e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bruidsstoet bruids-zug: broedstsoch (Epen, ... ), broeëdstsoch (Waubach, ... ), brōēëtstsòg (Nieuwenhagen, ... ), dr brōēdstsóg (Nieuwenhagen, ... ), bruidsoptocht: broedsoptoch (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), bruidsprocessie: broedsprocessie (Gulpen), broeëdsprocessie (Baarlo, ... ), bruidsstoet: braadsstoet (Jeuk), braudstoet (Hoeselt), breutsstoet (Heers), broadsstoet (Hoensbroek), broedssjtoet (Baarlo, ... ), broedssjtoot (Nuth/Aalbeek), broedsstoet (Bocholt, ... ), broedsstoot (Ophoven), broedstoet (Schinnen), broetssjtoet (Roermond), broeêdsjtoet (Reuver), broeëdssjtoet (Heel, ... ), broeëdsstoet (Geistingen), broodsstoet (Eigenbilzen), broudsstoet (Houthalen), broêdssjtoet (Heel), bruidsstoet (Bree, ... ), bruudsstoet (Oirlo), bruudstoet (Siebengewald), brüdsstoet (Tienray), de broeitschtoet (Meerssen, ... ), de broodsstoet (Eigenbilzen), der broedsstoet (Klimmen, ... ), der broetssjtoet (Klimmen, ... ), bruidstoer: brôedsstoer (Maastricht), bruiloftsstoet: bruluftstoet (Achel), stoet: de schtoet (Schimmert, ... ), stut (Meijel), suite (fr.): de swit (Tongeren), suite (Neerpelt), suite  swiet (Lommel), trouw-cortge: dər trowskòrtɛɛf (Montzen), trouwstoet: trouwsjtoet (Voerendaal, ... ), trouwstoet (Eksel) de bruidsstoet [broeds-tsoch] [N 96D (1989)] || het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)] III-2-2
bruidsvlucht bruidsvlucht: brawtsvløx (Millen), broatsvløǝ.xt (Diepenbeek), bru.tsvløxt (Weert), bruidsvlucht (Born, ... ), brutsvloxt (Montzen), brutsvløx (Venlo), brutsvløxt (Asenray / Maalbroek, ... ), bruętsvløx (Noorbeek, ... ), bruǝtsvløx (Heerlen), bruǝtsvløxt (Tegelen), brytsvløxt (Venray), brø̜̄jtsvlø̜xt (Sint-Truiden), brūtsvløx (Beek, ... ), brūtsvløxt (Asenray / Maalbroek, ... ), brǫwtsvløxt (Genk), paren: pārǝ (Houthalen), paring: pāreŋ (Wellerlooi), paringsvlucht: paringsvlucht (Opglabbeek), pāreŋsvløx (Herten), pǭreŋsvlø̜jx (Zepperen) Vlucht die de jonge koningin of moer onderneemt om bevrucht te worden door één of meerdere darren die met haar meevliegen. Meestal vindt deze vlucht plaats tussen de vijfde en zevende dag na haar uitlopen. Hoog in de lucht vindt de bevruchting plaats. Slechts één periode in haar leven wordt de moer of koningin bevrucht. De ene dar die haar bevrucht, moet deze daad met de dood bekopen. De moer keert uit het luchtruim met het bevruchtingsteken, de bij de paring afgerukte mannelijke geslachtsdelen, in haar lijf naar haar woning terug. De werkbijen bijten die darrenoverblijfselen weg en na korte tijd kan de moer met haar enige taak, het eieren leggen, beginnen. [N 63, 58; Ge 37, 44] II-6
bruidszwerm bevruchtingszwerm: bevruchtingszwerm (Houthalen), bruid(s)zwerm: bro.tzwɛrm (Dilsen), bru.tszwɛrǝm (Weert), bru.tžwɛrm (Herten), bruid(s)zwerm (Kerkhoven, ... ), brutsžwɛrm (Herkenbosch), brutzwērm (Wellerlooi), brutzwɛrm (Born, ... ), bruętsžwɛrm (Noorbeek, ... ), bruǝtsžwɛrm (Tegelen), brytszwɛrǝm (Venray), brøtjszwɛ̄rǝm (Meijel), brūtszwɛrm (Thorn, ... ), brūtsžwɛrm (Beek, ... ), brūtzwęrm (Geistingen), brǫwǝtzwɛrǝm (Zepperen), brǭtszwɛrǝm (Diepenbeek), tutende voorzwerm: tytǝndǝ vø̄rzwɛrm (Asenray / Maalbroek), tutende zwerm: tȳtǝndǝ žwɛrm (Asenray / Maalbroek), voorzwerm: fērzwę.rm (Hasselt), zingende voorzwerm: zeŋǝndǝ vȳršwɛrm (Heerlen), zeŋǝndǝ vø̄rzwɛrm (Geulle), zeŋǝndǝ vø̄ržwɛrm (Beek), zeŋǝndǝ vø̜rzwɛrm (Tessenderlo), zingende voorzwerm (Neer) Een volk dat meezwermt bij de bruidsvlucht van een jonge koningin. [N 63, 37a; N 63, 37b; N 63, 29d; N 63, 29c] II-6
