e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
borstrok borst: bøst (Halen), borstlap: boͅrslap (Lummen), borstlijf: boͅrstlīf (Eisden), borstlijfje: boͅslaifkə (Millen), boͅsleͅfkə (Tongeren), borstrok: boersjrok (Borgharen), boorsrok (Caberg, ... ), boorstrok (Meijel), borschrok (Beek, ... ), borsjrok (Munstergeleen, ... ), borsrok (Beek, ... ), borstrok (Blerick, ... ), borstrok [boͅrstroͅk} (Neerharen), bosroͅk (Vliermaal), bōͅrstroͅk (Achel), boͅrsroͅk (Boorsem, ... ), boͅrstrok (Kermt), brosrok (Eygelshoven), bòòrsrok (Posterholt), bórsjròk (Hoensbroek), bórsrók (Roermond), bórstrok (Roermond, ... ), +/- 1945  borstrok (Venray), Dunner dan sjtoep.  borsjrok (Schimmert), gebreid van jaeger  borsrok (Venlo), gedragen onder het hemd  borstrok (Eijsden), in enkele gevallen nog gedragen door mensen ouder dan 70  borstrok (Tienray), informant: is van tricot  borstrok (Boeket/Heisterstraat), informant: voor mannen  borsrok (Maasniel), Mannen.  borstrok (Heerlen), mannenonderhemd met mouwtjesm gedragen door mannen vanaf ±14 jaar  borsrok (Vaals), nog maar zeer zelden gedragen  borsrok (Stramproy), vgl. humperok* (hemdrok).  boorsrok (Maastricht), werd onder het hemd gedragen  borsrok (Schaesberg), wordt gedragen over het lijfke  boorsrok (Itteren), wordt nog gedragen door mensen op hogeren leeftijd  boorsrok (Maastricht), wordt nog gedragen door vrouwen van boven de 55 jaar  borsrok (Tegelen), zie ook lyfke.  boësrok (Gronsveld), borstrokje: borströkske (Aldeneik), brassiretje (<fr.): brasjèèrke (Sint-Truiden), cache-corset (fr.): kaskorsē (Hamont), kaškoͅrse (Hasselt), kaṣkorse: (Paal), casaquin (fr.): Fr. casaquin, voor vrouwen  kazekĕ (Uikhoven), combinaison (fr.): koͅmbĕnezo͂ (Hasselt), flanel: In zomer. WNT: flanel, ontl. aan fr. flanelle uit eng. flannel. 1) Als stofnaam [...]; - 2) Als voorwerpsnaam. Kleedingstuk van de onder 1) genoemde stof, bestemd om op het bloote lichaam te worden gedragen. Een flanel wordt gewoonlijk over de geheele lengte met knoopen gesloten en heeft geen of korte mouwen.  flanel (Schimmert), WNT: flanel, ontl. aan fr. flanelle uit eng. flannel. 1) Als stofnaam [...]; - 2) Als voorwerpsnaam. Kleedingstuk van de onder 1) genoemde stof, bestemd om op het bloote lichaam te worden gedragen. Een flanel wordt gewoonlijk over de geheele lengte met knoopen gesloten en heeft geen of korte mouwen.  flanel (Brunssum), gestrikt ondergoed: gestrik ondergoed (Eigenbilzen), giletje (<fr.): žəlēkə (Bree), hart: hat (Opheers), hemdenrok: hemperok (Hout-Blerick), humperok (Maastricht, ... ), [sic, cfr. ook vraagstelling]  humperok (Maastricht), hemdrok: haemdrók (Sevenum), haemprok (Blerick, ... ), hemdrok (Horst, ... ), heͅmproͅk (Lommel), himdrok (Venray, ... ), hŭmprok, heumpròk (Maastricht), hémdrok (Gennep), hémprok (Baarlo), hêmprok (Weert), +/- 1925  hemdrok (Venray), gemaakt van flanelm molton of wol  himdrok (Venray), Ontwikkeling van homorganische (bilabiale) b na m.  heͅmbrok (Lommel), vroeger gemaakt van flanel en nu meer interlock of jaegerwol  himdrok (Venray), hemdsrok: hempsrok (Tegelen), hemsrŏk (Meijel), hĕĕmdsrok (Panningen), heͅmsroͅk (Meijel), hĭmpsrók (Egchel), hémsròk (Meijel), spelling: Frings  hömsròk (Paal), jupon (fr.): Van Dale (FN): jupon, (onder)rok.  jupon (Zonhoven), kamizool (<fr.): kamesaol (Stokkem), kamezaol (Tungelroy), kamezol (Hoeselt), kammezaol (Grathem, ... ), kammezool (Kinrooi, ... ), kammezòòl (Haelen), gedragen door mensen vanaf 50 jaar in de winter  kammezool (Ell), kamizooltje (<fr.): kammezeulke (Grathem), keurslijf: kieërslijf (Bilzen), knooplijfje: met knopen  knōōpliefke (Hoensbroek), lijf: lewf (Rotem), lijfje: lafkə (Opheers), lefkə (Beringen, ... ), leifke (Oost-Maarland, ... ), leifkə (Rotem), lejfke (Bree), lejfkə (Stokkem), lēͅfkə (Sint-Truiden), lĕfkə (Boekt/Heikant), leͅ`fkə (Hechtel), leͅfkə (Donk (bij Herk-de-Stad), ... ), leͅifkə (Genk, ... ), leͅjfkə (Val-Meer), lie:fke (Meijel), liefje (Bleijerheide), liefke (Amstenrade, ... ), lifke (Limbricht, ... ), lifkə (Kaulille), lijfke (Eijsden, ... ), līēfke (Schimmert, ... ), līfkə (Bocholt), lyfke (Gronsveld), lèfke (Sint-Truiden), léjfke (Bree), lɛfkə (Paal), [sic]  lēkə (Leopoldsburg), citaat informant: "als kind tot +-10 droegen wij een liefkem daarna gelukkig niet meer  liefke (Susteren), informant: bij kinderen  liefke (Panningen), informant: is van linnen  liefke (Boeket/Heisterstraat), informant: voor vrouwen  liefke (Maasniel), sleeptoon  lîefke (Waubach), Uitsl. verkl.  