e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bouwvoor akkergrond: akǝrgro.nt (Vijlen), akǝrgront (Opitter), akǝrgrontj (Obbicht), akǝrgrõnt (Grote-Spouwen), akǝrgrǫnt (Brustem, ... ), akkerlaag: akǝrlou̯x (Maasmechelen  [(verouderd)]  ), akǝrlǭx (Mheer, ... ), akkervoor: akǝr[voor] (Grote-Spouwen, ... ), bouwaarde: buu̯ę̄rt (Margraten), bǫu̯ę̄rt (Bree), bouwgrond: buu̯gro ̝ntj (Oirsbeek), bōgrǫnt (Opheers), būgrontj (Obbicht), bǫu̯gronjtj (Beesel, ... ), bǫu̯gront (Blerick), bǭu̯grōŋk (Bocholtz), bouwlaag: bãu̯lū ̞ǝx (Vliermaal), bouwlaag (Helchteren, ... ), bou̯Iǭǝx (Rekem), bou̯lǭx (Hoensbroek, ... ), bu ̞u̯lǭx (Maaseik), buu̯lǭx (Herten, ... ), bø̄ ̞lǭx (Kiewit), bōlōx (Bolderberg), bōlǭx (Hoeselt), bōu̯lu̯ōf (Riksingen), bőu̯lōx (Spalbeek), būlǭx (Geistingen, ... ), bǫu̯Iǭu̯x (Maasmechelen), bǫu̯Iǭx (Aldeneik, ... ), bǫu̯loǝx (Beverst, ... ), bǫu̯luǝx (Mal), bǫu̯lō ̞ǝx (Waubach), bǫu̯lōx (Diepenbeek, ... ), bǫu̯lūǝx (Romershoven), bǫu̯lǭ ̞x (Lommel), bǫu̯lǭx (Boorsem), bǭu̯lōx (Sint-Truiden), bouwvoor: bou̯[voor] (Hoensbroek), buu̯[voor] (Maasbracht, ... ), bōu̯[voor] (Heerlen), bū[voor] (Jabeek, ... ), bǫu̯[voor] (Aijen, ... ), bovenaarde: bōvǝnę̄ǝrt (Hamont), bovenbouw: bǭvǝbūǝ (Stein), bovengrond: bōvǝgront (Valkenburg), bǭvǝgrontj (Einighausen, ... ), bǭvǝgrōnt (Cadier), bovenlaag: bōvǝlōx (Eisden, ... ), būǝvǝlǭx (Gronsveld), bǭvǝlǭx (Herten), bovenste laag: bu̯ǫvǝstǝ loǝf (Wintershoven), bøę̄vǝstǝ Iǭx (Heythuysen, ... ), de bovenste grond: dǝ bōvǝstǝ grõnt (Neerpelt), de goede bodem: dǝr gō bō ̞ǝm (Mechelen), de goede drek: dǝr jǫu̯ǝ drɛ ̝k (Bleijerheide), dǝr jǭu̯ǝ drɛ ̝k (Bocholtz), de goede grond: dǝ goi̯ǝ grõnt (Arcen), dǝ goi̯ǝ grǫnt (Zolder), dǝ gōi̯ǝ groŋt (Oost-Maarland), dǝ gui̯ǝ grõnt (Meerlo), dǝ gui̯ǝ grǫnt (Diepenbeek, ... ), dǝ gǫu̯ǝ grontj (Nieuwstadt), dǝr goi̯ǝ grōnt (Mheer), dǝr gou̯ǝ gront (Klimmen), dǝr gou̯ǝ groŋk (Waubach), dǝr gō grōnt (Margraten, ... ), dǝr gōǝ gront (Hoensbroek), de goede laag: dǝ gui̯ lǭx (Neerpelt), dǝ gō lǭx (Gulpen), de goede voor: dǝ gui̯ voǝr (Beverst), de overste grond: dǝr øę̄vǝštǝ gro.ŋk (Simpelveld), de vette grond: dǝ vętǝ grǭnt (Zepperen), de voor: dǝ [voor] (Cadier, ... ), de zwarte: dǝ zwartǝ (Ell, ... ), dǝ zwãrtǝ (Sevenum), de zwarte aarde: dǝ zwartǝ ę̄rt (Blerick, ... ), dǝ zwɛtǝ ē̄ ̝ǝr (Linkhout, ... ), dǝ žwartǝ ę̄rt (Helden, ... ), de zwarte drek: dǝr žwa(r)tǝ drɛk (Hoensbroek), de zwarte grond: de zwártǝ grǫnt (Hechtel), dǝ zwartǝ gront (Meijel, ... ), dǝ zwartǝ grontj (Tungelroy), dǝ zwartǝ grōnt (Arcen, ... ), dǝ zwartǝ grǫ.nt (Genk), dǝ zwatǝ grõnt (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), dǝ zwatǝ grǫnt (Borgloon, ... ), dǝ zwęʔǝ grǫnt (Tessenderlo), dǝ zwɛrtǝ gront (Beringen, ... ), dǝ zwɛtǝ grǫnt (Halen, ... ), dǝ žwartǝ grontj (Boukoul, ... ), dǝ žwartǝ grōŋt (Eijsden), dǝ žwartǝ grõnt (Cadier), erfgrond: ęrǝf˲grǫnt (Leopoldsburg), goede zwarte zavel: gōi̯ǝ zwartǝ zāvǝl (Eisden), grond om op te trekken: grontj˱ om ǫp tǝ trękǝ (Haelen), humuslaag: hymǝslōǝx (Vliermaal), hymǝslǭx (Berverlo), hømǝslǭx (Rotem), labeurgrond: labøę̄rgrǫnt (Opheers), lǝbø̄rgrǫnt (Zelem), moer: mōr (Blerick, ... ), nerf/erf: dǝ nɛrǝf (Arcen, ... ), dǝ ɛrǝf (Blerick, ... ), dǝn ɛ.rǝf (Steyl, ... ), dǝn ɛrǝf (Milsbeek, ... ), dǝn ɛ̄ ̝rǝf (Broekhuizen, ... ), ǝt˱ ɛrǝf (Blerick, ... ), ɛrǝf (Baarlo, ... ), nutz- (d.)/notslaag: notslǭx (Mechelen), ploegdiepte: plōx ˱dēptǝ (Cadier), ploeglaag: ploxlǭx (Gronsveld, ... ), pluxlōǝx (Gingelom), ploegvoor: plox˲[voor] (Noorbeek, ... ), plōx˲[voor] (Berkelaar), plǫu̯x˲[voor] (Sittard), roof: rūǝf (Meldert), teelaarde: teelaarde (Montfort), tēlē ̞ǝrt (Schinveld), tēlēǝr (Zolder), tēlę̄rt (Venlo), teelgrond: tēlgronjt (Susteren), tēlgront (Hoensbroek), tēlgrontj (Maasniel, ... ), tēlgrõnt (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), tēlgrǫnt (Lummen), teeltaarde: tēlt˱ę̄ǝrt (Brunssum), teeltlaag: tēltlǭx (Geleen, ... ), vette: vędjǝ (Tongeren), voordiepte: vōrdep˱dǝ (Helden), zaailaag: zēǝlǭx (Munstergeleen) De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d] I-1
boven de grond aan de dag: an dǝr dāx (Kelmis), over dag: øvǝr dāx (Kelmis) [monogr.] II-4
boven tegen het dak bovenweer: bǭǝvǝwēr (Heerlen  [(Emma)]   [Domaniale, Wilhelmina]), in de kop: en dǝr kǫp (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Laura, Julia]), in de verst: en dǝ viǝš (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), ovenweer: oǝvǝwēr (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Emma]  [Domaniale]), ǭǝvǝwēr (Heerlen  [(Emma)]   [Emma]), weer de berg aan: wēr dǝr bɛrx ā (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale]  [Domaniale]) Boven tegen het dak van een mijngang. De opgaven "ovenweer", "in de kop" en "in de verst" zijn specifiek van toepassing op het bovenste gedeelte van een steengang (Lochtman pag. 59). [N 95, 195; monogr.] II-5
bovenbalk bovenbalk: bōvǝbalk (Tessenderlo), bǭvǝbalǝk (Eygelshoven, ... ), bǭvǝn˱balǝk (Tegelen), trekbalk: tręk˱balǝk (Weert) De horizontale balk in het voorkeuvelens ter hoogte van de wolf in het achterkeuvelens. Op de bovenbalk is de makelaar geplaatst. Zie ook afb. 15. [N O, 45g] || De zware horizontale paal van de T-vormige karsteun. Zie ook afb. 196. [N G, 62c] II-12, II-3
bovenbeen achterste bovenbeen: ęxǝrstǝ bǭvǝbęi̯n (Maasniel), bovenarm: bovenarm (Venlo), bovenbeen: bȳvǝbɛ̄i̯n (Bree, ... ), bø̜vǝbēn (Ottersum), bōvǝbiǝn (Kwaadmechelen, ... ), bōvǝbē (Kerkrade), bōvǝbęi̯n (Gronsveld, ... ), bōvǝbīǝn (Meijel), bōǝvǝbęi̯n (Meeswijk, ... ), būvǝbɛ̄n (Oost-Maarland), būǝvǝbē̜i̯n (Weert), bǫu̯vǝbīn (Gingelom), bǫvǝbɛi̯n (Lanklaar), bǭ.vǝbē. (Waubach), bǭvǝbē (Oirsbeek), bǭvǝbęi̯n (Baarlo, ... ), bovenpijp: bōvǝpīp (Meijel), bǫvǝpīp (Venray), bovenpoot: bōvǝpūt (Koersel), bǭu̯vǝput (Diepenbeek), bǭu̯vǝpūt (Sint-Truiden), bǭu̯vǝpūu̯ǝt (Paal), bovenste been: bø̄vǝstǝbi̯n (Mechelen), bø̜̄vǝstǝbiǝn (Niel-Bij-Sint-Truiden), onderarm: onderarm (Afferden, ... ), ondǝrɛ̄rǝm (Hamont), ǫndǝrɛ̄rǝm (Bocholt), onderarmbeen: oŋǝrrǝmbē̜i̯n (Sittard), opperarm: opǝrarǝm (Heerlen), overbeen: ø̜̄vǝrbē (Moresnet), ǭvǝrbē̜n (Hombourg), spier: špēr (Remersdaal), voorarm: vē.r.rǝm (Hasselt), voorbeen: vø̄rbęi̯n (Blerick), vīǝ.rbē.n (Genk), voorpoot: vø̄rpūǝt (Kinrooi) Zie afbeelding 2.21. [N 8, 32.3] I-9
bovenbeschuit bovenkant: bōvǝkant (Maastricht, ... ), bovenkorst: bawvǝkors (Blerick), bø̜̄vǝkǭrst (Ottersum), bō.vǝkō.rs (Panningen), bōvǝkōrst (Helden), bǭvǝkors (Hout-Blerick), bǭvǝkorst (Heythuysen), bǭvǝkōrs (Arcen), bovenste: b ̇ø̜̜̄vǝlstǝ (Melick), bø̜vǝštǝ (Geleen), deksel: dęksǝl (Rekem), dop: dop (Tegelen), glacé: glasē (Kwaadmechelen), kapje: %%meervoud%%  kɛpkǝs (Tegelen), kleurkant: klø̄rkānt (Oost-Maarland), kop: kop (Neerpelt), kopje: køpkǝ (Bocholt), korst: kos (Mal), kǫwǝš (Gulpen), kruin: kryŋ (Noorbeek), krȳn (Ulestraten), krūn (Gronsveld), oven: oavǝ (Kerkrade), rug: røk (Jabeek), spiegel: špęjǝl (Kerkrade) Er was gevraagd naar de "bovenkant van de beschuit". Het kan zijn dat een enkel woordtype duidt op "beschuit die van het bovenste gedeelte van de beschuitbol wordt gebakken". [N 29, 65a] II-1
bovenbies boordbandje: bōrtbɛntjǝ (Maasbree), bovenbies: bǭvǝbis (Milsbeek) De bies die aan de binnenzijde aan de bovenkant bij het inschot in een schoen aangebracht wordt. Volgens de informant van L 163a is de bovenbies de bies over de voorst of v√∂rst van de schoen. Zie afb. 23. [N 60, 18e] II-10
bovenbies [wld ii.10, p. 26] boordbandje: boordbendjes (Maasbree), bovenbies: Bies over de voorst [vörst] van de schoen (de voorschoen).  baovəbiĕs (Milsbeek) Kent u de woorden bovenbies (tek. 18e) en rugbies (18e2)? Wat bedoelt men ermee? Hoe spreekt u het uit? [N 60 (1973)] III-1-3
bovenbonkelaar asrad: asrad (Horn), bonkel: boŋkǝl (Sint Odilienberg), bonkelaar: bonkelaar (Beegden, ... ), boŋkǝlēęr (Maasbracht), boŋkǝlę̄r (Beesel, ... ), boŋkǝlǝr (Meijel, ... ), bu ̞ŋkǝlę̄r (Horn), bōŋklǝr (Molenbeersel), karbonkel: karbonkel (Munstergeleen), kroonrad: kroonrad (Helden, ... ), krūǝ.nrāt (Herten), ritsel: retsǝl (Munstergeleen) De bonkelaar aan de bovenzijde van de koning dat bij sommige Hollandse molens de wieg vervangt. [N O, 50g; Sch 39a; A 42A, 103; monogr.; A 42A, 11; A 42A, 11 add.] II-3
bovenboom boompje: bø̜mkǝ (Oirsbeek), bovenrichel: bǭvǝrexǝl (Limbricht), bovenste slager: bōvǝstǝ slēgǝr (Tessenderlo), dekboom: dęk˱bōm (Eygelshoven  [(meervoud: dęk˱bø̄m)]  , ... ), dęk˱bǫwm (Tegelen), dekhout: dɛkhǫwt (Montfort), deklat: dęklat (Kinrooi, ... ), dekplank: dękplaŋk (Kinrooi), lijst: līst (Echt), zomer: zø̜jmǝr (Weert) De balk of lat die de zijwand in de lengte van de karbak aan de bovenkant afsluit. Zie ook afb. 198.3 en het lemma ɛzijwandɛ in wld I.13, pag. 24 e.v.' [N G, 60c] II-12