e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bout van de asstroppen boulon: bǝloŋ (Beverst, ... ), bout: bō.t (Diepenbeek, ... ), bō.ǝt (Genk), bǫw.t (As, ... ), schroef: srūf (Godschei) De bout waarmee de verschillende onderdelen van de asstroppen met elkaar verbonden worden. [JG, 1a] II-12
bout van een schroef boulon: bulon (Tessenderlo), bout: bǫlt (Venlo), draadeinde: drǭt˱enj (Posterholt), schroefbout: šruf˱bōts (Bleijerheide) De van draad voorziene pin aan het uiteinde van een houtschroef. [N 54, 37a] II-12
boutenschaar, betonschaar armscheer: ɛrǝmsxēr (Bevingen), betonscheer: bǝtonšīr (Helden, ... ), bǝtǫnsxiǝr (Meerlo), bǝtǫnsxēr (Heijen, ... ), bǝtǫnšīǝr (Rothem), boutenscheer: bǫwtǝsxiǝr (Oostrum), bǫwtǝsxēr (Siebengewald), bǫwtǝsxēǝr (Well), bǫwtǝšīǝr (Neeritter), boutentang: bōtǝtsaŋ (Simpelveld), kloek: kluk (Reuver), knipscheer: knepšīǝr (Spekholzerheide), kniptang: kneptaŋ (Helden, ... ), prestang: prɛstaŋ (Loksbergen), scheer: skēr (Jeuk) Soort zware tang met een lengte van 35 tot 105 cm die dient om bouten, metalen staven en betonijzer te knippen. Zie ook afb. 143. In Q 83 werden bouten met een zaag of met behulp van een slijpschijf verwijderd. Zie ook het lemma "slijpschijf". [N 33, 265; N 33, 290] II-11
boutijzer blokijzer: blǫkīzǝr (Reuver), bout: bø̜jt (Meeuwen), bōǝt (Doenrade, ... ), bǫwt (Bilzen), boutenijzer: bowtǝnīzǝr (Lanaken), bō ̞tǝīzǝr (Eijsden), bǫwtǝnīzǝr (Eisden, ... ), boutijzer: bǭtīzǝr (Noorbeek), boutsijzer: bō.tsīzǝr (Bleijerheide), bǫwtsīzǝr (Neeroeteren), ijzer: ęjzǝr (Diepenbeek), kachelijzer: kaxǝlīzǝr (Lutterade, ... ), plaatijzer: plãtęǝzǝr (Schulen), stovenijzer: stōvǝnīzǝr (Echt), strijkbout: stri-jkbǫwt (As), strikbolt (Venlo), strīkboǝt (s-Gravenvoeren), strīkbø̜jt (Meeuwen), štrikbǫwt (Schinnen), štrīǝkbōǝt (Voerendaal), strijkboutje: strīkbɛjtšǝ (Meeuwen), strijkijzer bet blokjes: strē̜.kē̜.zǝr bę blø̜kskǝs (Zolder), strijkijzer met (losse) klotsen: štrīkīzǝr męt (lōs) kløts (Montzen) Een hol strijkijzer met losse bouten erin, die verwarmd moeten worden. De informant van K 361 vermeldt dat dit eigenlijk een ijzer voor de naaister is, omdat het lichter is dan het persijzer. De informant van L 416 geeft aan dat de bouten in een kachel verwarmd worden. Voor de informant van Q 99 is het een onbekend ijzer. [N 59, 21b; N 59, 20] II-7
