e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broedmachine broedmachine: brymǝšin (Diepenbeek), brȳ.mašin (Houthalen, ... ), brēi̯mǝšin (As), brēmǝšīn (Zutendaal), bręi̯mǝšin (Niel-bij-As, ... ), brīmǝšen (Godschei), brīmǝšīn (Beverst, ... ) Toestel dat dient om eieren kunstmatig uit te broeden door middel van een kunstmatige warmte. [JG 1a] I-12
broednest broedkrans: brytkrāns (Houthalen), brōtkrans (Beek, ... ), broednest: bro.tnɛst (Dilsen), broednest (Born, ... ), brutnēst (Meijel), brutnęs (Heerlen), brutnęst (Kerkhoven), brutnɛst (Asenray / Maalbroek, ... ), bruwǝtnęjs (Zepperen), bruǝ.tnęs (Diepenbeek), brø̄tnęst (Thorn), brōtnes (Venlo), brōtnęs (Beek), brōtnęst (Geistingen, ... ), brōtnɛs (Peij), brōtnɛst (Asenray / Maalbroek), brūtnēs (Montzen), brūtnęs (Roermond), brūtnęst (Venray), broedraam: (mv)  brø̄trāmǝ (Thorn), broedraat: brutrǭt (Roermond), broeikamer: brø̜jkāmǝr (Weert), broeinest: brujnēst (Wellerlooi), brø̄jnes (Noorbeek, ... ), brø̄jnest (Stein), brø̄jnęs (Herten), brø̄nes (Geulle), brø̜jnɛst (Weert), nest: nest (Rummen, ... ), nęǝst (Alken) Plaats waar de moer of koningin de eieren legt. Ze gaat uit van één raat en bouwt op de nevenraten via rondjes het broednest uit. Het broednest krijgt uiteindelijk ongeveer de vorm van een bol. Het woordtype broedkrans duidt op het feit dat een aantal werkbijen in een krans de koningin begeleidt bij het leggen van de eieren. De krans werkbijen voorziet de koningin voortdurend van voedsel. [N 63, 19; N 63, 10d; N 63, 18] II-6
broeds broedig: brø̄ex (Schinveld), broedkarig: brou̯.ǝtkalex (Hasselt), brudkǭlix (Gelinden, ... ), brudkǭrex (Herk-de-Stad), brui̯kǭrex (Sint-Truiden), brui̯tkē̜rex (Sint-Lambrechts-Herk), brukǭrex (Halen, ... ), brutkaǝrex (Stevoort), brutkoi̯rex (Vliermaalroot), brutkorǝx (Sint-Truiden), brutkø̜rex (Herk-de-Stad), brutkārex (Diepenbeek, ... ), brutkǫręx (Rummen), brutkǭrex (Kerkom, ... ), bruǝdkǫǝrǝx (Hoepertingen), brykarex (Boekt Heikant), brykōrex (Vreren), brūdkǫrex (Schulen), brūtkãlex (Diepenbeek), brūtkãrex (Borgloon), brūtkārex (Hasselt), brūtkǭ.rǝx (Borgloon), brūtkǭrex (Kortessem), brūu̯tkǫu̯tǝx (Opheers), broeds: brots (Roermond), brui̯s (Heijen, ... ), bruts (Arcen, ... ), brȳi̯s (Griendtsveen), brø̄i̯s (Maastricht, ... ), brø̄ts (Baexem, ... ), brø̄tš (Asenray / Maalbroek, ... ), brø̜̄i̯ts (Laak, ... ), brø̜i̯ts (Schinnen), brēts (Bree), broedsgezind: briǝsgǝzent (Genk), kloekachtig: klukɛxtex (Mheer), kloekend: klukǝnt (Panningen), kloeketig: klukǝtex (Brunssum), kloeks: kluks (Afferden, ... ), toks: tuks (Well) Op de vraag "Wat zegt u tegen "broeds" in uw dialect?" antwoordt een aantal informanten met een omschrijving. Deze antwoorden vindt men terug onder de als werkwoord aangeduide woordtypen. [N 19, 43b; L 22, 22; S 5; monogr.] I-12
