e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boor boor: boǝr (Kelmis) Het boorijzer aan de boorhamer. [monogr.] II-4
boorarbeiders boorlui: boǝrly (Kelmis) De boorarbeiders deden in het terrein boringen om nieuwe ertslagen op te sporen en de omvang ervan vast te stellen. [monogr.] II-4
boord bandje: bɛndǝkǝ (Houthalen), boord: boart (Bleijerheide), boat (Bleijerheide, ... ), boord (Lommel, ... ), buwǝt (Hoepertingen), buǝt (Bilzen, ... ), bwot (Eigenbilzen), bwǫjt (Tongeren), bȳrt (Opglabbeek), bōrt (Boorsem, ... ), bōt (Jeuk), būrt (Bocholt, ... ), bǭrt (Eisden, ... ), boordje: børtjǝ (Achel, ... ), bø̄rtjǝ (Kesseleik), bø̄rtšǝ (Valkenburg), bø̜̄rtjǝ (Grevenbicht / Papenhoven), bø̜rtjǝ (Ottersum), bø̜rtšǝ (Noorbeek), bø̜ǝtšǝ (Bleijerheide), bōrtjǝ (Maastricht), bōrǝkǝn (Tessenderlo), de achterom: de achterom (Dilsen), dǝn axtǝrø̜m (Maasbree), rand: rant (Milsbeek) Afzonderlijk stuk als afwerking of versiersel om de rand van een kleed. [N 62, 31b; MW] || De rand van de hak die aan het overleer grenst. [N 60, 166] II-10, II-7
boord [wld ii.10, p. 37] achterom: achteröm (Maasbree), de achterom (Dilsen), bal: bal (Bilzen), boord: board (Bleijerheide), boord (Lommel, ... ), bōrt (Meijel), rand: rànt (Milsbeek) De rand van de hak, grenzend aan het overleer (het achterom, de boord?) [N 60 (1973)] III-1-3
boordband afboordelint: āfbōrlent (Houthalen), bieslint: bislɛnt (Jeuk), boordeband: boǝrbantj (Kesseleik), bø̄rbant (Heerlen, ... ), bø̄ǝrbantj (Lutterade), bōrbant (Meijel), boordelint: buǝrlęnt (Bilzen), byjǝrlęjnt (Wellen), byǝrlentj (Reuver), bø̄rlent (Heerlen, ... ), bø̄rlentš (Bocholt), bø̄rlęjnt (Boorsem), bø̄rlęjntš (Boorsem), bø̄ǝrlenjtj (Lutterade), bø̜̄rlent (Maastricht, ... ), bø̜̄rlēnt (Ottersum), bø̜̄rlęjnt (Maasmechelen), bø̜̄rlęnjtj (Grevenbicht / Papenhoven), bø̜rlēnt (Noorbeek), bø̜ǝrlęjnt (Eisden, ... ), bō.rle.nt (Zolder), bōrlent (Meijel), bōrlentj (Weert), bōrlēnt (Neerpelt), bɛ̄rlent (Meeuwen), boordjeslint: bē̜rtjǝslent (Opglabbeek), boordlint: biǝtlęnt (Bilzen), bjø̜tlent (Herderen, ... ), bjōtlent (Diepenbeek), bowǝrtlint (Tessenderlo), buwtlęjnt (Hoepertingen), bwotlent (Eigenbilzen), bwǫjtlent (Tongeren), bȳrtlent (Opglabbeek), bōrtlēnt (Achel), boordsel: bjøtsǝl (Herderen), bø̄rsǝl (Venlo), bø̄ǝrsǝl (Lutterade), bø̄ǝtsǝl (Heerlen), bø̜̄rtsǝl (Doenrade), lint: lint (Bleijerheide) Het lint of de band waarmee men boordt. Boordband is geweven, niet rekkende naadband, gemaakt van katoen, zijde of synthetisch materiaal in een breedte van 1 cm (Het Beste Naaiboek, pag. 16). [N 62, 58a; N 59, 41; N 62, 58b; N 62, 58c; MW] II-7
boordenknoopje bandjesknoop: bēͅntšəsknøp (Hoeselt), bandjesknoopje: bendsjes-knupke (Mheer), bendsjeskneupke (Eijsden), bendsjesknuipke (Gronsveld, ... ), bendsjesknöpke (Maastricht), bensjesknuipke (Borgharen), benšəsknēpkə (Eigenbilzen), bentjəsknøpkə (Val-Meer), bentsjesknööpke (Oost-Maarland), bēͅntšəsknøpkə (Tongeren, ... ), be͂ͅntšəsknøpkə (Ketsingen), beͅnšəsknøpkə (Millen, ... ), beͅnt`eəsknepkə (Rosmeer), bändsjesknupke (Margraten), bèndsjesknuipke (Heugem), bandjesknopje: bendekesknopke (Beverlo), benkesknöpkes (Lummen), boordenknoopje: baodeknuipke (Blerick), baordeknuipke (Maasbracht, ... ), baordeknöpke (Posterholt), baordeknúpke (Baarlo), beurdeknuipke (Lutterade, ... ), boardeknuipke (Roermond), boorde knöpke (Boekend, ... ), boorde-knöpke (Oirlo), boorde-knûpke (Bergen), boordekneupke (Schinveld), boordeknuipke (Tungelroy, ... ), boordeknöpke (Nuth/Aalbeek, ... ), bòòrdeknuipke (Nunhem), bördekneupke (Oirsbeek), bördeknuipke (Stevensweert), bördeknöpke (Hout-Blerick), bördeknûpke (Blerick), boordjesknoop: beurdjes knoup (Maasniel), boordjesknoopje: börtschesknëüpke (Schimmert), boordknoop: boͅrtknaup (Boorsem), boordknoopje: by(3)̄rtknēͅipkə (Bree), bø͂ͅrtknø͂ͅypkə (Ophoven), boordknopje: bortknəpkə (Donk (bij Herk-de-Stad)), bovenste knoopje: bovəstə knøpkə (Hamont), colknoop (<fr.): koͅlknōͅp (Teuven), koͅlknūp (Sint-Truiden), colknoopje (<fr.): [koͅlkneͅipkə, -s (Neeroeteren), kŏlknøͅypkə (Maaseik), koͅl knøpkəs (Borlo), koͅlknøpkə (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), koͅlknøͅpkø͂ (Borgloon), koͅlknøͅypkə (Eisden, ... ), koͅlknəpkə (Opheers), koͅləknīkə (Hasselt), koͅləknīpkə (Hasselt), colknopje (<fr.): colknopke (Leopoldsburg), kolknopke (Tessenderlo), kolknupke (Grazen (WBD), ... ), kolknöpkə (Zelem), ko̞lknøpkə (Paal), koͅlknapkə (Kwaadmechelen), koͅlknøͅpkə (Beringen), koͅlknøͅpkən (Lommel), koͅlknəpkə (Halen, ... ), køͅləknöpkə (Velm), collenknoop (<fr.): kolleknuup (Rummen (WBD)), collenknoopje (<fr.): colleknuupke (Sint-Truiden), halsboordknoopje: halsbaodkneufje (Bocholtz), hemdenknoopje: hemdeknuipke (Roermond, ... ), hemdeknöpke (Ottersum, ... ), himdeknöpke (Gennep), hémdeknöpke (Gennep), hemdknoop: himmeknop (Mal), hemdknoopje: hemmetkneufje (Kerkrade), heumeknőpke (Wijk), hīmə knəpkə (Wintershoven), hummeknöpke (Echt/Gebroek, ... ), hemdsknoop: hemsknuəp (Achel), himsknoup (Borgloon), hemdsknoopje: heemsknöpke (Hoensbroek), hemdesknöpke (Mechelen), hemdsknoopje (Lommel), hemdsknoopke (Rotem), hemmelsknőőfje (Bleijerheide), hemmesknupke (Heerlerheide), hemskneͅ.ipkə (Opglabbeek), heməskneͅibkə (Bree), heumeskneupke (Maastricht), himəsknøpkə (Riksingen), humesknuipke (Schimmert), humesknöpke (Amstenrade), hummeskneupke (Caberg, ... ), hummesknőpke (Klimmen, ... ), hummesknuipke (Einighausen, ... ), hummesknuipske (Sittard), hummesknupke (Hoensbroek), hummesknöpke (Diepenbeek), hummesknööpke (Oirsbeek), hummusknuipke (Neeritter), humpsknuipke (Thorn), hémmesknêûpke (Mechelen), høməsknøpkə (Diepenbeek), høməsknøͅypkə (Mechelen-aan-de-Maas), øm(ə)sknøͅupkə (Stokkem), øməskøͅypkə (Rekem), hemdsknopje: heməsknepkə (Kermt), himsknupke (Eksel, ... ), hummesknupke (Boekt/Heikant), hømsknəpkə (Beringen), knoopje: knijəpkə (Kaulille), knőpke (Wijk), knőpsje (Chèvremont), knuijpke (Ell), knuipke (Beek, ... ), knupke (Waubach), knöpke (Heugem, ... ), knøypkə (Lanklaar), knoopje van de col (fr.): knapkə van də koͅl (Hoepertingen), koppelknoopje: koppelknuipke (Heythuysen, ... ), koͅpəlknøypkə (Neerharen), kraagknoopje: kraagkneupke (Jabeek), kraagknuipke (Horn, ... ), kraagknupke (Sevenum), kraagknûûpke (Neer), kragknöpke (Meijel), kraagsknoopje: kraagsknuipke (Grathem), kragenknoop: kraageknoup (Puth), kragenknoopje: kraachekneufje (Chèvremont), kraagekneupke (Haelen), kraageknuipke (Herten (bij Roermond)), kraageknupke (Brunssum, ... ), kraageknôpke (Belfeld), kraageknöpke (Brunssum, ... ), krage-knöpke (Tegelen, ... ), kragekneufje (Kerkrade), krageknőőfje (Bleijerheide), krageknuipke (Swalmen), krageknupke (Hoensbroek), krageknòpke (Tegelen), krageknöpke (Blerick, ... ), krāgəknøypkə (Lanklaar), Cfr. ook par. 34: De Kleding, p. 443.  krageknuipke (Herten (bij Roermond)), In 3 soorten/uitvoeringen.  kraageknuipke (Sittard), manchettenknoop: manchetteknuip (Kerensheide), overhemdsknoopje: euverhummesknuipke (Susteren), euvərhumpsknuipkə (Holtum) boordeknoopje [N 23 (1964)] || hemdsknoopje III-1-3