bouwemmer aker: ākǝr, āʔǝr (Lommel), ǭʔǝr (Tessenderlo), bouwemmer: bǫwęmǝr (Kerkrade), eker: īkǝr (Opglabbeek, ... ), emer: ijǝmǝr (Tessenderlo), imǝr (Gelieren Bret, ... ), ēmǝr (Koersel), ęjmǝr (Blerick, ... ), īmǝr (Berverlo, ... ), ɛjmǝr (Panningen, ... ), emmer: emǝr (Bree, ... ), ømǝr (Beek, ... ), ø̜̄ʔǝmǝr, ø̄jǝmǝr (Lommel), ęmǝr (Waubach), ɛmǝr (Kerkrade), giettob: gīttǫp (Diepenbeek), houtemmer: hǫlts˱ęmǝr (Vaals), houten eker: ǫwtǝn jē̜kǝr (Boorsem), houten tob: hōtǝ tǫp (Schinveld), hǫwtǝ tǫp (Sittard), houteren emer: hø̜ltǝrǝn ɛjmǝr (Tegelen), houteren emmer: hǫwtǝrǝ ømǝr (Tungelroy), ijzeren emer: ęjs˱dǝrǝ ēmǝr (Sint-Truiden), kalkemer: kalǝk˱imǝr (Sint-Truiden), kalǝk˱ęjmǝr (Helden, ... ), kalkemmer: kalǝk˱ømǝr (Neeritter), kalǝk˱ęmǝr (Bleijerheide), kalǝk˱ɛmǝr (Meijel, ... ), metsemer: mɛts˱ēmǝr (Bevingen), mortelaker: mǫrtǝlāʔǝr (Lommel), mortelemer: mortǝlimǝr (Zonhoven), mortelemmer: mǫrtǝlø̄jǝmǝr (Lommel  [(moderner dan mortelaker)]  ), oude emmer: ǫwǝn ømǝr (Maaseik), specie-emer: spēsi-ęjmǝr (Weert), specie-emmer: spēsi-ɛmǝr (Venray), spijsemer: špīs˱ęjmǝr (Helden), spijsemmer: spīs˱ømǝr (Montfort), spijstob: špīstǫp (Klimmen), tob: top (Hoeselt, ... ), tōp (Stokrooie), tǫp (Alken, ... ), wateremer: wātǝręjmǝr (Weert), wateremmer: wasǝręmǝr (Kerkrade), zinkemmer: zeŋk˱ęmǝr (Vaals), zinken eker: zē̜ŋkǝn jē̜kǝr (Boorsem), zinken emer: zeŋkǝn ɛjmǝr (Blerick), zīǝŋkǝn ēmǝr (Sint-Truiden), zinken emmer: zeŋkǝ ømǝr (Tungelroy), zinken tob: zeŋkǝ tǫp (Sittard) Houten of metalen, tegenwoordig ook van kunststof vervaardigde emmer die door de metselaars wordt gebruikt om er water, mortel, enz. in te doen. [N 30, 23b; monogr.] II-9
bouwen bouwen: bo.ǝ (Diepenbeek), bowǝ (Diepenbeek, ... ), buwǝ (Asenray / Maalbroek, ... ), buwǝn (Dilsen), bōwǝ (Heerlen), bōǝn (Genk), bǫwǝ (Alken, ... ), bǭwǝ (Horst, ... ), bǭǝ (Houthalen), kunstraat uitbouwen: kønsrāt utbǫwǝ (Beek), mooi werk: mǫj węrk (Venray), opwerken: ǫpwɛrǝkǝ (Rummen, ... ), raat bouwen: rǭt buwǝ (Herkenbosch), raten komen deruit: rǭtǝ komǝ drū.t (Tegelen), was bouwen: was bouwen (Hasselt), was zweten: was zwęjtǝ (Born), werk: wɛrk (Lommel), werken: werken (Kerkhoven, ... ), werkǝ (Geistingen, ... ), wirkǝ (Stein), wɛrkǝ (Asenray / Maalbroek, ... ) Het maken van de wasraat door de bijen. Steeds begint de zwerm met het bouwen van de werkbijenraat, het zogenaamde fijn werk. Vervolgens gaat ze over tot het maken van grof werk of darrenraat. Normaal bouwt de zwerm van boven naar beneden d.w.z. de punt van de zeshoek wijst naar beneden, maar ze kan ook andersom werken. Onder alle omstandigheden blijft de zwerm echter efficiënt werken. [N 63, 16a; Ge 37, 54] II-6
