e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
brandmuur brandmuur: braŋkmōr (Helden, ... ), haardsmuur: hē̜ǝtsmuǝr (Simpelveld), muur: mū.r (Wijnandsrade), rug: rɛx (Eigenbilzen), schutsmuur: šø̜tsmūr (Reuver), smeedbedmuur: smęjbętmūr (Montfort), voorsteenmuur: vōrstęjnmōr (Neeritter), vuurmuur: vȳrmūr (Bevingen) De muur in de smidshaard waartegen het smidsbed is aangebracht. Bij ouderwetse smidsvuurhaarden, waarbij de luchtstroom aan de zijkant van het smidsvuur werd toegevoerd, liep de blaasbalgpijp uit in een verbreed uiteinde dat één geheel uitmaakte met een dikke ijzeren plaat, het oogijzer. Deze plaat was met ijzeren bouten aan de brandmuur verankerd. Zie ook het lemma "brandmuur" in Wld I.6, pag. 29-30. [N 33, 25] II-11
brandmuur tussen woonhuis en stal afscheiding: āfšęjeŋ (Dilsen), binnengevel: benǝgiǝvǝl (Houthalen), binnenmuur: benǝmȳr (Berverlo, ... ), brandgevel: brantjš˲gē̜ ̞vǝl (Lozen), brantj˲gēvǝl (Ell, ... ), brantj˲gē̜ ̞vǝl (Haler), brant˲giǝvǝl (Eisden, ... ), brant˲gēvǝl (Arcen  [(van leem)]  , ... ), brant˲gēǝvǝl (Lummen), brant˲gē̜ ̞vǝl (Achel, ... ), brant˲gīvǝl (Stokkem), brant˲gɛvǝl (Lommel), braŋk˲gēvǝl (Helden, ... ), brānt˲giǝvǝl (Eys), brānt˲gēvǝl (Gennep, ... ), brānt˲gē̜ ̞vǝl (Bocholt, ... ), brānt˲gīvǝl (Eigenbilzen, ... ), brānt˲gīǝvǝl (Tongeren), brɛntj˲gēvǝl (Einighausen), brandmuur: brantjmōr (Eind, ... ), brantjmūr (Beegden, ... ), brantmur (Opheers, ... ), brantmuǝr (Kermt, ... ), brantmyǝr (Meldert), brantmȳr (Achel, ... ), brantmø̜ǝr (Lummen), brantmōr (Aldeneik, ... ), brantmōǝr (Rotem), brantmūr (Eigenbilzen, ... ), braŋkmōr (Baarlo, ... ), braŋkmūr (Tegelen), braŋktmōr (Panningen), brāntmȳr (Middelaar, ... ), brāntmūr (Gronsveld, ... ), brɛntjmūr (Einighausen), brɛntmūr (Guttecoven), gescheid: gǝšęi̯t (Maaseik), het hoofd: thø̜i̯t (Romershoven), hoofdwand: hø̜i̯wānt (Tongeren), muur van de schuur: mōr van dǝ šȳr (Nieuwstadt), muur van de stal: mōr van dǝ štal (Nieuwstadt), opgaande muur: ǫp˲gǭndǝ mūr (Geulle), scheidemuur: sxijǝmȳr (Tessenderlo), scheidingsmuur: šęi̯deŋsmōr (Montfort, ... ), šęi̯eŋsmūr (Uikhoven), šęi̯iŋsmūr (Genk), šęi̯leŋsmōr (Meeuwen), scheidmuur: sxēmȳr (Boekt Heikant), sxšmyǝr (Paal), šęi̯tmōr (Maaseik), scheidsmuur: šęi̯tsmur (Eisden), scheidwand: šęi̯wānt (Tongeren), schouwmuur: skǭu̯mur (Opheers), sxø̄mūr (Hasselt), sxāmyǝr (Kwaadmechelen, ... ), sxāmȳr (Berverlo), sxōmȳr (Beringen), sxǫmø̜ǝr (Lummen), sxǫu̯mōr (Sevenum), sxǫu̯mūǝr (Borgloon), šōǝu̯mūr (Riksingen), šǫmūr (Millen), šǫu̯mōr (Maaseik), šǫu̯mūr (Brunssum, ... ), schutsmuur: sxytsmȳr (Halen), spaarmuur: špārm˙ūr (Bleijerheide), stookgevel: stūk˲gēvǝl (Maaseik), stookmuur: stōkmȳr (Leopoldsburg), tussengevel: tø̜šǝgiǝvǝl (Klimmen), tussenmuur: tøšǝmūr (Hoensbroek), tø̜sǝmūr (Jabeek, ... ), tø̜šǝmūr (Klimmen), vuurwand: vȳrwantj (Montfort), wandgevel: want˲gēvǝl (Schimmert) De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b] I-6