boordmes bakkesmes: baʔǝsmęs (Tessenderlo), kantmes: kantmęs (Neeroeteren  [(afgesleten zoolmes waaraan een korte steel was gezet)]  ), opsnijder: ǫpsnējǝr (Horst), opsnijmesje: ǫpsnejmɛskǝ (Altweert, ... ), oude opsnijder: aldǝ ǫpsnējǝr (Venray), randmes: rántmɛs (Loksbergen), ruimmesje: rȳmmɛskǝ (Horst), uitronder: uitronder (Sevenum) Klompenmakersmes met ongeveer de vorm van een scheermes, dat wordt gebruikt om de scherpe kant aan de binnenrand van de klompopening af te snijden. Het wordt vaak gemaakt uit een oud, opvouwbaar scheermes. Zie ook afb. 250. [N 97, 125; A 29a, 15a-c; monogr.] II-12
boorgat schot: šot (Kelmis) Het boorgat waarin de dynamietpatronen werden gestoken. [monogr.] II-4
boorgereedschap boor: baǝr (Loksbergen), bōr (Thorn), bǭr (Nunhem), boorbuis: bǭrbȳs (Belfeld), boorgeschier: bōrgǝšir (Reuver), bǭrgǝšī̄r (Echt, ... ), ever: ē̜vǝr (Bilzen), grondboor: ǝt ˲grǫnt˱bōr (Klimmen) Lange, holle buis die in de grond werd gedreven om te onderzoeken of er klei in de grond aanwezig was. Het woordtype boorbuis (L 297) is afkomstig uit de terminologie van de gresbuizenindustrie. [N 98, 34; monogr.] II-8
boorhamer boor: bōr (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Eisden]), boorhamel: bō.rhāmǝl (Zolder  [(Zolder)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), boorhamer: boarhamǝr (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), boarhāmǝr (Lutterade  [(Maurits)]  , ... [Laura, Julia]  [Maurits]), boorhamer (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Winterslag, Waterschei]), boǝrhamǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Zwartberg, Waterschei]), bōrhamǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Maurits]  [Willem-Sophia]  [Domaniale, Wilhelmina]  [Julia]  [Domaniale]), bōrhāmǝr (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]  , ... [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden] [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), bōǝrhamǝr (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Emma]), būrhāmǝr (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Zolder]), bǫ.arh˙amǝr (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]), bǭrhamǝr (Geleen  [(Maurits)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]), bǭrhāmǝr (Buchten  [(Maurits)]   [Maurits]), bǭǝrhamǝr (Heerlen  [(Emma)]   [Domaniale]), bǭrhāmǝr (Kelmis), boormachine: bǭrmašiŋ (Kelmis), luftboorhamer: luftbǭrhāmǝr (Kelmis) Door perslucht aangedreven machine waarmee gaten in het gesteente kunnen worden geboord. De werking berust op een slaande en een draaiende beweging. Volgens Defoin en Vanwonterghem wordt de term "boorhamer" ook gebruikt voor de meer moderne versie van dit toestel: "Bij vroegere boorhamers onderging het boorijzer een stootsgewijs draaiende beweging. De thans gebruikte rotatieve boortoestellen waarbij het boorijzer ononderbroken zonder slagen draait, noemt men ook boorhamers" (Vanwonterghem pag. 72). [N 95, 809; monogr.; Vwo 159; Vwo 162] || Luchtdrukhamer gebruikt bij het boren in de grotere mijngangen en bij zeer hard gesteente. Zie afb. 42. [monogr.] II-4, II-5