bouwgrond aanlaag: ānlǭx (Beek, ... ), aanleg: ānlęq (Ell), aanlegbreedte: ālɛqbrējdǝ (Eys), aanzet: ānzęt (Klimmen), aanzetlaag: ānzętlǭx (Panningen, ... ), basislaag: bāzeslǭx (Tegelen), bodem: bōdǝm, bōm (Neeritter), bouwlaag: buwlǭx (Herten), draagvlak: drāx˲vlak (Meeuwen), eerste laag: ęjstǝ luǝf (Bilzen), ɛstǝ lǭx (Tessenderlo), eerste zool: iǝštǝ zǫal (Bleijerheide), funderingsvoet: føndēreŋs˲vōt (Heerlen), føndē̜reŋs˲vōǝt (Lozen), grondfundering: grontføndēreŋ (Klimmen), grondlaag: gro ̝ntlǭx (Leuken, ... ), grontjlǭx (Montfort), grontlǭx (Oud-Caberg, ... ), grǫntjlǭx (Beek), grǫntlōx (Sint-Truiden), leemlaag: lēmlǭx (Gronsveld, ... ), niveau van onder: nīvo van ondǝr (Genk), onderste laag: ōndǝrštǝ lǭx (Rothem), ǫndǝrstǝ luǝf (Bilzen), traslaag: tǝraslǭx (Mesch), vaste grondlaag: vastǝ grǭntlǭx (Bree), vlijlaag: vlęjlǭx (Helden, ... ), vlęjlǭǝx (Hoensbroek), voet: vos (Kerkrade), vō ̝.t (Meeuwen), vōt (Hoensbroek, ... ), waterpaslaag: wǭtǝrpaslǭx (Mopertingen), werkvloer: węrǝk˲vlūr (Heythuysen, ... ), zandlaag: zantlǭx (Leuken, ... ), zaŋklǭx (Heerlen, ... ), zãntlǭx (Venray), zāntlǭx (Ottersum) De vaste grond die de basis vormt voor de fundering. Wanneer men gebruik maakt van zand als basislaag, wordt dit doorgaans aangestampt of met behulp van water verdicht. Dit laatste noemde men in K 278 'aanwateren' ('anwowǝtǝrǝn'). De woordtypen 'vlijlaag' en 'werkvloer' duiden respectievelijk de basislaag aan van een gemetselde fundering en van een fundering die is uitgevoerd in gewapend beton. [N 31, 3a; monogr.] II-9
bouwland `: fē̜.ljt (Maasmechelen, ... ), fē̜.ljtš (Beringe), fē̜.lt (Bergen, ... ), fē̜i̯lt (Stevoort), fē̜lt (Arcen, ... ), fęljtš (Leut), akker: akǝr (Aldeneik, ... ), dɛkǝr (Kolonie), nakǝr (Heythuysen), ākǝr (Hasselt), ę.kǝr (Achel), ękǝr (Donk, ... ), akkergrond: akkergrond (Grazen, ... ), akǝrgronjtj (Boeket, ... ), akǝrgrunt (Leuken), akǝrgrōnjtj (Posterholt, ... ), akǝrgrōnt (Gronsveld, ... ), akǝrgrōŋk (Heerlen), akǝrxrunt (Neeroeteren), ęʔǝrgront (Lommel), akkerland: akkerland (Achel, ... ), akǝrlanjtj (Geistingen, ... ), akǝrlant (Eisden, ... ), akǝrlaŋk (Baarlo, ... ), akǝrlānt (Gronsveld, ... ), akǝrlɛnjtj (Einighausen), ākǝrlānt (Bocholt), akkerveld: akkerveld (Lommel), bouwakker: bouwakker (Echt), bouwgrond: bouwgrond (Borgloon, ... ), bugronjtj (Sittard), buu̯gronjtj (Montfort), buu̯grōnt (Hoensbroek), bǫu̯wgronjtj (Eind, ... ), bǫu̯wgrōnt (Boorsem, ... ), bouwland: bouwland (Leuken, ... ), bowlaŋk (Nieuwenhagen, ... ), bulanjtj (Roermond), bulɛnjtj (Born, ... ), buwlanjtj (Brunssum, ... ), buwlānt (Heerlen), buwlɛnjtj (Berg), byi̯wlant (Bree), bǫu̯wlanjtj (Baexem, ... ), bǫu̯wlant (Maastricht, ... ), bǫu̯wlaŋk (Baarlo, ... ), bǫwlānt (Gennep, ... ), bouwveld: bǫu̯wvɛltj (Echt), eind: (Heerlen, ... ), geveld: gǝvęlt (Ubachsberg), gewande: gewande (Banholt, ... ), gǝwan (Heerlerheide, ... ), gǝwanj (Berg, ... ), gǝwanjtj (Limbricht), gǝwant (Gronsveld, ... ), gǝwaŋ (Hoensbroek, ... ), gǝwānj (Epen), jǝwaŋ (Eygelshoven), (mv)  gǝwęnj (Elsloo), gǝwęŋ (Heerlen), grond: gronjtj (Nederweert), gront (Beringen, ... ), groŋk (Baarlo, ... ), groŋkt (Panningen), grōnt (Neerpelt), kamp: kamp (Tegelen), kampje: kɛmpkǝ (Venray), kouter: kō.tǝr (Kozen), kǫu̯tǝr (Kerkom, ... ), kǭtǝr (Mettekoven), labeur: labeur (Peer, ... ), labi̯ør (Ketsingen, ... ), labyø̄r (Riksingen), labø.ǝr (Tessenderlo), labør (Boekt Heikant), labøu̯rǝ (Vorsen), labø̜r (Diepenbeek), labēr (Kermt), lǝbør (Diepenbeek), lǝbē̜i̯ǝr (Beverst), labeurgrond: labeurgrond (Bocholt, ... ), labii̯ǝrsgront (Beverst), labi̯ørgrǫnt (Tongeren), labuǝrgront (Alken), laby.ǝrgrǭnt (Zepperen), labørgront (Berverlo, ... ), labørgrōnt (Lanaken, ... ), labørgrǫnt (Borgloon, ... ), labø̄rgront (Gutschoven, ... ), labø̄rgrunt (Wellen), labø̄rgrǫnt (Zonhoven), labø̄rgrǭnt (Hamont), labø̜̄rgro.nt (Zolder), labø̜i̯ǝrgront (Tessenderlo), lābø̜̄rgrōnt (Zichen-Zussen-Bolder), lābērgront (Oud-Winterslag), lǝbi̯ørgront (Tongeren), lǝbi̯ø̄rgront (Riksingen), lǝbyǝrgront (Romershoven), lǝbøǝrgront (Vliermaal), lǝbērgront (Hasselt, ... ), labeuring: labeuring (Oost-Maarland, ... ), labȳreŋ (Spaubeek), labøreŋ (Neerharen, ... ), labø̄reŋ (Beringen, ... ), labø̄u̯reŋ (Oirsbeek), labø̜̄reŋ (Sint Pieter), labø̜reŋ (Neerpelt), labē̜reŋ (Eigenbilzen, ... ), labīreŋ (Eigenbilzen), lābø̜̄reŋ (Zolder), labeurland: labeurland (Ellikom, ... ), labi̯ø̄rlant (Grote-Spouwen, ... ), labi̯ø̄rlānt (Tongeren), labyu̯rlant (Sint-Lambrechts-Herk), labȳrlant (Ulbeek), labørlant (Rutten), labø̄rlant (Jeuk, ... ), labø̄rlānt (Lanaken), labø̄ǝrlant (Wellen), labø̄ǝrlānt (Broekom), labø̜i̯rlant (Neerpelt), labērlant (Hasselt, ... ), labī.rlant (Eigenbilzen), labīrlant (Bilzen), lābø̄rlānt (Kanne), lǝbørlant (Houthalen), lǝbē̜rlant (Zutendaal), land: la.nt (Beverst, ... ), la.