broedschotel broedbak: breubak (Sint-Pieter), d’r brujbak (Klimmen), broedkom: breuj kom (Wijlre), breujko‧mp (Weert), bruikomp (Eys), (m.).  br‧øͅi̯ko.mp (Eys), broedkommetje: breuikömpke (Lutterade), broedschotel: breu-sjootel (Guttecoven), breuj sjuttəl (Beesel), breujschoeetel (Weert), breujsjôttel (Swalmen), breuschootel (Geleen), broejschôtel (Venray), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!  breuj-sjóttəl (Grathem, ... ), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  broei-schôttel (Wanssum), kom: komp (Wijlre), sjöttel (Herten (bij Roermond)), nestkom: neskomp (Doenrade), niskomp (Doenrade), nestschotel: nessjötel (Buchten), nèssjotel (Echt/Gebroek), néssheutel (Rijkhoven), schaal: sjaol (Vlodrop), schotel: kômp (Herten (bij Roermond)), schoetel (As), schòttel (Sevenum), sjchôôtel (Eisden), sjootel (Doenrade, ... ), šotəl (Meijel), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  ’ne sjèttel (Bilzen), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  en schoo.tel (Zolder), ië.re schoo.tel (Zolder), Algemene opmerkingen bij deze vragenlijst:  sjootel (Thorn), Opm. v.d. invuller: uitgesproken als "skeutel".  schotel (Tongeren), teil: teel (Kortessem, ... ), teil (Jesseren, ... ), tejl (As), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  ’nen teel (Bilzen), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  en teel (Zolder), Algemene opmerking: deze vragenlijst is nogal slecht (= weinig antwoorden) ingevuld!  teel (Gruitrode), teilt: teelt (Houthalen) Hoe heet verder: aarden schotel dienend als nest? [N 93 (1983)], [N 93 (1983)] III-3-2
broedse kip die men niet wil laten broeden broed: brui̯ (Overpelt), brūǝt (Diepenbeek), broedetig (bijvgl. nmw.): brø̄i̯ǝtǝx (Bunde), broedheks: brȳhęks (Tongeren), brøhęks (Zolder), brø̄thęks (Tungelroy), brēhęks (Opglabbeek), brē̜i̯hęks (Bree, ... ), broedhen: bruthin (Wintershoven), brȳhen (Hoeselt), broedhoen: brø̜̄thōn (Haelen), broedkarige: blutkoregǝ (Sint-Truiden), brikarǝgǝ (Hasselt), bruǝtkārǝgǝ (Hasselt), broedkarige hen: brutkǫrǝgǝ hen (Kermt), brutkǭrigǝ hin (Halen), brutkǭrǝgǝ hen (Wellen), bruǝtkãlegǝ hen (Rapertingen), brōtkõ̜rǝgǝ hen (Borgloon), brūǝtkǭǝlegǝ hen (Diepenbeek), broedprij: brø̄prii̯ (Ulestraten), broedse: brotsǝ (Rummen), brø̄tsǝ (Neeritter, ... ), broedse brok: (mv)  brø̄tsǝ brokǝ (Eind), broedse hen: brutsǝ hęn (Velden), brytsǝ hē̜n (Meijel), brø̄tsǝ hen (Tungelroy), broedse hoen: brou̯tsǝ hou̯n (Kinrooi), brui̯sǝ hun (Milsbeek, ... ), brø̄tsǝ hōn (Heythuysen), broedse kip: brutsǝ kep (Valkenburg), broedzatige: bruǝtzātęgǝ (Hasselt), broeiende hen: brø̄i̯ǝndǝ hen (Leuken), broeier: bryi̯ǝr (Hamont, ... ), brø̄i̯ǝr (Bocholt, ... ), brø̄ǝr (Bocholt), broek: bruk (Baexem, ... ), brok: brok (Boshoven, ... ), brǭk (Lanklaar), brok die kloekt: brǫk di kloktj (Ospel), de zit in hebben (werkw. uitdr.): (de kip) hē̜t dǝ zet en (Swalmen), fots: fots (Tegelen), hen die immer loopt te kloeken: hen di ømǝr lø̜p te klukǝ (Klimmen), kloek: kluk (Baarlo, ... ), klūk (Melick), kloekende hen: klukǝndǝ hęn (Panningen), kloekende hoen: klukǝndǝ hōn (Grathem), kloekheks: klukhɛks (Blerick), kloekhen: klukhen (Spalbeek), klukhęn (Sevenum), kloekse hoen: kluksǝ hun (Middelaar), kloekse kip: kluksǝ kip (Gennep, ... ), klok: klǫk (Achel), klots: klots (Kwaadmechelen), klǫts (Lommel, ... ), klotshen: klotshen (Beringen), leegloperd: lēxlø̜i̯pǝrt (Montfort), misbroed: mesbrut (Oost-Maarland), prok: prok (Munstergeleen), tosser: tosǝr (Tegelen), tosserd: tosǝrt (Velden) [N 19, 43b] I-12
broedsel broed: broed (Maastricht, ... ), brūt (Wijlre), brūt (Tongeren), JK. of van bijen?  brūt (Loksbergen), broedsel: bretsǝl (Opglabbeek, ... ), brotsǝl (Kerkrade), brou̯tsǝl (Koersel), brui̯sǝl (Leopoldsburg), brui̯ǝsǝl (Kwaadmechelen), bruuëtsel (Sint-Truiden), bryi̯sǝl (Berverlo), brytsǝl (Berg, ... ), brȳsǝl (Tongeren), brȳtsǝl (Herk-de-Stad, ... ), brøi̯sǝl (Lanklaar), brøtsǝl (Meldert), brøǝsǝl (Lozen), brø̄sǝl (Maaseik), brōtsǝl (Bree), brūsǝl (Veulen), gebroed: gǝbrī (Bilzen), hik: ook: worp van zoogdieren  hik (Bleijerheide, ... ), kipsel: kepsǝl (Berverlo), kipsel (Beverlo), leg: leͅk (Meeswijk), nest: nês (Gronsveld), tuit: taojt (Banholt), cf vD sv tuit, klanknaabootsend voor kip, enz.  taojt (Mheer) [L A2, 357; monogr.]broed [ZND m] || broedsel || broedsel van vogels || gebroed || leg v vogels || nest jonge vogels, worp || nest, worp I-12, III-4-1
broedziek broed: brȳ (Membruggen), broedkarig: blū.tkǭǝrex (Vorsen), brudkǫrǝx (Kermt), brui̯dkǫrǝx (Berbroek), brui̯tkǭrex (Schulen), brukǭdex (Loksbergen), brutkǭrǝx (Aalst, ... ), brutkǭǝdex (Gingelom), brutkǭǝrex (Brustem, ... ), bryi̯kǭrex (Meldert), brȳkǭrix (Tongeren), brȳkǭrǝx (Linkhout), brøu̯kǭdex (Laar), brū.tkārex (Hasselt), brū.tkǫrex (Ordingen), brū.tkǭ.rex (Bommershoven), brū.tkǭ.ǝrex (Wellen, ... ), brū.tkǭrix (Gutschoven), brū.tkǭrǝx (Berlingen, ... ), brūdkǭrex (Kuringen), brūi̯.tkǭrex (Kozen), brūi̯tkǭrǝx (Alken), brūtkǫrex (Tongeren, ... ), brūtkǭdex (Heers), brūtkǭrex (Duras, ... ), broeds: brēts (Tongerlo), broedziek: brø̄dzēk (Tungelroy), brø̄tsēk (Heel), brø̄t˲zēk (Horn), brēi̯zēk (Gruitrode), broedzot: brui̯zǫt (Lommel), zitziek: zetzēk (Baarlo, ... ) Gezegd van een kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [JG 1a, 1b, 2c; S 5; monogr.] I-12