liefke (Weert), onderjak: ondǝrjak (Kelmis), onderjakje: ondərjeͅkskə (Bree), onderlijf: onderlijf(ken) (Lommel), ondəRlai.f (Tongeren), onnerlijf (Mal), oͅndərlif (Bree), oͅnərlef (Rosmeer), oͅnərlēv (Grote-Spouwen), u:nərlif (Opglabbeek), unərlēͅf (Romershoven), óngerlief (Susteren), ôôngerlief (Neeritter), onderlijfje: onderlefke (Rummen (WBD)), ongerlifke (Sittard), onərleifkə (Eigenbilzen), oͅndərleͅfkə (Borgloon), oͅndərlifkə (Teuven), oͅnərleͅfkə (Riksingen), óngerliefke (Tungelroy), onderstoep: ongerstub (Brunssum), oondersjtuub (Mechelen), oͅndərštup (Teuven), onderwambuis: ondərwaməs (Beverlo), onnerwammes (Lummen), overwerpkiel: uvverwerpkeel (Bocholtz), slaaplijf: slapleif (Lommel), slāpleͅif (Lommel), sloapli-jf (Bree), sloaplijf (Bree), sloplēͅf (Diepenbeek), slōplēͅf (Borlo), sluopla.if (Tongeren), sləplēͅf (Beverlo), sləpleͅf (Kwaadmechelen), stoep: schtoep (Mechelen, ... ), sjtŏĕb (Klimmen), sjtub (Sittard, ... ), sjtup (Brunssum, ... ), sjtuup (Puth), sjtüp (Klimmen), stup (Geulle, ... ), stuûp (Bree), borstrok wordt veelal vervangen door een T-shirt  sjtuup (Epen), Kort boerenbovenkleed.  schtoeb (Valkenburg), nog gedragen bij koud weer  sjtoeb (Klimmen), stoepje: sjtupke (Einighausen), sjtuupke (Herten (bij Roermond)), sjtüpke (Waubach), stoepke (Bree), stübke (Puth), tabbaard: Tabberd.  tabərt (Beverlo), tricot (fr.): triko (Uikhoven), wambuis: wa(oͅ)məs (Spalbeek), waməs (Beringen), wawmes (Sittard), wāməs (Borgloon), wambuisje: weimeske (Dilsen), weməskə (Zolder), weͅjməskə (Bree), wollen lijf: wolle lief (Puth) #NAME? || 1. borstrok || 2) borstrok voor vrouwen || borstrok || borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen || borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)] || borstrok, warme onderkleding, gedragen over het hemd (borsrok, hemdrok, hemdsrok, hemsrok) [N 02 (1960)] || borstrok, warme wollen onderkleding || Borstrok. Is in uw dialect een algemeen woord bekend voor borstrok? Bedoeld wordt het warme kledingstuk dat over het hemd wordt gedragen? [DC 62 (1987)] || borstrok; trui in vestvorm met knopen, slagerstrui || destijds een borstrok die over het nachthemd gedragen werd || Een onder het werkhemd gedragen hemd om het zweet in op te vangen. [monogr.] || hemdrok || Ondergoed voor mannen. [DC 62 (1987)] || Vrouwenondergoed [ook: lingerie, linergie?] [N 114 (2002)] || warm onderkledingstuk, boven het hemd gedragen || wollen borstrok II-4, III-1-3
borstrok (voor mannen) boezem: buzəm (Kermt), borstlap: bo:slap (Wintershoven), boͅslap (Borlo), bustlap (Rummen (WBD)), bøstlap (Halen), borstlijf: boͅrstlīf (Eisden), borstlijfje: boͅslaifkə (Millen), borstrok: boersjrok (Borgharen), boorsrok (Itteren, ... ), boorsròk (Wijk), borschrok (Puth, ... ), borsjrok (Klimmen, ... ), borsrok (Bocholtz, ... ), borstrok (Blerick, ... ), bortstrok (Tienray), bosrok (Kerkrade), bōͅrstroͅk (Hamont), boͅrsroͅk (Boorsem, ... ), boͅrstrok (Kermt), bórsjròk (Hoensbroek), bórsrók (Roermond), bórstrok (Roermond), hiereboorsrok (Maastricht), mansborstrok (Lanklaar), mansbosroͅk (Vliermaal), mansluuborsrok (Beesel), mansluujborstrok (Nunhem), gebreid van wol  borstrok (Susteren), gemaakt van flanel of jaegerwol  borstrok (Venray), gemaakt van interlock  borstrok (Stevensweert), gemaakt van jaeger of flanel  borsrok (Susteren), gemaakt van jaegerwol, flanel of molton  borsrok (Nieuwstadt), gemaakt van katoen  borstrok (Nuth/Aalbeek), borstrokje: borströkske (Aldeneik), borststoep: borssjtoep (Hoensbroek), flanelletje: WNT: flanel, ontl. aan fr. flanelle uit eng. flannel. 1) Als stofnaam [...]; - 2) Als voorwerpsnaam. Kleedingstuk van de onder 1) genoemde stof, bestemd om op het bloote lichaam te worden gedragen. Een flanel wordt gewoonlijk over de geheele lengte met knoopen gesloten en heeft geen of korte mouwen.  