ŋk (Bocholtz, ... ), lanjtj (Baarlo, ... ), lant (Aalst, ... ), lantš (Kessel), laŋk (Baarlo, ... ), laŋkt (Helden, ... ), laŋt (Melick), laǝnt (Lottum, ... ), lãi̯.nt (Eupen), lont (Geistingen), lā.nt (Astenet, ... ), lā.ŋk (Tegelen), lā.ŋkt (Raeren), lānjtj (Holtum, ... ), lānt (Aalst, ... ), lāŋk (Helden, ... ), lāǝnt (Mook), lɛnjtj (Born, ... ), lɛnt (Kaulille), landbouwgrond: landbouwgrond (Limmel), landbouwland: lā.nbøwlā.nt (Lommel), open stuk: uǝpǝ štøk (Eijsden), plaats: plaats (Zonhoven), plak: plak (Arcen, ... ), ploegland: ploegland (Hamont), pluxlānt (Val-Meer), stuk: štø̄.k (Raeren), štø̜k (Lutterade), stuk land: štø̜k lant (Mechelen), veld: fę.lt (America, ... ), fęljt (Maaseik), fęlt (Amby, ... ), fęltj (Rotem), fęǝlt (Merselo), fɛ.lt (Berg, ... ), fɛi̯lt (Diepenbeek, ... ), fɛljt (Wellen), fɛljtj (Bree, ... ), fɛlt (Aalst, ... ), fɛltj (Amstenrade, ... ), fɛltš (Helden, ... ), fɛlš (Eisden), fɛǝlt (Zichen-Zussen-Bolder), fɛ̄.i̯ljt (Kuringen, ... ), fɛ̄.i̯lt (Alken, ... ), fɛ̄.ljt (Vechmaal, ... ), fɛ̄.ljtš (Molenbeersel, ... ), fɛ̄.lt (Achel, ... ), fɛ̄.ltš (Grevenbicht / Papenhoven), fɛ̄i̯lt (Eupen), fɛ̄ljt (Genk, ... ), fɛ̄ljtj (Bree), fɛ̄ljtš (Baexem, ... ), fɛ̄lt (Berverlo, ... ), fɛ̄ltj (Born, ... ), fɛ̄ltš (Susteren), fɛ̄lš (Opgrimbie), fɛ̄ǝljt (Groot-Gelmen), fɛ̄ǝlt (Zepperen), vø̜ljtj (Opoeteren), vø̜lt (Herk-de-Stad), vē̜.ljt (Alken, ... ), vē̜.lt (As, ... ), vē̜i̯.ljtš (Eisden), vē̜i̯.lt (Eupen, ... ), vē̜jlt (Mechelen-Bovelingen), vē̜ljtj (Berbroek, ... ), vē̜ljtš (Hasselt), vē̜ljš (Maaseik), vē̜lt (Bergen, ... ), vę.ljt (Berg, ... ), vę.ljtj (Bocholt, ... ), vę.ljtš (Dilsen, ... ), vę.ljš (Boorsem, ... ), vę.lt (Achel, ... ), vęi̯.ljt (Stevoort), vęi̯.ljtš (Beek, ... ), vęi̯ljtš (Molenbeersel, ... ), vęi̯lt (Eupen, ... ), vęljt (Hasselt, ... ), vęljtj (Beek, ... ), vęljš (Stokkem), vęlt (Aalst, ... ), vęltš (Bocholt), vęǝlt (Helchteren), vɛ.lt (Sint Huibrechts Lille, ... ), vɛi̯lt (Diepenbeek, ... ), vɛjlt (Kortessem), vɛl (Wellen), vɛljt (Grote-Brogel, ... ), vɛljtj (Amstenrade, ... ), vɛlt (Aalst, ... ), vɛltš (Hasselt), vɛlš (Opgrimbie, ... ), vɛǝlt (Venlo), vɛ̄.lt (Aubel, ... ), vɛ̄.ǝlt (Baelen), vɛ̄ljtj (Boukoul, ... ), vɛ̄lt (Beringen, ... ), vɛ̄ltš (Maaseik), veldaarde: vɛltē.t (Waubach), veldgrond: veldgrond (Genk, ... ), vē̜ltgront (Borgloon), vē̜ltgrǫnt (Kiewit), vē̜ltxrōnt (Rekem), vęi̯ltgrǭnt (Spalbeek), vęltgrunt (Maaseik), vęltgrǫnt (Bree), vęltxrǫnt (Gingelom), vɛljtgroŋk (Helden), vɛljtjgroŋkt (Panningen), vɛltgronjtj (Ittervoort, ... ), vɛltgroŋk (Blerick, ... ), vɛltgrō.nt (Leunen), vɛltgrō.ŋk (Tegelen), vɛltgrōnt (Meijel), vɛltgrōntj (Neeritter, ... ), vɛltgrōŋk (Boekend, ... ), vɛltxrǫŋt (Genk), zaailand: zowei̯lānt (Kwaadmechelen) Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.] I-8