broeibak broeibak: breubak (Amby, ... ), breujbak (Baarlo, ... ), breuubak (Epen), broeibak (Afferden, ... ), broejbak (Gennep, ... ), bruibak (Bingelrade, ... ), bruijbak (Schinnen, ... ), brujbak (Brunssum, ... ), bruujbak (Griendtsveen), brø͂ͅbak (Gulpen, ... ), broeikas: breujkas (Obbicht), breukas (Valkenburg), broeikast: broeikast (Heijen), serre: saer (Maastricht) [SGV (1914)] I-7
broeien begieten: bǝgitǝ (Nieuwerkerken), bǝgītǝ (Mal), beschudden: bǝšø̜dǝ (Mal), broeien: broeien (Leunen), brȳjǝ (Meijel), brøjǝ (Heugem, ... ), brøjǝn (Mesch, ... ), brø̄jǝ (Blerick, ... ), brø̄jǝn (Hoensbroek, ... ), brø̄ǝ (Beek, ... ), brø̜jǝ (Bleijerheide, ... ), brø̜jǝn (Hoensbroek, ... ), broelen: brølǝn (Kotem), broelingen: (men heeft) gǝbrøjǝliŋt (Ottersum), brø̄leŋǝ (Rekem), broelingen afbranden: brølǝŋǝ ǭfbjanǝ (Riemst), gieten: gētǝ (Tungelroy), heet water deropschudden: hęjt wātǝr drǫp šø̜dǝ (Susteren), inweken: enwē̜kǝ (Helchteren), koken: kōkǝ (Waubach), kokend water over zijn body schudden: (het varken krijgt) kǭkǝnt wātǝr ø̄vǝr zin bǫdi gǝsxø̜t (Blerick), nat schouwen: nāt šǫwǝ (Meijel), overgieten: ø̄vǝrgītǝ (Helchteren), schampen met heet water: šampǝ mǝt hęjt wātǝr (Gruitrode), schouwen: skā (Waasmont), sxaɛ (Zepperen), sxā (Alken, ... ), sxān (Helchteren, ... ), sxāǝ (Grazen, ... ), sxāǝn (Beringen, ... ), sxōvǝ (Lommel), sxǫwǝ (Neerpelt), sxǫwǝn (Kaulille, ... ), šawǝ (Veldwezelt), šuǝn (Beverst), šā (Borgloon, ... ), šāa (Tongeren), šājǝn (Diepenbeek), šān (Beverst, ... ), šāǝ (Vliermaal), schroeien: sxrøjǝ (Weert), šrujǝn (Rotem), šryjǝ (Ell, ... ), šrø̄jǝ (Tegelen), schudden: šø̜dǝ (Tungelroy), verbranden: verbranden (Paal), water opgieten: wǭtǝr ǫpgītǝ (Helchteren), wɛtǝr ǫpgītǝ (Kuringen), weken: węjkǝ (Tongeren) Het door warmte gecombineerd met vocht bederven van het meel. [N O, 39g] || Het varken met heet water begieten om de haren en de opperhuid te weken, opdat de haren gemakkelijk afgekrabd kunnen worden. [N 28, 19; monogr.] II-1, II-3
broeiglas broeiglas: brujglas (Ottersum), brø̄jglas (Heerlen), broeikasglas: brø̄kas˲glās (Gulpen), kasglas: kas˲glās (Klimmen), serreglas: sē̜rglās (Buchten), sē̜rglǭs (Diepenbeek), sē̜rǝglās (Gulpen), sęjǝrglas (Tessenderlo), sɛrǝglas (Heerlen), sɛrǝglawǝs (Jeuk), šē̜rglās (Herten), tuindersglas: tø̜jndǝrs˲glas (Meijel), tø̜jndǝrs˲glās (Herten) Groen gekleurd glas dat vroeger door tuinders voor broeibakken en kassen werd gebruikt. [N 67, 89h] II-9