flenelke (Egchel), giletje (<fr.): zjileke (Lummen), hart: hat (Opheers), hemdrok: haemdrók (Sevenum), hemdrok (Horst), himdrok (Venray, ... ), hémprok (Baarlo), gemaakt van flanel  himrok (Venray), gemaakt van jaeger of katoen  haemprok (Venlo), hemdsrok: hempsrok (Tegelen), hĕĕmdsrok (Panningen), heͅmsroͅk (Meijel), kamizool (<fr.): kamezol (Hoeselt), kamezool (Urmond, ... ), kamizool (Neeritter), kammezaol (Grathem, ... ), kaməsol (Opheers), kaməzoəl (Halen), kaməzōl (Lummen, ... ), kaməzoͅl (Bree), kaoməza͂ol (Opglabbeek), keͅməzoəl (Donk (bij Herk-de-Stad)), kŏmmezōl (Hechtel), gemaakt van katoen  kammezaol (Tungelroy), kerelsborstrok: gemaakt van flanel  kels borstrok (Venray), lijfje: lefkə (Hasselt, ... ), leifke (Oost-Maarland, ... ), leifkə (Rotem), leͅfkə (Borgloon, ... ), liefke (Boekend, ... ), lifkə (Achel, ... ), lijfke (Eijsden), lyfke (Herk-de-Stad), lɛfkə (Paal), manslĕfkə (Boekt/Heikant), manslifkə (Kaulille), manslīfkə (Bocholt), manslèfke (Sint-Truiden), manəleͅifkə (Zichen-Zussen-Bolder), manəleͅjfkə (Val-Meer), onderlijf: (ónər)laif (Ketsingen), mansonərlēf (Eigenbilzen), mansoͅnərlēv (Grote-Spouwen), onderlijf (Lommel), oͅndərlēͅf (Sint-Truiden), oͅndərleͅf (Hasselt), oͅnərlef (Rosmeer), oͅnərleͅ`f (Hoeselt), óngerlief (Susteren), onderlijfje: (ónər)leͅfkə (Ketsingen), onderléjfke (Bree), oonderlīēfke (Mechelen), oͅndərlifkə vøͅr manslyj (Teuven), onderstoep: ongersjtuup (Schinnen), oondersjtuub (Mechelen), ònderstoep (Amstenrade), óngersjtup (Limbricht), gemaakt van tricot  ongerstuup (Simpelveld), onderwambuis: ondərwaməs (Beverlo), overhemd: Overhemd.  ōvərhøͅm (Beverlo), slaaplijf: mānsslepleͅf (Kwaadmechelen), slapleif (Lommel), slāpleͅif (Lommel), stoep: manslujschtoep (Mechelen), sjtoeb (Klimmen), sjtŏĕb (Klimmen), sjtup (Nieuwstadt, ... ), sjtuup (Epen), sjtüp (Klimmen), stup (Grathem, ... ), Dikke of dunne -.  sjtoep (Schimmert), stoepje: sjtupke (Einighausen, ... ), stübke (Puth), stüpke (Heerlerheide), gemaakt van wol of katoen  sjtupke (Sittard), tabbaard: Tabberd.  tabərt (Beverlo), tricot (fr.): triko (Uikhoven), wambuis: manswāməs (Borgloon), wammes (Lummen), wamməs (Tessenderlo), waməs (Kwaadmechelen), wambuisje: weməskə (Zolder), wollen lijf: wolle lief (Puth), zweethemd: zweithemd (Boekend) borstrok voor mannen [N 25 (1964)] || Mannenborstrok. [DC 62 (1987)] III-1-3
borstrok (voor vrouwen) boezem: bu:wəzəm (Opheers), boezempje: buzəmkə (Kermt), borstlijf: boͅrstlīf (Eisden), boͅslaif (Tongeren), borstlijfje: boͅslaifkə (Millen), borstrok: boerschrok (Mesch), boersjrok (Borgharen), borschrok (Valkenburg), borsjrok (Munstergeleen), borsrok (Bocholtz, ... ), borstrok (Blerick, ... ), boͅrsroͅk (Boorsem, ... ), bórsjròk (Hoensbroek), bórsrók (Roermond), vrobosroͅk (Vliermaal), vrollie [borstrok} (Venray), vroulieborstrok (Nunhem), vrouwluuborsrok (Beesel), vrəliborstrok (Lanklaar), flanel in de winterm katoen in de zomer  boorsrok (Itteren), gemaakt van flanel  borsrok (Kessel, ... ), gemaakt van flanel of gebreid van jaegerwol (katoen)  borstrok (Tienray), gemaakt van gebreid weefsel, bv. wol  damesboorsrok (Maastricht), gemaakt van gebreide wol, flanel of keper  borstrok (Venray), katoen of trict  borsrok (Waubach), borstrokje: borströkske (Aldeneik), cache-corset (fr.): kaskorsē (Hamont), kaskərseͅiə (Brustem), kaš kəRseͅt (Tongeren), kaškoͅRse (Hasselt), cache-corsetje (<fr.): kaskoͅrseͅkə (Beringen, ... ), Fr. cache-corset.  kásj-kórseeke (dim.) (Zonhoven), cache-misre (<fr.): kasjmie`zèr (Gronsveld), corselet (<fr.): Van Dale: corselet (Fr., verkl. v. Ofr. cors), combinatie van korset en bustehouder. *Van Dale (FN)!  koͅRslē (Hasselt), devant (fr.): dəva͂ (Halen), flanelletje: gemaakt van flanel of interlock WNT: flanel, ontl. aan fr. flanelle uit eng. flannel. 1) Als stofnaam [...]; - 2) Als voorwerpsnaam. Kleedingstuk van de onder 1) genoemde stof, bestemd om op het bloote lichaam te worden gedragen. Een flanel wordt gewoonlijk over de geheele lengte met knoopen gesloten en heeft geen of korte mouwen.  flanelke (Schinnen), WNT: flanel, ontl. aan fr. flanelle uit eng. flannel. 1) Als stofnaam [...]; - 2) Als voorwerpsnaam. Kleedingstuk van de onder 1) genoemde stof, bestemd om op het bloote lichaam te worden gedragen. Een flanel wordt gewoonlijk over de geheele lengte met knoopen gesloten en heeft geen of korte mouwen.  flanelleke (Venray), gestrikt lijfje: gesjtrik liefke (Swalmen), hemd: humme (Herk-de-Stad), hemdrok: haemdrók (Sevenum), hemdrok (Oirlo), himdrok (Venray, ... ), hemdsrok: hempsrok (Tegelen), interlock (eng.): Van Dale: interlock (Eng.), 1. dubbel breigoed van fijne garens, waarbij de lussen in de dwarsrichting niet op dezelfde hoogte liggen; - 2. ondergoed van zulk weefsel.  