bouwval barak: barak (Echt/Gebroek), brak (Bleijerheide, ... ), brāk (Gennep, ... ), bràk (Tongeren), Ennen âlde brák is niks werd  brák (Castenray, ... ), waem zól in zón brak wille wone  b(e)rak (Roermond), bouwvallig: b‧øͅi̯valex (Meeuwen), braad: Dat is mij daor ennen âlden braoj  braoj (Castenray, ... ), gebraak: gebraak (Venlo), Dat is mij daor \'n gebraak  gebraak (Castenray, ... ), gevaak: gevaak (Roermond), kadol: kadó.l (Hasselt), kedó.l (Hasselt), kast: Wat ¯n aw kas van ¯n hoes, van ¯ne wagel  kas (Maastricht), kaval: kaval (Genk), kavalje: kavaalje (Maastricht), keet: kiaet (Echt/Gebroek), keviep: kəvip (Altweert, ... ), kot: kot (Gronsveld, ... ), kót (Zonhoven), E kot van ¯n hoes  kot (Maastricht), kraam: kraom (Gronsveld), krak: krák (Castenray, ... ), krempel: krɛmpəl (Stokkem), krot: krót (Sint-Truiden), loge (fr.): loͅtš (Eupen), oude barak: aldən brak (Venlo), schabraak: sxabrāk (Blitterswijck, ... ), Dat is \'n echt schábbraak  schábbraak (Castenray, ... ), schavaak: sxavāk (Venlo), schervaak: sxərvā.k (Ospel), schevaak: schevaak (Nederweert, ... ), sxəvā.k (Altweert, ... ), šəvāk (Stokkem), schlevaak: schlevaak (Nederweert), sxləvā.k (Nederweert), tispel: tespəl (Tungelroy) (oud) vervallen gebouw etc. || barak, keet, bouwvallig huis || bouwsel dat op instorten staat || bouwval || bouwval, bouwvallig huis || bouwvallig || bouwvallig gebouw || bouwvallig huis || bouwvallig huis, krot || bouwvallige woning || bouwvallige, slechte woning || gammel huis of bouwwerk || gebouw in vervallen staat || gebrekkig bouwsel || klein armoedig of vervallen huis || klein, armoedige of vervallen woning || kot || krot || oud bouwvallig gebouw || oud bouwvallig houten huis || oud bouwvallig huis || oud en bouwvallig bouwsel || oud huis || oud vervallen (groot) gebouw, voertuig || oud vervallen gebouw || oud vervallen gebouw(tje) of voertuig (auto, fiets enz.) || oud vervallen huis || oud, bouwvallig gebouw || oud, bouwvallig huis || oud, vervallen (groot) huis || oud, vervallen gebouw || oud, vervallen huis || vervallen (groot) huis || vervallen huis III-2-1
bouwvallig kadullijk: kadøʔələk (Lommel) bouwvallig, niet sterk III-2-1