brandnetel barnnetel: -  borne:tel (Dieteren), berebroensel: bęrǝbrunšǝl (Eupen), berenbroensel: beͅrəbrunšəl (Eupen), bijtende netel: bietende netel (Opglabbeek), bitǝndǝ nētǝl (Opglabbeek), boornetel: bornētǝl (Dieteren), braaknetel: braaknetel (Baarlo), brand: brant (Sint-Huibrechts-Lille), brandnetel: bii̯ǝrnētǝl (Geulle), bi̯ānnetǝl (Sint-Lambrechts-Herk), bi̯ɛ̄nnęi̯tǝl (Hombourg), bra.ndnèètel (Gennep, ... ), braandnitel (Koninksem, ... ), brandneitel (Hasselt), brandnetel (As, ... ), brandneétel (Opoeteren), brandnie(e)tel (Houthalen), brandniejetel (Heerlen), brandnietel (Lanaken, ... ), brandnietël (Lanklaar), brandnīētel (Neeroeteren), brandnęi̯tǝl (Hasselt), brandnętǝl (Heijen, ... ), brandnītǝl (Houthalen, ... ), brandnīǝtǝl (Heerlen, ... ), brand˱netǝl (Eksel, ... ), brand˱nētǝl (Afferden, ... ), brand˱nēǝtǝl (Klimmen), brannietel (Amby, ... ), brannitǝl (Neeroeteren), brannētǝl (Geulle, ... ), brannītǝl (Amby, ... ), brantjnētǝl (Asenray / Maalbroek, ... ), brantjnęi̯tǝl (Sittard), brantneʔǝl (Tessenderlo), brantnētl (Rekem), brantnētəl (Opglabbeek), brantnietel (Beringen), brantnitǝl (Beringen, ... ), brantnēi̯tǝl (Sint-Truiden), braŋknētǝl (Belfeld, ... ), braŋtnētǝl (Sevenum), brândjneetel (Tungelroy), brândnietel (Neerharen), brä(r)n-neitel (Hombourg), bränietele (Kelmis), brännietel (Welkenraedt), brānd˱netǝl (Koninksem), brānd˱nītǝl (Amby, ... ), brānnētǝl (Geysteren), brāntnētǝl (Gennep, ... ), brē̜.nɛ.sǝl (Vaals), bręnd˱netǝl (Vliermaal), bręnnesǝl (Kerkrade, ... ), bręnnētǝl (Nuth, ... ), bręnnęsǝl (Kerkrade), bręnnīǝtǝl (Epen, ... ), bręntjnētǝl (Born), brɛi̯ǝnīǝtǝl (Kelmis, ... ), brɛ̄nnęi̯tǝl (Hombourg), brɛ̄nnītǝl (Welkenraedt), bēǝnnīǝtǝl (Welkenraedt), bɛ̄i̯nnitǝl (Eijsden), -  (brand)nieëtel (Heerlerheide), bra:ndnetel (Venray), bra:ntnètəl (Heerlen), braandnetel (Meerlo, ... ), braantnietəl (Amby), brand-nétel (Maasbree), brandjne:təl (Pey), brandjnetel (Echt/Gebroek, ... ), brandneetel (Houthem, ... ), brandneeətel (Klimmen), brandnetel (Beek, ... ), brandnetele (Hushoven, ... ), brandnetelen (Helden/Everlo), brandnietele (Stokkem), branjdneijtel (Sittard), branjdnetel (Roermond), branjtnetəl (Thorn), branknetel (Helden/Everlo, ... ), branlinetel (Velden), brannetel (Geulle, ... ), brannietel (Amby, ... ), brantjnetel (Grathem, ... ), brantne:təl (Sibbe/IJzeren), brantnetəl (Putbroek), braènnetel (Geysteren), breijenniejetel (Vijlen), bren-nie-ətəl (Wijlre), brendjnetel (Born), brenietele (Kerkrade), brennetel (Nuth/Aalbeek, ... ), brenniejetel (Gulpen), brennieətəl (Eys), brënnetel (Welten), brandnettel: brandnēttels (Paal), [Urtica urens]  bràand(n)èttël (Tongeren), brandnistel: brandni(e)stel (Hoensbroek), brandnittel: bjaannittel (Sint-Lambrechts-Herk), brandnittel (Sint-Lambrechts-Herk), brannitəl (Maastricht), brantnittel (Eksel), bren’nissel (Bleijerheide, ... ), bränt⁄nittel (Vliermaal), -  brenessele (Kerkrade), broedsel: brutsəl (Hauset, ... ), brutšəl (Hergenrath, ... ), brutšǝl (Hauset, ... ), brūtšəl (Herbesthal, ... ), brūtšǝl (Walhorn), broensel: brunšəl (Kettenis, ... ), bruntšǝl (Eupen), brunšǝl (Eupen, ... ), dampnetel: -  dampnetel (Helden/Everlo), WLD Additie: kleine brandnetel (Urtica uhrens)  danetələ (Meijel, ... ), doofnetel: dafnietël (Lanklaar), doov‧nietel (Bocholt), -  döofnetel (Lottum), doornnetel: dōrnītǝl (Bocholt), eiernetel: ęi̯ǝrnētǝl (Nuth, ... ), etel: etęl (Koninksem), etǝl (Bommershoven, ... ), i.tǝl (Koninksem), ietel (Val-Meer, ... ), itǝl (Gelinden, ... ), ø̜tǝl (Lauw, ... ), ītǝl (Zichen-Zussen-Bolder), -  ie:tel (Heugem), fijne netel: fīn nētǝl (Oostrum, ... ), grove netel: grōf nētǝl (Panningen), -  groof netele (Panningen), ittel: i.tələ (Voort), iteͅl (Koninksem), ittel (Borgloon, ... ), ittels (Mielen-boven-Aalst), itəl (Bommershoven, ... ), -  ittele (Tongeren), kalkoennetel: kalkūnnētǝl (Loksbergen  [(de kleine soort die in de hof groeit en door kalkoenen wordt gegeten)]  ), moesnetel: mōsnētǝl (Echt), nekel: nēkəl (Lommel), netel: neetel (Sittard), neetelen (Overpelt), neettelen (Eksel), neijtel (Hasselt), neitel (Hasselt, ... ), nesǝl (Simpelveld), netel (Achel, ... ), netel (sleept.) (Echt/Gebroek), netels (Bocholt, ... ), netǝl (Alken, ... ), netəl (Borgloon, ... ), neêtel (Altweert, ... ), nētelen (Peer), nētəl (Linkhout, ... ), nētəl(s) (Loksbergen), nēətəl (Meldert), nĕtel (Veulen), nĕtəl (Schalkhoven), niehtel (Genk), nietel (Amby, ... ), nietel(en) (Eisden), nietels (Kuringen), nietël (Lanklaar), nietəl (Kermt), niĕtel (Meeswijk), nitǝl (Aalst, ... ), niétel (Gronsveld), niǝtǝl (Bocholt, ... ), nīētel (Neeroeteren), nītel (Diepenbeek, ... ), nītəl (Herk-de-Stad, ... ), nītəls (Vlijtingen), ni̯ętǝl ('S-Herenelderen), njetel (Grote-Spouwen), njētǝl (Grote-Spouwen), nø̄tǝl (Zonhoven), nēi̯tǝl (Hasselt, ... ), nētǝl (Achel, ... ), nēǝtǝl (Leopoldsburg, ... ), nēʔǝl (Lommel, ... ), nęi̯tǝl (Halen, ... ), nęi̯ǝtǝl (Klimmen), nętǝl (Borlo, ... ), nī.tǝl (Veldwezelt, ... ), nītǝl ('s-Gravenvoeren, ... ), nīǝtǝl (Doenrade, ... ), -  ne:tel (Einighausen), ne:tele (Wanssum), neetel (Brunssum, ... ), netel (Amstenrade, ... ), netele (Hushoven, ... ), netels (Venlo), neëtel (Wijlre), nie:tel (Heerlen, ... ), nieetel (Doenrade), nietel (Amby, ... ), nieëtel (Oirsbeek), nétele (Herten (bij Roermond), ... ), ook: ZND 5, vr. 15 en ZND 15, vr. 2  nee.els (Lommel), nettel: nettel (Gingelom), nettəl (Ulbeek), nèttel (Hoeselt), [Urtica dioica]  