e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boorstang boor: boǝr (Kelmis) Stang met een soort schroefdraad aan het einde die men door draaien in de aarde boorde. [monogr.] II-4
boorstang, boorijzer barre à mine: baramen (Eisden  [(Eisden)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), boor: boar (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), bōr (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Domaniale]), boorijzer: boarīzǝr (Lutterade  [(Maurits)]  , ... [Domaniale]  [Maurits]), boorijzer (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]  , ... [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]  [Winterslag, Waterschei] [Zwartberg, Waterschei]), boǝrīzǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Domaniale]  [Julia]), bōrę̄.zǝr (Zolder  [(Zolder)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), bōrę̄jzǝr (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Eisden]), bōrīzǝr (Eisden  [(Eisden)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Laura, Julia]  [Maurits]  [Willem-Sophia]), būrejzǝr (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Zolder]), bǭrīzǝr (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Emma]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), bǭǝrīzǝr (Heerlen  [(Emma)]   [Maurits]), boorpin: bōrpen (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Maurits]), boorstang: boarstaŋ (Lutterade  [(Maurits)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]), boarštaŋ (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Maurits]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), boorstang (Lanklaar  [(Eisden)]  , ... [Waterschei] [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), boǝrštaŋ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Eisden]), bōrstaŋ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), bōrštaŋ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Maurits]  [Willem-Sophia]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Julia]  [Domaniale, Wilhelmina]  [Domaniale]), bōǝrštaŋ (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Domaniale]), bǫ.aršt˙aŋ (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]), bǭrštaŋ (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Emma]  [Maurits]), bǭǝrštaŋ (Heerlen  [(Emma)]   [Laura, Julia]), fleuret: flø̄ręt (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Eisden]), pin: pen (Geleen  [(Maurits)]   [Eisden]) Een uit een zeer goede kwaliteit staal vervaardigde stang die hetzij van een vaste boorkop is voorzien (monobloc-boorstang), hetzij aan een uiteinde een bevestiging heeft waarin een losse boorkop kan worden geplaatst. Volgens een invuller uit Q 121 varieerde de lengte van een boorstang tussen 50 cm en 3 meter. [N 95, 735; N 95, 812; monogr.; Vwo 163; Vwo 166; Vwo 322] II-5
boorstelling beugel: bȳǝgǝl (Klimmen), boorhaam: bōrhām (Neeritter), boorklem: bǭrklɛm (Meerlo), boorraam: bǭrrām (Well  [(om iets zwaars te boren waar men met de machine niet kan komen)]  ), boorstaander: bōrštø̜̄ndǝr (Rothem), boorstellage: bōrštɛlāžǝ (Neeritter), boorstelling: bǭrstɛleŋ (Heijen) Een soort galgvormige constructie waartussen men een omslagboor of een ratelboor kan plaatsen om zodoende tijdens het boren druk te kunnen uitoefenen. Zie ook afb. 130. [N 33, 155; N 33, 164] II-11
boortafel bed: bęt (Wijnandsrade), boordis: bōrdøš (Kerkrade), boorplaat: bǭrplāt (Klimmen), boortafel: buǝrtǫfǝl (Bilzen), bōrtǫfǝl (Middelaar), bōrtǭfǝl (Helden, ... ), bū.rtǭfǝl (Weert), bǭrtǫfǝl (Heijen, ... ), bǭrtǭfǝl (Eigenbilzen, ... ), dis: døš (Spekholzerheide), kussen: kø̜sǝ (Swalmen), plateau: platō (Tessenderlo), plātō (Rothem), slede: slęj (Well), tafel: tōfǝl (Loksbergen), tǫafǝl (Heerlen), tǫfǝl (Bilzen, ... ), tǭfǝl (Neeritter), tafeltje: tø̜fǝlkǝ (Jeuk), voet: vut (Bevingen) Het vaak in hoogte verstelbare deel van de tafel- of kolomboormachine waarop het werkstuk wordt vastgezet. In het werkblad van de boortafel zijn daartoe verschuifbare beugels aangebracht waarmee het te bewerken voorwerp kan worden vastgeklemd. [N 33, 124] II-11