interlok (Tungelroy), jak: jak (Halen, ... ), jeͅk (Donk (bij Herk-de-Stad)), jupon (fr.): gemaakt van flanel  jupon (Zonhoven), kamizool (<fr.): kamezoal (Roermond), kammezaol (Roermond), kamizooltje (<fr.): kamizölke (Horst), keurslijf: kieërslijf (Bilzen), lijf: līēf (Puth), lijfje: (ôônger)liefke (Neeritter), lafkə (Opheers), lefkə (Zelem), leifke (Oost-Maarland, ... ), leifkə (Rotem), lejfke (Bree), lejfkə (Stokkem), lēkə (Kermt, ... ), lēͅfkə (Sint-Truiden), leͅfkə (Hasselt, ... ), liefje (Kerkrade), liefke (Amstenrade, ... ), lifke (Jabeek, ... ), lifkə (Achel, ... ), lijfke (Eijsden, ... ), līfkə (Meijel), lèfke (Sint-Truiden), lɛfkə (Paal), vrŏlilĕfkə (Boekt/Heikant), vrèùlilifkə (Kaulille), vrölieliefke (Neerpelt), vrəlīlīfke (Bocholt), wēverleͅifkə (Zichen-Zussen-Bolder), wēvərleͅjfkə (Val-Meer), gemaakt van flanel of molton  liefke (Ell), gemaakt van flanle of wol  liefke (Epen), gemaakt van tricot  liefke (Posterholt), Ook voor kinderen.  liefke (Heerlen), onderbloes: onderbloes (Venlo), onderkleed: oͅndərkleͅit (Bree), onderlijf: oͅnərlef (Rosmeer), oͅnərleͅ`f (Hoeselt), u:nərlif (Opglabbeek), ungərlewf (Rotem), vreleionərlēf (Eigenbilzen), wēvərsoͅnərlēv (Grote-Spouwen), óngerlief (Susteren), onderlijfje: onderléjfke (Bree), ongerliefke (Ittervoort), ongerlīēfke (Stevensweert), oonderlīēfke (Mechelen), oͅndərleͅfkə (Borgloon), oͅndərlifkə vøͅr vroͅlyj (Teuven), oͅnərleͅfkə (Riksingen), underlīēfke (Schimmert), ungərlĕifkə (Maaseik), òngerliefke (Hoensbroek), óngerliefke (Roermond), gemaakt van wol  onderlijfken (Lommel), onderstelsel: oͅndərsteͅlsəl (Borlo), onderstoep: oondersjtuub (Mechelen), onderstoepje: onger-sjtuubke (Klimmen), onderwambuis: ondərwaməs (Beverlo), overgooier: euvergöjer (Eksel), piszieltje: WNT: pissen, afl. pisziel, zieltje of wollen rok, die als onderkleed over het hemd gedragen wordt, thans vooral door kinderen. In Limburg gewoonlijk piszielke.  piszieëlke (Klimmen), pullover: gebreid of geweven  pulover (Uikhoven), slaaplijf: slapleif (Lommel), slāpleͅif (Lommel), vralislepleͅf (Kwaadmechelen), stel: steͅl (Diepenbeek), stoep: sjtoep (Schimmert), sjtŏĕb (Klimmen), vrolujschtoep (Mechelen), stoepje: sjtubke (Schimmert), sjtupke (Einighausen), stupke (Grathem), stüpke (Urmond), vrouluusjtupke (Ulestraten), gemaakt van wol  sjtuubke (Klimmen), suppe: Suppe. WNT: zie sub hanssop: De tot eene koppeling geworden eigennaam Hans Sop, vertaling van hd. Has Supp(e), de naam van eene komische tooneelfiguur die ontleend is aan de Franschen Jean Potage.  səpə (Beringen), WNT: zie sub hanssop: De tot eene koppeling geworden eigennaam Hans Sop, vertaling van hd. Has Supp(e), de naam van eene komische tooneelfiguur die ontleend is aan de Franschen Jean Potage.  səpə (Linkhout), tabbaard: Tabberd.  tabərt (Beverlo), wambuis: vrolēiwāməs (Borgloon), vrøliwa(oͅ)məs (Spalbeek), wambuisje: weməskə (Zolder), wollen lijf: gemaakt van wolm later acryl  wolle lief (Puth), ziepel: [Vgl. WNT ziep, zip, zipe, zjip, zjup: 1. vest, kort wambuis; 2. Door boeren gedragen borstrok (onder het bovenkleed gedragen)...]  sipəl (Tessenderlo) borstrok voor vrouwen [N 25 (1964)] || cache-corset (Fr.): onderlijfje || eng vrouwenonderlijfje zonder baleinen || Vrouwenborstrok. [DC 62 (1987)] III-1-3
borstspeld agrafe (fr.): əgraf (Wellen), borstspang: borstspang (Neeritter), bŏrspang (Maaseik), boͅrstspang (Bree, ... ), bórstsjpang (Roermond), borstspeld: bors-sjpeld (Tegelen), boͅrspeͅl (Hasselt), boͅrstspeͅl (Kaulille, ... ), boͅrstspeͅl(kə) (Bocholt), boͅstspeͅl (Linkhout), Bros-spèl (Oirlo), bøstspeͅl (Kwaadmechelen), bəstspeͅl (Tessenderlo), Borstspeld.  bəstspel (Leopoldsburg), broche (fr.): broche (Eksel, ... ), bros (Venlo, ... ), brosch (Puth), brosche (Rummen (WBD)), brosj (Beverlo, ... ), broš (Opheers, ... ), broͅs (Hamont), broͅš (Diepenbeek, ... ), bruš (Kanne), bròsj (Diepenbeek), brós (Haelen), [Fax Maurice Moyaerts 18/03/02]  broche (Vorsen), [oorspr. invoer Bros]  bros (Oirlo), Borstsierraad; grote doekspeld.  brosj (Maastricht), Broche.  broš (Beringen), Et. Fr. broche.  bròsj (Tongeren), Fr. broche.  brosj (Genk, ... ), brósj (Zonhoven), Fr. broche. Zie ook afb. p.84.  broisj (Hasselt), Vgl. Fr. broche.  brosj (Weert), clip (eng.): klïp (Tongeren), clips (<eng.): [sic] Van Dale: clip (Eng.), 2. sierspeld.  