nèttël (Tongeren), nittel: nis’sel (Bleijerheide, ... ), nittel (Alken, ... ), nittəl (Martenslinde, ... ), nitəl (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), nĭttel (Kortessem), [Urtica dioica]  nïttël (Tongeren), urtica  nitəl (Meeswijk), piknetel: peknetǝl (Beverst), steeknetel: stēi̯knetǝl (Hoeselt), štē̜knētǝl (Roermond), -  sjtè:knetel (Roermond), steeknittel: steeknittels (Hoeselt), stekel: stekels (Leopoldsburg), stekels: stekels (Leopoldsburg), troepetelsla: trupitsla (Koninksem  [(troepen: jonge kalkoenen)]  ), troepnettel: troep(n)èttël (Tongeren), JK? troep-ittel-sla  trupitsla (Koninksem), varkennetel: vɛrkǝnētǝl (Schinnen), varkensnetel: vɛrkǝsnētǝl (Lottum), vɛ̄ǝrǝkǝsnīǝtǝl (Mheer), -  verkesnetel (Schinnen), verkusnetele (Lottum) (brand)netel [ZND 01 (1922)] || brandnetel [N 92 (1982)], [ZND 15 (1930)] || brandnetel (Urtica L.) [DC 13 (1945)] || kleine brandnetel (Urtica uhrens) [N 92 (1982)] || netel || netel (kleine) || netel, brandnetel || Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b] I-5, III-4-3
brandpomp brandpomp: braŋkpomp (Nieuwenhagen, ... ), brandspuit: brantspø̜jt (Stokkem), brandspuitpomp: brantspø̜jtpomp (Stokkem), centrifugaalpomp: sɛntrifygēlpomp (Bleijerheide) Dubbele perspomp met windketel. De centrifugaalpomp bestaat uit een as waarop een aantal boogvormige schoepen zijn bevestigd. Het geheel is gemonteerd in een pomphuis dat meestal de vorm van een slakkenhuis heeft. [N 64, 133y; N 66, 49y] II-11
brandslang ader: aojer (Maastricht), brandslang: brandjsjlang (Haelen), brandjslang (Thorn, ... ), brandschlang (Hoensbroek), brandsjlang (Schaesberg, ... ), brandsjlange (Klimmen), brandslang (Blerick), branjtsjlang (Kapel-in-t-Zand), brândslang (Oirlo), brèndjslang (Guttecoven), (v.).  bra.ntšl‧aŋ (Eys), darm: darm (Bree, ... ), derm (As, ... ), derrem (Klimmen, ... ), dērm (Ophoven), dèrem (Amby), dèrm (Diepenbeek, ... ), dèrrem (Eksel, ... ), dêrm (Schimmert), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller noteert bij spellingssysteem: WBD-WLD, behalve je = dj.  dérəm (Opglabbeek), ps. omgespeld volgens Frings!  deͅrəm (Houthalen), ps. omgespeld volgens RND!  dɛrəm (Meeuwen), slang: schlang (Amby), sjlang (Doenrade, ... ), sjlàng (Epen, ... ), slang (Blerick, ... ), slāng (Venray), sljang (Melick), slàng (Gennep, ... ), sláng (Venlo, ... ), (v.).  šl‧aŋ (Eys), Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!  slang (Meerlo), Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  sjláng (Nieuwenhagen), sluik: (m.).  šlū.x (Eys), vgl.Du. Schlauch  shloek (Brunssum), sjloech (Kerkrade, ... ), sjloeg (Wijlre), sjloek (Klimmen), sjlōēk (Heerlen), sloe.k (Maastricht), sloeg (Eys), sloek (Maastricht, ... ), slōēg (Noorbeek) de buis van soepele stof waardoor het water van een brandspuit geleid wordt [ader, darm] [N 90 (1982)] || slang, gummistok III-3-1