boortoestel voor buizen aanboormachine: ābōrmašiŋ (Bleijerheide) Werktuig waarmee gaten in een buis kunnen worden geboord. Het toestel is doorgaans zo uitgevoerd dat men er eerst een gat in de buis mee kan maken en vervolgens draad in de buiswand kan tappen. Er bestaan ook uitvoeringen van het toestel waarbij in onder druk staande leidingen kan worden geboord. Zie ook afb. 258. [N 64, 77] II-11
boorvijl boorvijl: bǭrvīl (Ottersum), boorvijltje: buǝrvilkǝ (Heel), bōrvilkǝ (Geulle), bǫarvilšǝ (Bleijerheide), bǭrvilkǝ (Herten, ... ), vijl: vājl (Bilzen), vijltje: vājlkǝ (Bilzen) Vijl waarmee de snijdende delen van een boorijzer worden aangescherpt. Het blad van de boorvijl kan plat, driehoekig of rond zijn. Ronde vijltjes worden voor het slijpen van slangboren en lepelboren gebruikt. Zie ook het lemma ɛzaagvijlɛ in de paragraaf over het onderhoud van de zaag.' [N 53, 179] II-12
boorwagen boorwagen: boarwāgǝ (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Wilhelmina]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Maurits]), bōrwān (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Willem-Sophia]  [Julia]  [Domaniale]), bǫ.arw˙ān (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]), bǭrwāgǝ (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]), boorwagen met twee boorhameren: boarwāgǝ met twiǝ bōrhamǝrǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), boorwagen met twee boorhamers: bǭrwāgǝ met twē bǭrhāmǝrs (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), boorwagen met twee hameren: bōrwāgǝ met twi hāmǝrǝ (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Domaniale]), bōrwān met tswaj hamǝrǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Laura, Julia]  [Domaniale]), dobbele boorwagen: dubǝlǝ boǝrwān (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Eisden]), dubbele: dubbele (Lanklaar  [(Eisden)]   [Eisden]), jumbo: jumbo (Eisden  [(Eisden)]   [Zwartberg, Waterschei]), žømbō (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Maurits]) Op een lorrie gemonteerde boorinstallatie waarmee tegelijkertijd twee of meer boorgaten gemaakt kunnen worden. Het woordtype "jumbo" (L 417, Q 7) is van toepassing op een boorwagen met vier of vijf boorhamers. [N 95, 814] II-5
boorwerktuig quäng: kweŋ (Kelmis) Werktuig bestaande uit een steenbeitel van ongeveer 70 cm lengte met bovenaan een dwarsgat waardoor men een hendel stak. Hiermee kon men het gesteente verbrokkelen en kon men na het bereiken van de vereiste boordiepte de beitel loswerken. Zie afb. 41. [monogr.] II-4
boorzuil boorknecht: boorknecht (Rekem  [(Zwartberg / Eisden)]   [Domaniale]), bōrknēǝt (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale, Willem-Sophia]  [Domaniale]), bōrknęǝt (Zie mijnen  [(Domaniale / Willem-Sophia)]  [Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Emma, Maurits]), bōrknɛx (Zie mijnen  [(Oranje-Nassau II / Oranje-Nassau III / Emma / Maurits)]  [Eisden]), boorsäule: bōrzǫjl (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale]  [Willem-Sophia]  [Domaniale]), boorzuil: boarzȳl (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Maurits]  [Maurits]), boorzuil (Chevremont  [(Julia)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Laura, Julia]  [Julia]  [Winterslag, Waterschei]  [Eisden]  [Domaniale, Wilhelmina]), bōrzȳl (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Maurits]  [Domaniale]), bōrzø̜jl (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]  , ... [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Domaniale]), būrzø̜jl (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Emma]), bǫ.arz˙ø̜jl (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]), bǭrzȳl (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Zwartberg, Waterschei]  [Maurits]), bǭǝrzyl (Heerlen  [(Emma)]   [Domaniale]), säule: zǫjl (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Zwartberg, Eisden]) Bij het boren gebruikt statief voor de boorhamer. Wanneer er perslucht in wordt toegelaten, zorgt de boorzuil niet alleen voor ondersteuning van de boorhamer, maar ook voor de boordruk. [N 95, 810; monogr.] II-5