klips (Nuth/Aalbeek), dasspeld: dasschpeld (Valkenburg), dobbelspang: dobbelsjpang (Gronsveld), doekspang: dookspang (Maastricht), dookspeng (Grathem), doekspengel: dooksjpengel (Nunhem), grote spang: groötespang (Maasbracht), grote toespeld: grutə to͂ͅspeͅl (Kermt), haarspang: horspaŋ (Mechelen-aan-de-Maas), knipspang: knipsjpang (Sittard), knipsjpang? (Ulestraten), knipspang (Puth), knopspang: knupspaong (Opglabbeek), knöpspang (Oirsbeek), knopspeld: knopspeͅl (Romershoven), knopspäl (Meijel), knopspɛ:l (Wintershoven), knoͅpspeͅl (Borgloon, ... ), knopspengel: knopspingel (Mal), kopspang: koͅpspang (Eigenbilzen, ... ), kramspang: Door de week.  kremsjpang (Klimmen), neusdoekbroche (<fr.): nøusdukbrogə (Borlo), neusdoekenspeld: nuzzekespeld (Venray), neusdoekspang: nuzzikspang (Maastricht), neusdoekspeld: (was vroeger van glas)  nuisdookspeld (Hout-Blerick), Neusdoekspel.  nøzøkspeͅl (Beverlo), plaggenspang: plakke-sjpang (Klimmen), plagspang: plaxspaŋ (Grote-Spouwen), sicherheitsnaald (<du.): zicherheetsnold (Kerkrade), sierspang: sierspang (Stein), s Zondags.  seer-sjpang (Klimmen), sierspeld: sierspel (Weert), sluitspang: sjloeetsjpang (Herten (bij Roermond)), sloetspang (Chèvremont, ... ), sluitspeld: sloétspe͂l (Weert), spang: (grōēse) sjpang (Bocholtz), schpang (Mechelen, ... ), sjpang (Eijsden, ... ), spang (Amstenrade, ... ), spang (spengske) (Bree), spang [spang} (Neerharen), spaŋ (Eisden, ... ), špang (Stokkem), Opg.: verschicherongnald of spang.  spang (Kerkrade), spangetje: speͅngskə (Bocholt), speld: sjpeld (Baarlo), spel (Bree), spelt (Sevenum), speͅl (Beverlo, ... ), spɛl (Opheers), spengel: [WLD II.7: lm. speld, spengel (blz. 36)]  speŋəl (Riksingen), toespang: toespang (Ell, ... ), touwspang (Oost-Maarland), toͅuspaŋ (Val-Meer, ... ), tušpaŋ (Teuven), tuwspang (Bree), tû(w)spang (Bree), Ook dobbelsjpang.  toûwsjpang (Gronsveld), ss. sub spang.  tówspang (Uikhoven), zie spang.  tówspang (Uikhoven), toespeld: tawspeͅl (Romershoven), tāspeͅəl (Brustem), toespèl (Beverlo), toespèèl (Meijel), toespél (Gennep), toewspeld (Horst), touspel (Genk), toͅuwspeld (Hechtel), tuwspel (Zelem), tūspeͅl (Donk (bij Herk-de-Stad), ... ), tôuspel (Kortessem), tøͅspeͅl (Hasselt), betekenis: werd meestal met veiligheidsspeld langs de achterzijde gesloten  tøspeͅl (Hasselt), De toe speld (de touwe spel).  tau speͅl (Boekt/Heikant), Toe (= dicht, gesloten) + speld.  toauwspèl (Achel, ... ), Toespeld.  tuspel (Beringen), toespengel: tōēsjpéngel (Haelen), i.e. een toe speld (=veiligheidsspeld).  tau speŋəl (Tongeren), versicherungnaald (<du.): Opg.: verschicherongnald of spang.  versicherongnald (Kerkrade), versicherungsnaald (<du.): verzicheróngsnold (Kerkrade) *toespeld [veiligheidsspeld] || agrafe: spang, gesp om een kledingstuk te doen sluiten, meestal haak || borstsieraad van vrouwen en meisjes || borstspeld || broche || broche, sierspeld || broche: borstspeld || broche: grote doekspeld, borstsieraad, inz. van vrouwen en meisjes || broche: sierspeld || sierspeld [N 114 (2002)] || sierspeld; vrouwendoekspeld, speld van schoenen || sluitspeld || sluitspeld, speld waarvan de punt wordt vastgezet in een dopje of haakje zodat men zich daaraan niet kan bezeren, voor de luier || speld waarmee de slippen van de grote omslagdoek voor de borst bijeen worden gehouden [N 25 (1964)] || veiligheidsspeld || voorwerpen die tot versiering dienen [sier, smeer, smuk, opsmuk, opschik, tooi] [N 86 (1981)] III-1-3
borststuk van een schort bavette (fr.): bavet (Leopoldsburg, ... ), boezel: bozəl (Rekem), boezelaar: boezelair (Borgharen), boezeleer (Maastricht, ... ), boezelier (Millen), boezem: boezem (Beek, ... ), boezembe (Diepenbeek), boeëzem (Klimmen), boosum (Urmond), boozem (Amstenrade, ... ), bozem (Neeroeteren, ... ), bozəm (Eisden), boëwzem (Hoensbroek), bōzem (Einighausen), bōzəm (Boorsem, ... ), buzəm (Achel, ... ), buəzəm (Hasselt), būzem (Romershoven), būzəm (Beringen, ... ), bŭzəm (Donk (bij Herk-de-Stad)), bôêzem (Hoensbroek), böözem (Schinveld), boezemlapje: buzəmleͅpəkə (Zelem), boezemstuk: buzəmstøk (Bocholt), buzəmstøͅk (Kaulille), boezeroen: boezeroen (Hoensbroek), buzərun (Lanklaar), borst: brös (Kerkrade), böst (Kwaadmechelen), bøst (Kwaadmechelen), borstlap: der bröslap (Hoensbroek), borststuk: borststuk (Grathem), borststök (Ell), bo͂ͅrste͂ͅk (Opglabbeek), bwosteuk (Val-Meer), böststuk (Beverlo), bəststøk (Beverlo), bovenste stuk van de voordoek: bovəstə stək van də vəreung (Linkhout), bovenste, het -: bø̄vəstə (Hasselt), bovenstuk: baovesjtök (Swalmen), bovestuk (Neerpelt), bovvesjtuk (Bocholtz), bweuverstuk (Zichen-Zussen-Bolder), frontje: fruntje (Sittard), hart: hert (Egchel, ... ), hartje: hartje (Meijel, ... ), hatteke (Sint-Truiden), herdje (Echt/Gebroek), hertje (Herten (bij Roermond), ... ), hertjes (Tegelen), hertsje (Eijsden), heͅtəkə (Tessenderlo), hèrtje (Stevensweert), hartje  hetteke (Tessenderlo), hartlapje: hertlepke (Ittervoort, ... ), help: heləp (Hamont), hemdje: heumpke (Oost-Maarland), hondsgetuig: honsgetuug (Gronsveld), honsXətuiX (Paal), hònsgetèèg (Paal), moeilijk leesbaar  hònsXətaoX (Paal), lapje: lepke (Hoensbroek), lijf: lief (Stein), līēf (Horst, ... ), lijfje: liefke (Nieuwenhagen, ... ), modestietje (<fr.): Fr. modestique [?].  modestieke (Hasselt), platstuk: WNT: plat (III), ss. platstuk, 3. Gewestelijk (hier en daar in Z.-Ndl.) als naam voor de beide schouderstukken van een kiel of hemd, van achteren tegen elkaaar genaaid.  plat steͅk (Bree, ... ), plat stək (Halen, ... ), platstuk (Eksel, ... ), platstək (Mechelen-aan-de-Maas), platstukje: WNT: plat (III), ss. platstuk, 3. Gewestelijk (hier en daar in Z.-Ndl.) als naam voor de beide schouderstukken van een kiel of hemd, van achteren tegen elkaaar genaaid.  platstukske (Neerharen), scholkje: schölkske (Neerpelt), schouderstuk: sjouverstök (Tungelroy), šoͅwərst^k (Maaseik) benaming voor corset, bh en jarretelles || boezemdoekje: kanten doekje achter de bloes om het décolleté wat te bedekken || borststuk aan een boezelaar || borststuk aan een boezelaar of schort || borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)] III-1-3
borstsuçon borstsuçon: borssǝqon (Born), bōrssǝzõ (Lanaken), bōrstsøzon (Horst, ... ), bōrsǝsoŋ (Maastricht) Volgens de informant van L 271 loopt deze suçon vanaf de zijzak naar de helft van de middenborst. [N 59, 94c; N 59, 94b] II-7
borsttuig borstgescheer: bors˲gǝšīr (Herten), børs˲gǝšēr (Melick), bǫrst˲gǝšēr (Baexem, ... ), bǫrst˲gǝšīr (Merselo), bǫrst˲gǝšīǝr (Haelen, ... ), bǫrs˲gǝšiǝr (Tegelen), bǫrs˲gǝšēr (Swalmen), borstgetuig: borstgetuig (Boorsem, ... ), borst˲gǝtȳx (Horn), buš˲gǝtȳx (Oost-Maarland), bø̜st˲gǝtǫǝx (Tessenderlo), bōrst˲gǝtȳx (Meijel, ... ), bōrs˲gǝtȳx (Maastricht, ... ), bǫrs(t)˲gǝtø̜x (Kiewit), bǫrst˲gǝtȳx (Bocholt, ... ), bǫrst˲gǝtøi̯x (Rotem), bǫrst˲gǝtø̜x (Lommel), bǫrst˲gǝtēi̯x (Bree), bǫrst˲gǝtī.x (As), bǫrst˲gǝtīǝx (Opglabbeek), bǫrs˲gǝtȳx (Lanklaar, ... ), bǫrs˲gǝtø̜i̯x (Maaseik), bǫrs˲gǝtē̜x (Hasselt), bǫrs˲gǝtęx (Gelieren Bret), bǫst˲gǝtø̜̄ǝx (Niel-Bij-Sint-Truiden), bǫs˲gǝtai̯x (Mal), bǫs˲gǝtø̜̄x (Diepenbeek), borsthaam: borshām (Berg, ... ), borsthaam (Elen, ... ), boršhām (Guttecoven), broshām (Heerlerheide, ... ), busthǭm (Oost-Maarland), buǝshǭm (Gronsveld), bōrshǭm (Sint Pieter, ... ), bōršhām (Mechelen, ... ), bǫ.shǭ.m (Beverst), bǫ.shǭm (Hoeselt, ... ), bǫrsthām (Oirsbeek, ... ), bǫrst˱ām (Geistingen, ... ), bǫršhām (Klimmen, ... ), bǫs(h)ǭm (Bilzen), bǫshǭ.m (Neerrepen, ... ), bǫshǭm (Munsterbilzen, ... ), bǭ.shǭ.ǝm (Widooie), bǭ.shǭm (Vliermaal, ... ), borstlap: bøstlap (Zelem), borststuk: borststuk (Blerick, ... ), bǫrsstøk (Helchteren, ... ), bǫrsstęk (Gruitrode), bǭrststøk (Neerpelt), borsttuig: borsttȳx (Maasbracht, ... ), bricole: bricole (Oostham), drekhaam: drękǭm (Veldwezelt), gareel: gareel (Berverlo, ... ), gre ̞e.l (Brustem), grendǝl (Mopertingen), grięl (Hoepertingen, ... ), griɛl (Berlingen, ... ), grēl (Melveren), grē̜l (Berg, ... ), gǝril (Wijer), gǝriǝl (Alken, ... ), gǝrēl (Binderveld, ... ), gǝrē̜l (Hees, ... ), gǝręi̯l (Borgloon), gǝręlj (Voort), hondentuig: hondentuig (Loksbergen), hondsgetrek: hǫns˲gǝtrø̜k (Godschei), hondsgetuig: hondsgetuig (Berbroek, ... ), hons˲gǝtø̜̄x (Kwaadmechelen, ... ), hons˲gǝtī.x (Opglabbeek), hons˲gǝtīi̯.x (Niel-bij-As), hānts˲gǝtȳx (Overpelt), hǫns˲gǝt>x (Paal), hǫns˲gǝtø̜̄.x (Diepenbeek, ... ), hǫns˲gǝtø̜̄i̯.x (Sint-Lambrechts-Herk), hǫns˲gǝtø̜i̯.x (Houthalen), hondshaam: hondshaam (Meeswijk, ... ), honšhām (Neerbeek), hǫntsām (Lanklaar, ... ), ophaam: o.phām (Zepperen), paardsgetuig: pęts˲gǝtø̜x (Rummen), plathaam: plashām (Bocholtz), plathām (Bleijerheide, ... ), trekhaam: trekhām (Reijmerstok, ... ), veldhaam: vɛlthām (Klimmen), voorlap: vøi̯rlap (Halen), voorste borstgetuig: vø̄rstǝ bǫrst˲gǝtø̄x (Beringen), wagengescheer: wāgǝgǝšiǝr (Tegelen), wagentuig: wāgǝtȳx (Posterholt, ... ) Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51] I-10