brandstof brand: brai̯nt (Eupen), ovenheetsel: ōəvəneͅi̯tsəl (Meeswijk), stokens: staokes (Echt/Gebroek, ... ), stokes (Castenray, ... ), stōkəs (Tungelroy), stō̞kəs (Blitterswijck, ... ), stōͅkəs (Stokkem, ... ), stuəkəs (Altweert, ... ), štōͅkəs (Herten (bij Roermond), ... ), De schop lit wer vol stokes vur káchel en fernuus  stokes (Castenray, ... ), genitiefsvorm Zuu èè gruut hûs kimt te deer aan stukes  stukes (As, ... ), hout, kolen, turf Wie mennig sjöpsel ete, get stokes en e bèd mankeert  stokes (Maastricht), stook: staok (Echt/Gebroek), stook (Castenray, ... ), stō.k (Nederweert), stōk (Lommel), Gót már schöpkes rape vur de stook: ga maar denneappels rapen als brandbaar materiaal  stook (Castenray, ... ), stooksel: steu.ksel (Hasselt) al wat dient als brandstof || brandbaar materiaal voor te stoken || brandstof || brandstof (spec. hout) || brandstof om te stoken || brandstof voor een kachel || brandstof, hoofdzakelijk hout om de oven te stoken || goed om te stoken || Heizmaterial || het materiaal dat gebruikt wordt voor het stoken || het stoken || hoeveelheid brandstof die iemand bezit om te stoken || iets om te branden || iets om te stoken || stookmateriaal III-2-1
brasem blasem: blaosem (Tungelroy), brasem: braosem (Bilzen, ... ), brasem (Hoeselt, ... ), brausem (Houthalen), brauwsem (Jeuk), braêsem (Wessem), braísem (Montfort), bre:sem (Roermond), bree:səm (Roermond), bresem (Grathem, ... ), briaesem (Echt/Gebroek), brieēsem (Herten (bij Roermond)), briesem (Gronsveld, ... ), briesum (Blerick), briesɛm (Maastricht), brieësem (Stokkem, ... ), briësem (Ittervoort, ... ), brië’sem (Tegelen), briəsəm (Rekem), brīēsem (Blerick, ... ), broasem (Geulle, ... ), broásem (Doenrade), brōͅ.sem, bríi.sem (Bree), brōͅsəm (Hasselt), broͅsəm (Lommel), bréásem (Pey), brôsëm (Tongeren), abramis brama  breisem (Sittard), briəsəm (Meeswijk), Bree Wb.  broasem (Bree), cassettebandje  breesem (Meijel), eigen spellingsysteem  brieësem (Ell), Endepols  briesem (Heer, ... ), Gronsveld Wb  briesem (Gronsveld), ideosyncr.  braisem (Neer), braosem (Thorn), brasem (Sittard), bresem (Roermond, ... ), briesem (Velden), bréísem (Susteren), IPA  broͅsəm (Kwaadmechelen), Veldeke  brasem (Waubach), brieësem (Nunhem), brièsem (Echt/Gebroek), briësem (Haelen), bríeésem (Klimmen), Veldeke, eventueel aangevuld met systeem Jones  brasem (Gulpen), vis  brieësem (Altweert, ... ), WBD/WLD  braosim (As), brasem (Nieuwenhagen, ... ), brāsəm (Nieuwenhagen), breejsəm (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), breesəm (Kapel-in-t-Zand), briesəm (Maastricht), briéésəm (Urmond), briësəm (Beesel), broasem (Ophoven), de briesem (Caberg), WLD  brasem (Born, ... ), brāāsem (Oirsbeek), breesem (Geverik/Kelmond, ... ), briesem (Beesel), briesum (Itteren), brieəsəm (Heel), briësem (Venlo), brīēsəm (Venlo), brīēəsəm (Haelen, ... ), broasem (Weert), brêêsəm (Montfort), brîesem (Thorn), brïësem (Klimmen), WLD; het Ndl woord  brāsəm (Eys), brassem: brasəm (Maastricht), bressem (Blitterswijck, ... ), brjessem (Stein), bréssem (Gennep, ... ), cassettebandje  bressem (Meijel), eigen spellingsysteem  bressem (Meerlo), oude spelling  de bressum (Meijel), Veldeke 1979 nr. 1  d’n brassem (Venray), Veldeke (aangepast)  bressem (Tienray), WBD  bréssəm (Meijel), WBD/WLD  brasəm (Maastricht), brĭĕjəsəm (Susteren), WBD/WLD ?  brĭĕsəm (Maastricht), WLD  bressum (Venray), brĭĕesöm (Stevensweert), brĭĕsem (Steyl), brèssem (Gennep), brìĕjəsum (Reuver), platte (een -): WLD  plaat (Thorn) brasem [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || Hoe noemt u de brasem: een zoet- en brak watervis die voorkomt in stilstaande tot traagstromende wateren. Het lichaam is hoog en zijdelings afgeplat. De buikvinnen staan achter de borstvinnen voor de rugvin. De anaalvin is sterk ingesneden. De bovenste he [N 83 (1981)] III-4-2
brassen <omschr.> nergens naar vragen: nörrəgəs nao vraogə (Maastricht), aan de zuip zijn: ən dər zöëp ziëe (Nieuwenhagen), baljoenen: baljoene (Voerendaal), bambocheren (<fr.): bombagére (Merkelbeek), bombazjere (Gronsveld), bōmbaazjeerə (Maastricht), Note v.d. invuller:  bamboezjere (Gulpen), boeleren: Van Dale: boeleren, vrijen, thans alleen ongunstig (en in litt. taal), in overspel leven; -(gew.) ongetrouwd met elkaar leven; -(gew.) huizen.  boeleere (Mheer), boemelen: boemele (Echt/Gebroek, ... ), bōēmələ (Maastricht), bómmelə (Doenrade), bollen: bôlle (Gronsveld), bonjouren (<fr.): besjoeren (Meijel), bəzjoerən (Urmond), brakken: Van Dale: brakken, (alleen onb. w., gew.) hard in de weer, druk bezig zijn; boodschappen, inkopen doen; rondzwalken.  brakken (Heerlerbaan/Kaumer), brassen: bràssə (Heerlen), buizen: buize (Ell), būīzə (Roermond), cafs aflopen: cafees aafloupen (Heythuysen), cafs afstropen: cafee⁄s aafsjtruipe (Sittard), de beest uithangen: de biëst uûthange (Oirlo), de bīēst ówthànge (As), də bîês ōēthàngə (Susteren), dəbīēës ōēthāāngə (Nieuwenhagen), de jan uithangen: d⁄r jan oeshange (Kerkrade), doorzakken: doorzakke (Maastricht), dōōrzákkə (Venlo), doorzuipen: dōōrzōēpə (Venlo), draufgehen (du.): draufgaon (Herten (bij Roermond)), een bonjourder zijn: unnə bonzjoerdər zeen (Kapel-in-t-Zand), erbij zijn: de biee zijje (Weert), erop los leven: d⁄rop los lèève (Geulle), oplos leven (Leopoldsburg), flink ertegenaan gaan: ter flink tîêngenaan gaon (Thorn), gaanderen: gèùnderə (Ubachsberg), in de wirtschaft (du.) liggen: Van Dale (DN): Wirtschaft, 2. café, herberg.  ‧eͅ gən w‧iətša.f l‧iqə (Eys), joesteren: ?WNT: joestere, in een steekspel of tornooi, of in de strijd op het slagveld. Te paard met de gevelde speer op iemand inrennen; op die wijze met of tegen hem vechten. Alleen als historische term.  juuëstere (Mheer), lampetten: Van Dale: lampetten, (gew.) (veel) drinken.  làmpètte (As), lapzwansen: lapzwanse (Ittervoort), leeglopen: lééglaupe (Geleen), op de lappen gaan: op de lappe (Maasbree), op de lappe gaon (Blerick), oppe lappe goan (Bree), òp de láppe gaon (Venray), op zuip gaan: op zoep (Venray), rauw leven: rauw lèèvə (Heel), rouleren (<fr.): Van Dale: rouleren, 3. (gew.) aan de rol zijn, stappen.  rŏĕléére (As), ruig (bn.): ruig (Maasbree), tekeergaan: te keer gwèn (Eigenbilzen), veel in cafs liggen: veulin cafés ligge (Schimmert), wallebakken: Van Dale: wallebakken, (gew.) aan de zwier gaan of zijn.  wallebakken (Eksel), wild (bn.): wiljd (Thorn), wiljt (Brunssum), wild doen: wild doon (Montfort), zuipen: zoepe (Posterholt), zoepen (Nieuwstadt, ... ), zoeppe (Vlodrop), zoêpe (Venlo), zoëpe joa (Vaals), zwaar leven: zjwaor laeve (Roermond), zwabberen: zwabbere (Meijel), zwieren: sjwiere (Susteren), zwieren (Kesseleik) woest en wild leven, met veel cafés bezoeken [wilden] [N 87 (1981)] III-3-1
brasser buizerd (zn.): buizərt (Grevenbicht/Papenhoven), cafloper (zn.): ⁄n kaffeeluipər (Maastricht), doordraaier (zn.): doordrîéjər (Grevenbicht/Papenhoven), doorgnger (<du.) (zn.): doorgenger (Montfort), draufgnger (du.) (zn.): drauf gènger (Wijlre), draufgenger (Ten-Esschen/Weustenrade), dulle, een ~ (zn.): dulle (Stein), gnger (du.) (zn.): wie inne genger leëve (Waubach), m.  g‧ɛŋər (Eys), herriemaker (zn.): herriemekers (Maastricht), losbol (zn.): los bòl (Sevenum), losbol (Sevenum), nachtbraker (zn.): nachbraker (Itteren), uitgaander (zn.): ŏĕtgĕŭnder (Schimmert), wilde, een ~ (zn.): wille (Eys), énnə wildə (Meijel), wildeman (zn.): wildeman (Gulpen), zatzak (zn.): zaowtzak (Jeuk), zuiplap (zn.): zoeplep (Nieuwstadt), zuipnikkel (zn.): eine zoe-p-niekel (Nunhem) uitgaan, cafés bezoeken, aan de zwier gaan [lelijkeren, op de scheut gaan] [N 87 (1981)] || woest en wild leven, met veel cafés bezoeken [wilden] [N 87 (1981)] III-3-1
brede bovenhelft van de slagpen binnenkant van de pen: (m.): geldt (kennelijk) alleen voor het woord "b?@n\\ka.nt?"(ps. invuller noteert deze "(m.)"nl. achter dit woord!).  b‧eͅnəka.nt˃ van də p‧ɛn (Eys), binnenste: benneste (Jeuk), brede onderhelft: breije óngerhèllef (Geleen), onderhuid: onder howt (Kortessem), onderkant: de onderkaant (Tongeren), vlag: Opm. is volgens inziens van de invuller (hij/zij noteert vóór dit woord: m.i.)!  de vlag (Doenrade) Hoe heten de onderdelen van de slagpen? (de cijfers tussen haakjes verwijzen naar tekening 3): brede bovenhelft (6) [N 93 (1983)] III-3-2