boos beledigd: beledigt (Stein), beleidich (Vaals), bletsig: bleͅtsex (Eupen), colrig (<fr.): kollärig (Heerlen), këlêrig (Tongeren), kólèèrig (Sint-Truiden), Fr. colère  kollaerich (Sittard), vör wa zijë tog zoe klêrig: waarom zijt ge toch zo kwaad  klêrig (Kortessem), geaffronteerd: geaffronteerd (Caberg), gəāffrònteert (Maastricht), gekrenkt: gekrenkt (Noorbeek, ... ), geraakt: geraakt (Noorbeek, ... ), geraaktj (Ospel), gerákt (Gennep), gəraakt (Urmond), gestuurd: gəstūūrt (Loksbergen), cf. WNT XVI, kol. 406 s.v. "stuur (II)"A.1. stuursch, norsch, knorrig; boosaardig; lastig van humeur"etc.  gəstûût (Niel-bij-St.-Truiden), getreden: getreje (Oirlo), getreden zijn: getrōōje zin (Schimmert), giftig: giftich (Amby, ... ), giftig (As, ... ), giftig waere (Herten (bij Roermond)), giftig weurde (Maastricht), giftəch (Lommel), gif’tig (Tegelen), gĭĕftig (Oirsbeek), guftig (Geleen, ... ), guftəch (Meeswijk), (= zeer kwaad).  giftig (Vlijtingen), Waat wòrt er giftig, wiej ich det zag Zwao giftig wiej eine knien  giftig (Echt/Gebroek), gram: gràm (Sint-Truiden), grellig: grèllich (Heerlen), cf. Rheinisches Wörterbuch II, kol. 1391 s.v. "grellig"(adj.) 2.a. zornig, wütend....  grellig (Valkenburg), kwaad: kaawd (Jeuk), kao (Meijel), kao:t (Meeswijk), kaod (As, ... ), kaot (Doenrade, ... ), kaot zin (Schimmert), kaoët (Nieuwenhagen), kaoət (Amstenrade), koa (Bleijerheide, ... ), koad (Bingelrade, ... ), koad zeen (Lutterade), koat (Brunssum, ... ), koead (Epen), koeat (Banholt), koed (Borgharen, ... ), koed zien (Maastricht), koet (Amby, ... ), koewed (Mechelen), koeëd (Gulpen, ... ), koid (Berg-en-Terblijt), koo (Beverlo), kooad (Schaesberg), kood (Beverlo, ... ), kooj (Beverlo), koot (Hoeselt, ... ), kooäd (Schaesberg), kot (Rimburg), koàd (Valkenburg), kōād (Born), kōēd (Gulpen), kōēwd (Eys), kōͅt (Meeuwen), kuə (Eupen), kwaad (Leopoldsburg, ... ), kwaat (Maasbree), kwad (Geulle), kwao (Meijel), kwaod (Asenray/Maalbroek, ... ), kwaod zien (Hoensbroek, ... ), kwaod zièn (Sevenum), kwaot (Altweert, ... ), kwaòd (Sevenum), kwāōd (Blitterswijck, ... ), kwoad (Afferden, ... ), kwoat (Heel, ... ), kwōād (Baarlo), kwŏj (Gennep), kwâôd (Tienray), kâôd (Meerssen), (Meijel, ... ), kòòwət (Loksbergen), kòòët (Zonhoven), kòət (Heerlen), kój (Sint-Truiden), kôot (Niel-bij-St.-Truiden, ... ), kôêt (Epen), k‧uət (Eys), Eine kwaojen hòndj De kwaoj handj haef ¯m geraaktj Afl. kwaojigheid  kwaod (Echt/Gebroek), ps. Algemene note: Het omspellen van het Eksels dialect is misschien niet helemaal correct (geen spellingslijst daarvoor ik heb het bij benadering omgespeld!  kə.wət (Eksel), z.st.nmw.  kwoad (Wellerlooi), zelfst. nmw  kwoad (Well), lastig: lèstəg (Loksbergen), lelijk: lillek (Sint-Truiden), lelijk getreden: lailik getrao (Neer), (getreden).  lailik getrae (Neer), loens?: mar.: verbastering van "launisch"?  léúns (Meeswijk), narrig: narrig (Altweert, ... ), nijdig: néjəch (Lommel), nut: nut (Kapel-in-t-Zand), cf. Weijnen Etymologisch Dialectwoordenboek p. 137 s.v. "nut"= lelijk, slecht, boos (n.Limb.)  nut (Castenray, ... ), op zijn ponteneur staan: op zenne ponteneur stoon (Maastricht), op zijn tenen getreden: op də tienə gətreë (Wijnandsrade), op zən tienə gətreijd (Maastricht), spoors: spuûrs (Altweert, ... ), vals: vals (Maastricht), valsj (Bleijerheide, ... ), venijnig: veni-jnig (As), vies: vieze (Stein), vuil: voeel (Weert), vōēl (Tungelroy, ... ), vuil (Heythuysen), woest: wus (Bleijerheide, ... ), wŭs (Nieuwenhagen), wø.s (Eys), zich verbozen: zich verbuëze (Tungelroy) 01; kwaad [SGV (1914)] || boos || boos, kortaf || boos, kwaad || boos, kwaad ten gevolge van een belediging || boos, kwaad ten gevolge van een belediging [kwaad, boos, vuil] [N 85 (1981)] || boos, nijdig || boos, vals || gifitg || giftig (nijdig) || heftig, boos, lichtgeraakt || kwaad || kwaad (bn.) || kwaad, boos || kwaad, boos, toornig || kwaad, kwaadaardig || kwaad, woedend || toornig || woedend || woest, kwaad || zich kwaad maken III-1-4