borstvliesontsteking fleuris: fl":rəs (Opgrimbie), fl"rəs (Bommershoven, ... ), fl"ərəs (Ingber), fle.rəs (Meeuwen), fleeres (Rosmeer, ... ), fleerəs (Kermt), fleiris (Bilzen), fleres (Tessenderlo), fleris (Bree), flerus (Kuringen), fleures (Amby, ... ), fleuris (Amby, ... ), fleurīs (Meijel), fleurus (Eijsden, ... ), fleurès (Wellen), fleurës (Lanklaar), fleurəs (Amstenrade, ... ), fleŭris (Brunssum), flēres (Bree), flēreəs (Linde), flēris (As), flērəs (Hasselt, ... ), flēürəs (Reuver), flĕŭris (Schimmert), fluirus (Loksbergen), flurris (Meijel), fluuris (Heerlerbaan/Kaumer), fluèris (Echt/Gebroek), flūūres (Oirsbeek), flèùeris (Thorn), flèùris (Susteren), flééres (Opglabbeek), flêures (Swalmen), flêûris (Nunhem), flë:rəs (Martenslinde), flöres (Beverlo, ... ), flööris (Grevenbicht/Papenhoven), flø:rəs (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), fløreͅs (Koninksem), fløris (Hoepertingen), flørəs (Gelinden, ... ), flø͂ͅYrəs (Borgloon), fløͅres (Sint-Huibrechts-Lille), fløͅrəs (Vliermaal), flûurəs (Heerlen), flərəs (Tessenderlo), Kil. pleuris.  fleeres (Hasselt), Volgens de informant wordt dit woord gebruikt om een longontsteking - in het Fr. pneumonie en niet pleurésie - aan te duiden.  fleurres (Oostham), longontsteking: longontstékking (Meijel), pleuris: pleiris (Geleen), pleures (Oirlo), pleuris (Boekend, ... ), pleurus (Blerick, ... ), pleurəs (Heel, ... ), pluuris (Meerlo), plö:res (Montzen), plöeris (Susteren), (druuge en natte pleuris)  pleuris (Blerick) pleuris [ZND 05 (1924)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || Pleuris: ontsteking van het borstvlies dat om de longen zit en de binnenkant van de borstkas bekleedt; pleuritis (pleuris, fleuris, floris). [N 84 (1981)] || pleuritis III-1-2
borstwering afsluiting: afslē̜teŋ (Berverlo), boeiplank: bujplaŋk (Tungelroy), borst: bros (Heerlen), bøst (Tessenderlo), bǫǝrst (Venray), borstwering: borstwering (Hoensbroek), borswē̜reŋ (Herten), boršwē̜reŋ (Posterholt), bøstwęjǝreŋ (Tessenderlo), bø̜stwē̜jǝreŋ (Tessenderlo), bōrstwēreŋ (Helden, ... ), bōrswēreŋ (Maastricht), bǫrstwē.reŋ (Panningen), bǫrstwēreŋ (Leuken, ... ), bǫrstwē̜reŋ (Heerlen, ... ), bǫrswēreŋ (Gronsveld, ... ), bǫrswē̜reŋ (Herten, ... ), bǫršwēreŋ (Houthem, ... ), bǫršwē̜reŋ (Klimmen), bǫšwē̜reŋ (Schimmert), borstwerk: borstwē̜rǝk (Meeuwen), bōrstwęrek (Helden, ... ), bōrstwę̄rek (Meijel), bǫrstwęrǝk (Leunen), bǫrstwɛrǝk (Ell), brusting: brøsteŋ (Eys), brüstung: brystuŋ (Bleijerheide), galerijplank: galǝriplaŋk (Meeuwen), geländer: gelɛndǝr (Eys), jǝlɛndǝr (Bleijerheide, ... ), gevelsteun: gījǝvǝlstø̜jn (Wellen), grijpplank: grīpplaŋk (Klimmen), hulpplank: hølǝpplāŋk (Oud-Caberg), leuning: leuning (Heerlen), lø̄neŋ (Beek, ... ), lø̜̄neŋ (Neeritter, ... ), rugbred: røk˱brɛt (Bleijerheide), rugleuning: rexlējǝneŋ (Genk), rugleuning (Hoensbroek), røkløneŋ (Rijckholt), røklø̄neŋ (Schimmert), røxlø̄neŋ, røklø̜jniŋ (Sint-Truiden), rø̜klø̄neŋ (Beek, ... ), schermplank: šɛrǝmplaŋk (Herten), schoor: šǭr (Beek), schrikplank: šrekplaŋk (Heerlen), schutzbred: šuts˱brɛt (Kerkrade  [(meervoud: šuts˱brēr)]  ), steigerkop: stęjgǝrkǫp (Montfort), steigerleun: štīgǝrlø̄n (Heerlen), steigerleuning: stęjgǝrlø̄neŋ (Venlo), stellingleun: stęleŋlø̜n (Lozen), stellingleuning: stɛleŋlē̜neŋ (Meeuwen), tussenstuk: tøsǝstø̜k (Oud-Caberg), valplank: valplaŋk (Leuken, ... ), veiligheidsplank: veiligheidsplank (Heythuysen, ... ), zoldermuur: zøldǝrm ̇ūr (Bleijerheide) Het 70 tot 100 cm hoge, gemetselde bovenstuk tussen zoldervloer en dak. Zie ook afb. 49a. [N 31, 34e; N 54, 155] || Leuning in de vorm van een plank die op ongeveer 1 meter hoogte boven de steigervloer aan de binnenkant van de staanders wordt bevestigd. Zie ook afb. 18. [N 32, 3f; monogr.] II-9
