), zevə (Maastricht, ... ), zevən (Urmond), zeëve (Maasbree), zēē-ve (Schimmert), zēēvə (Heerlerbaan/Kaumer), zēīvu (Itteren), zēvə (Bleijerheide, ... ), zēͅvə (Meeswijk, ... ), zĕive (Gulpen), zĕven (Neeroeteren), zieve (Weert), zijvə (Nieuwstadt), zièvë (Tongeren, ... ), zjève (Hoeselt), zè-ven (Neerharen), zèeve (Gulpen), zèfe (Vijlen), zève (As, ... ), zèvə (Venlo), zèève (Opglabbeek), zéeven (Brunssum), zéve (Heythuysen), zéven (Kesseleik), zééve (Amby, ... ), zéévə (Epen, ... ), zêêve (Roermond), zêêvə (Reuver, ... ), zēvǝ (Posterholt, ... ), z‧eve (Kelpen, ... ), z‧ēͅvə (Neeroeteren), (door ?n zeibaor)  zeevə (Maastricht), droog  zééve (Meeuwen), met een zief  zééve (Gruitrode), note vand e invuller m.b.t. vragen 42,43,59: De lange e van vlees en de korte van bekkem klinken het zelfde, maar ik kan de klank niet weergeven; Het is bijna gelijk in het nederlands doch sterker.  zeevə (Vlijtingen), ww  zee:və (Roermond), zeve  zeevə (Meijel), zeven  zēͅvə (Meeuwen), ziften: zeftə (Bleijerheide, ... ), zeftən (Lommel), ziechte (Hasselt), zifte (Castenray, ... ), ziften (Gulpen, ... ), ziftə (Gennep, ... ), zéftə (Loksbergen), Dat is zó dun, daor kunde luËs dur zifte: zeer dun zijn van stof  zifte (Castenray, ... ), het doen  zifte (Venray), meel etc.  zifte (Venray), zijen: sijen (Eksel), zeeje (Oirlo), zeie (Kerkrade), zei̯ə (Blitterswijck, ... ), zejje (Heerlerbaan/Kaumer), zēēje (Sevenum), zēiè (Rimburg), zēīje (Heerlen), zēə (Eupen), zeͅi̯ə (Bleijerheide, ... ), zeͅi̯ən (Lommel), zie:jə (Montfort), ziee (Vlodrop), zieje (Beek, ... ), ziejen (Stein), ziejje (Klimmen, ... ), ziejè (Wijlre, ... ), ziejə (Echt/Gebroek, ... ), zieë (Meerssen, ... ), zieën (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), zie⁄en (Born), ziije (Maastricht), zii̯ə (Meeuwen, ... ), zij.je (Caberg), zijje (Gronsveld, ... ), zijjə (Sint-Geertruid), zijǝ (Baarlo, ... ), zijə (Simpelveld), ziǝn (Banholt, ... ), ziə (Teuven), zīējə (Jabeek, ... ), zĭĕjə (Kelpen, ... ), zi‧je (Weert), zyje (Gronsveld), zèjjə (Heugem), zèjə (Simpelveld), zééje (Sevenum), zęjǝ (Montzen), z‧eͅi̯ə (Eys, ... ), z‧ii̯ə (Ingber, ... ), bijvoorbeeld van de melk de ziej = de zift  ziejje (Klimmen), door een zeef doen  zeͅi̯ə (Hamont), Ich höb \'t door e fien lepke geziejd  zie:je (Roermond), melk  ziejə (Kapel-in-\'t-Zand), vanzelf  zeeje (Venray), vloeistof  zíje (Venray), vochtig  zĭĕje (Meeuwen), zijgen: zēͅgə (Kwaadmechelen), zijge (Zonhoven, ... ) \'t betere van \'t mindere scheiden || Het sap door een zeef laten lopen. Voor de fonetische documentatie van {sap} en {broei} zie men het lemma ''sap''. [N 57, 22] || Het sap door een zeef laten lopen. Voor de fonetische documentatie van {sap} en {broei} zie men het lemma ''sap''.' [N 57, 22] || het van ongerechtigheden zuiveren van bijv. melk met behulp van een heel fijn van haar gevlochten zift. Men gebruikte hiervoor vaak ook een neteldoekje || meel zeven || teemsen || vloeistof door een filtreerdoek laten lopen || vloeistof zeven || vloeistof zeven, uitzeven || zeven || zeven (van vloeistoffen) || zeven (vloeistoffen) || zeven van droge stof || zeven van vaste stoffen || zeven van vaste stoffen, uitzeven || zeven van vloeistoffen || zeven van vloeistoffen, groente etc. || zeven, ziften || zeven; Hoe noemt U: Door een zeef laten lopen (zeven, ziften) [N 80 (1980)] || ziften || ziften, zeven || zijen || zijgen II-2, III-2-1, III-2-3
zeven met de handzeef afkrienselen: āfkrēnšǝlǝ (Maasniel), ǭfkręi̯nsǝlǝ (Munsterbilzen), builen: bylǝ (Herten), bø̜i̯ǝlǝ (Valkenburg), kafrein maken: kafrein maken (Blerick, ... ), krienselen: krienselen (Helden), krēnšǝlǝ (Ulestraten), omzeven: ømzē̜vǝ (Uikhoven), riesen: ri.sǝ (Membruggen, ... ), rise (Henis, ... ), rī.sǝ (Bommershoven, ... ), riesten: rī.stǝ (Heks, ... ), schoffelen: šu.fǝlǝ (Martenslinde, ... ), šufǝlǝ (Berg, ... ), šōfǝlǝ (Houthem), šű.fǝlǝ (Vlijtingen), schudden: šø̜dǝ (Urmond), teemsen: te.msǝ (Alken, ... ), temsǝ (Beringen, ... ), ti.msǝ (Bommershoven, ... ), tø.msǝ (Alken, ... ), tø̜mpsǝ (Sint-Truiden), tø̜msǝ (Brustem, ... ), tē.msǝ (Berlingen, ... ), tęmsǝ (Aalst, ... ), tī.msǝ (Gutschoven), teemsten: te.mstǝ (Godschei, ... ), temstǝ (Meldert, ... ), tø.mstǝ (Beringen, ... ), tø̜mstǝ (Gingelom, ... ), tē̜mstǝ (Buvingen, ... ), tęmstǝ (Donk, ... ), triēren: triø̜̄rǝ (Werm), uitbuilen: ǫu̯tbø̜i̯lǝ (Houthalen), uitkrienselen: utkrēmsǝlǝ (Grathem), uitschudden: øtsxø̜dǝn (Beringen  [(in de wan)]  ), uitzeven: au̯.t˲ziɛvǝ (Berg), uitziften: ǭǝ.tzeftǝ (Kortessem), wannen: wantǝ (Hasselt, ... ), wanǝ (Bocholt, ... ), zeven: zivǝ (Gelieren Bret), ziǝvǝ (Grote-Spouwen, ... ), ziɛvǝ (Bilzen, ... ), zē.vǝ (Genk, ... ), zēvǝ (Achel, ... ), zēɛvǝ (Sint-Huibrechts-Hern), zē̜vǝ (As, ... ), zęfǝ (Baelen, ... ), zęi̯vǝ (Bingelrade, ... ), zīvǝ (Hushoven), zīǝ.vǝ (Beverst, ... ), zīɛvǝ (Bilzen, ... ), z˙eǝvǝ (Zonhoven), ziften: zeftǝ (Achel, ... ), zextǝn (Achel, ... ), zēftǝ (Well), zęftǝ (Borlo, ... ), žeftǝ (Buggenum), zijen: zīi̯ǝ (Mheer, ... ), z˙ei̯ǝ (Eupen) Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.] I-4