borstzak(je) binnenmaal: bənəma.l, -ə, -meͅlkə (Neeroeteren), borstmaal: borsmaal (Eisden), borstmoͅ.l (Horpmaal), borstmaaltje: borstméélkə (As), borstmêëlke (Genk), boͅrsmēͅlkə (Lanklaar), bòsméélkə (Bilzen), borsttas: boeësj-tes (Eijsden), boorsj-tésj (Meerssen), boorstaes (Wijk), bors-tèsj (Bleijerheide), borstes (Herten (bij Roermond), ... ), borstesch (Born), borstesj (Doenrade), borsttès (Haelen, ... ), borsttèsj (Stein), bōrsteͅs (Lanaken), borsttasje: boersjtesjke (Borgharen), boorsteske (Maastricht), bors-tèske (Venlo), borschtèschke (Valkenburg), borsj-tesjke (Klimmen), borstesjke (Lutterade, ... ), borsteske (Boekend, ... ), borstteske (Echt/Gebroek, ... ), bòrstèsjkə (Holtum), bórsteske (Roermond), borstzak: borstzak (Genk, ... ), borszak (Venlo), borstzakje: boorszekske (Caberg), boorszèkskse (Maastricht), borstzakje (Opglabbeek), borszekske (Kerensheide), bórszekske (Roermond), bôrst-zekske (Bergen), bovenbuideltje: bovəbul’jə (Kwaadmechelen), bōvəbøͅlkə (Beringen), bovenmaal: bòvəmāl (Stokkem), bovenmaaltje: boͅvəmɛlkə (Mechelen-aan-de-Maas), būəvəmēlkə (Rotem), bôeveméélkə (Bilzen), bovenste buideltje: b.v. he ha ö stùferke in-t booveste bölke va zène jas.  booveste bölke (Beverlo), bovenste maaltje: buúveste mèèlke (Meeuwen), voor sigaren, pijp, sigarettepijpje, "stofferke  buúveste mèèlke (Meeuwen), boventas: baovetès (Grathem), bouvetès (Sint-Truiden), bouvəteͅs (Herk-de-Stad), boventasje: baove teske (Maasniel), baove-tèske (Tegelen, ... ), baoveteske (Baarlo, ... ), baovetèske (Venray), bauvetéske (Rummen (WBD)), bouvetäske (Grazen (WBD)), boveteske (Eksel, ... ), bovəteͅskə (Halen, ... ), bōvətēͅskə (Achel), bōvəteͅskə (Linkhout), bōvətɛskə (Zolder), boͅuvəteͅskə (Niel-bij-St.-Truiden), böveteske (Lummen), bøvəteͅəskə (Kermt), buideltje: bulkə (Paal), bəlkə (Beverlo), gilettas (<fr.): gilie-tes (Heugem), gilettasje (<fr.): sgielietesjke (Beek), zielietèschku (Mesch), hartmaal: hḁtmōͅl (Borgloon), jassentasje: jassetèske (Egchel), kamizoolstasje (<fr.): camesoolstesjke (Brunssum), kammesolstesjke (Oirsbeek), klein buideltje: klein builtje (Lommel), (klein builtje)  klämbøͅl?jən (Lommel), klein maaltje: kl;i moͅlkə (Opheers), kle mølkə (Val-Meer), klee mèelke (s-Gravenvoeren), klēͅn melkə (Rosmeer), kleͅin maəlkə (Vliermaal), kleͅin mōͅlkə (Romershoven), kleͅin mølkə (Zichen-Zussen-Bolder), klein tasje: klei teͅskə (Borlo), klein tejske (Munstergeleen), klein tèske (Eind), klē teəskə (Schulen), leftasje: leftaeske (Wijk), leftesjke (Brunssum), lefzakje: lefzekske (Blerick, ... ), lokkertjestasje: lokkertjesteske (Ell), maaltje: maalke (Rotem), maolke (Diepenbeek), meëlke (Houthalen), mēͅlkə (Eigenbilzen, ... ), molkə (Hoepertingen), mōͅalkə (Wintershoven), mōͅlkə (Diepenbeek), mäölke (Eijsden), mølkə (Tongeren), møͅlkə (Ketsingen), in jas en vest  mèùlke (Oost-Maarland), plakjestas: [sic] (mog. Van Dale: plak 1 / 4, 2 / 5).  plékskesjtaesj (Klimmen), pochet (<fr.): porchit (Bemelen), porsjet (Oirsbeek), posjet (Hoensbroek), pošeͅt (Velm), poͅšeͅt (Hasselt), pəšɛt (Donk (bij Herk-de-Stad)), pochetje (<fr.): pochke (Sint-Truiden), pochétje (Puth), posjetje (Weert), poͅšeͅtšə (Rekem), pochetmaaltje (<fr.): posjetmaolke (Borgloon), posjétméélke (Neeroeteren), pošetmøͅlkə (Riksingen, ... ), poxeͅtmeͅlkə (Maaseik), poͅšətmaelkə (Bree), pəsetmelkə (Hoeselt), pochettas (<fr.): pezjéttaesj(ke) (Klimmen), pochettasje (<fr.): pezjéttaesj(ke) (Klimmen), pochet-tèsjke (Mheer), pochetteschke (Heerlen), pochettesjke (Limbricht), pochetteske (Maastricht), pochettäske (Grazen (WBD)), pochettèske (Gronsveld), porchetteske (Maastricht), porsjèt tèjsjke (Mechelen), posjetteske (Swalmen), posjettèske (Tungelroy), požeͅteͅskə (Sint-Truiden), poͅšeͅtēͅskə (Teuven), pəšeͅteͅskə (Halen), [Allicht gewoon spellingsvariant]  pochetteteske (Klimmen), pochetzak (<fr.): pochet-zak (Venlo), pochetzakje (<fr.): porchetzekske (Schimmert), posjötzekske (Bree), poͅšetzekskə (Hasselt), poͅšeͅtseͅkskə (Mechelen-aan-de-Maas), pəšɛtzɛkskəs (Boorsem), schijttasje: [denominatief van schijten; los van scheet]  sjēttééske (Panningen), sigarentasje: segaarentééske (Panningen), segaaretēsjke (Klimmen), segaretèsjke (Einighausen), sigaretesjke (Hoensbroek), stikzakje: stèkzekske (Roermond), stoefermaaltje: [Van Dale: stoefzakdoek, &lt;gew.&gt; pochet]  stufərmølkə (Millen), stoefertje: [Van Dale: stoefer -&gt; stoefzakdoek, &lt;gew.&gt; pochet]  stufərkə (Eisden), stoeferzakje: [Van Dale: stoefzakdoek, &lt;gew.&gt; pochet]  stoeferzakske (Tessenderlo), tas op de borst: tɛ̄jš opən brost (Montzen), tasje: teschjke (Heerlerheide), tesjke (Waubach), teske (Blerick, ... ), teͅskə (Beringen, ... ), tèsjke (Buchten, ... ), tèske (Meijel), vestjestasje: vesjesteske (Broekhuizen, ... ), wambuismaaltje: weͅimesmēͅlke (Bree), zakdoekentasje: zakdoketeschke (Meerssen), zakje: zakske (Leopoldsburg) borstzak || borstzakje van een jas || borstzakje van vest || de buitenzak ter hoogte van de borst [N 59 (1973)] || pochetzakje, borstzak [N 23 (1964)], [N 23 (1964)] III-1-3