bruiloft bruidsfeest: broedsfieëst (Nuth/Aalbeek), 1a-m; 22, 29b;  broetsfies (Lanaken), bruiloft: braalof (Sint-Truiden), braulof (Tongeren), braulëf (Hoeselt), brelef (Jeuk), broe-lof (Vijlen), broeeleft (Weert), broelef (Amby, ... ), broelef (v) (Mheer), broeleft (Ell, ... ), broeloef (Schaesberg), broelof (Berg-en-Terblijt, ... ), broelof(t) (Echt/Gebroek), broeloft (Baarlo, ... ), broeluf (Grubbenvorst, ... ), broeluft (Weert), broelöf (Beesel, ... ), broelúúf (Terlinden), broeêlef (Reuver), broeëlof (Tegelen, ... ), broeëlòf (Hoensbroek), broēlof (Voerendaal, ... ), broe’lef (Tegelen), broolif (Eigenbilzen), broèlof (Venlo), broélef (Gronsveld), broêleft (Altweert, ... ), broêlof (Heel), brōēlef (Baarlo, ... ), brōēlft (Asenray/Maalbroek), brōēlof (Geleen, ... ), brōēloft (Hunsel), brōēlŏf (Heer), brōēlòf (Nieuwenhagen, ... ), brōēə.lof (Hasselt), brŏĕlóf (Meeswijk), bruiloft (As, ... ), brul-luft (Horst), brulef (Schinnen), bruleft (Gennep), bruleuft (Meijel), brulft (Siebengewald, ... ), brullef (Epen, ... ), brulleft (Afferden, ... ), brullft (Wellerlooi), brulluft (Meterik, ... ), brulləft (Lommel), bruloft (Eksel), bruluft (Achel), brūūloft (Opglabbeek), brūūləft (Meeuwen), brŭleft (Swolgen), brŭlft (Heijen, ... ), brŭllef (Arcen), brŭlleft (Merselo), bru͂loft (Houthalen), bróulof (Kortessem), brówlift (As), bróó.ëlóft (Zonhoven), bröloft (Griendtsveen), brölöft (Beverlo, ... ), brøləft (Lommel, ... ), brùilof (Sint-Truiden), brûleft (Bree), brələft (Loksbergen), de broelef (Gulpen, ... ), de broelof (Caberg, ... ), de broeluft (Sevenum), de brolof (Eigenbilzen), də brauləf (Tongeren), wanneer is de brŭllof (Gennep), (= het fees bie t trouw).  broelof (Montfort), (de o bijna stom).  broelof (Sint-Pieter), 1a-m; 22, 29b;  braaulof (s-Herenelderen), braawlof (Genoelselderen), braolof (Sint-Lambrechts-Herk), braolòft (Lummen), braoləf (Diepenbeek), braol’f (s-Herenelderen), braulef (Bilzen), braulof (Beverst, ... ), brauloft (Millen, ... ), brauləf (Hoeselt), brauwlof (Vreren), breauloft (Stevoort), breeloft (Wijchmaal), breleft (Heppen, ... ), brelof (Mielen-boven-Aalst, ... ), breloft (Hechtel), breuleft (Linkhout), breuleuft (Overpelt), breulof (Hasselt, ... ), breuloft (Beringen), broalòf (Wellen), broelef (Sittard), broeleft (Neeroeteren, ... ), broelift (Niel-bij-As), broelof (Amby, ... ), broeloft (Beringen, ... ), broeluft (Elen), broelèf (Eisden), broeləft (Opitter), broeullef (Heers), brolef (Eigenbilzen), broleft (Houthalen), broloft (Kuringen), broolef (Riemst, ... ), brouelof (Sint-Lambrechts-Herk), broueloft (Herk-de-Stad), brouleft (Peer, ... ), broulof (Koninksem, ... ), brouloft (Diepenbeek), broulowft (Gelieren/Bret), broälof (Koninksem), broëlof (Maaseik), brōēlef (Maastricht, ... ), brōēluft (Weert), brōēlóf (Opgrimbie), brōēləf (Lanaken, ... ), brōēləft (Molenbeersel), brŏĕlləf (Rekem), brŏĕlòv (Lanaken), bruielof (Ulbeek), bruielooft (Paal), bruilof (Borlo, ... ), bruiloft (Wellen), brujlof (Maaseik), brulef (Zutendaal), bruleft (Lommel, ... ), brulft (Kleine-Brogel), brulloft (Sint-Huibrechts-Lille), brulləf (Borgloon), brulof (Opgrimbie, ... ), brulòf (Borgloon), bruuloft (Helchteren), brūūləft (Neerglabbeek), brŭŭləft (Hamont, ... ), brèùlof (Sint-Truiden), brèùloft (Herk-de-Stad), brèùlòft (Mettekoven), bròlof (Kortessem), bròləft (Sint-Huibrechts-Lille), bròəlòft (Zonhoven), bróólof (Martenslinde), brölloft (Oostham), brölof (Hasselt), brûulof (Nieuwerkerken), brəleft (Beverlo), brəlòf (Kortessem), brəlòft (Neerpelt), brələf (Gutshoven), e toonloos  breulleft (Blitterswijck), bruiloftsfeest: broelefsfieës (Baarlo), broelofsfiëst (Thorn), brullefsfieës(t) (Castenray, ... ), feest: fies (Maastricht), hoogtijd: de hoeëgtsiet (Nieuwenhagen, ... ), də hoXsit (Montzen), hochseit (Epen), hoegzit (Heerlen), hoeëchtsiet (Eys, ... ), hoeëgtsiet (Bleijerheide, ... ), hoigtsìd (Rimburg), hōēëgtsiet (Nieuwenhagen, ... ), hóchziet (Epen), (vgl, hgs).  hoegziet??? (Heerlen), 1a-m; 22, 29b;  hoechziet (Eupen), huchzit (Lontzen), huchzitt (Kelmis), hôechsīēt (Welkenraedt), hôêsīēt (Eupen), 1a-m; 22, 29b; cf. VD D-N s.v. "Hochzeit"= bruiloft  hôêchtsīēt (Montzen), trouw, de -: traa (Sint-Truiden), trōͅ (Eupen), 1a-m; 22, 29b; NB: wordt hiermee soms het "huwelijk"(zie dat lemma) bedoeld?  den trouw (Sint-Huibrechts-Lille), trouwfeest: t trouwfés (Tongeren), traafieëst (Sint-Truiden), trauwfes (Heers), trouwfiest (Bocholt), trouwfieës (Eisden), trouwfist (Hoensbroek), trouwfiès (Valkenburg, ... ), trowfieës(t) (Castenray, ... ), trōē:fīēs (Hasselt), troͅwfeͅst (Meijel), truiwfiêst (Bree), tròwfeejəst (Lommel), 1a-m; 22, 29b;  trouwfiest (Kuringen), trouwfist (Hechtel), trouwpartij: trouwperteej (Castenray, ... ), trouwpertiej (Roermond), vermhlung (du.): 1a-m; 22, 29b; cf. VD D-N s.v. "vermählen II."= huwen, trouwen en s.v. "Vermählung"= huwelijksfeest  vermehlung (Welkenraedt) bruiloft [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || bruiloft, huwelijk || bruiloftsfeest || de bruiloft, het huwelijksfeest [hoeëchtsiet] [N 96D (1989)] || de ereboog voor het bruidspaar [N 96D (1989)] || de plechtigheid waarbij het samenleven van een man en een vrouw wettelijk geregeld wordt [huwelijk, trouw, trouwerij] [N 87 (1981)] || hoogtijd, bruiloft || huwelijk [SGV (1914)] || huwelijksfeest || trouwfeest || trouwfeest, huwelijksfeest || trouwfeest; bruiloft || trouwpartij III-2-2
bruin worden van hazelnoten bussen: büsse (Valkenburg) bruin worden v hazelnoten III-4-3
bruine gebreide dameskous boerenkous: boerekouse (Valkenburg), bruine gestrikte hoos: broene gesjtrikde haose (Oirsbeek), brōēn gesjtrikde haoze (Klimmen), brōēṇ gesjtrikte hôôs (Mechelen), brūn yəstrĕktə hūs (Maaseik), bruine gestrikte kous: braun gestriekde kouse (Borgharen), braun gestrikde kóuse (Maastricht), bruin gestrikde kaase (Beverlo), bruin gestrikde kase (Beverlo), bruingestrikte kaos (Paal), brèèn gestrikte kaos (Paal), koos brown gestrikde (Diepenbeek), bruine gestrikte vrouwluikous: brauən gestrikde vrolleykouəsse (Borgloon), brøͅüən gəstrekdə vrøli koͅsə (Kermt), bruine gestrokken kous: brèùn gestroeʔə kèùse (Kwaadmechelen), brøͅngəstruʔəkøͅsə (Kwaadmechelen), bruine hoos: braun ghwaosche (Millen), broen haoze (Horst, ... ), broen hooze (Grathem), broen hozae (Horst), broene haose (Bocholtz), broēn haos (Hoensbroek), brouw hōēse (Oost-Maarland), brōēn haoze (Haelen), bruin wuse (Eigenbilzen), bruine hoāze (Hoensbroek), brūn hoͅusə (Lanklaar), haoze is verouderd, thans algemeen kouse  broen haoze (Tegelen), bruine kous: broen kaoze (Tegelen), broen kouse (Weert), bruin koosen (Beringen), brun kaozə (Mechelen-aan-de-Maas), brèùn koose (Beringen), brøn kāsə (Zelem), brø͂ͅn kōsə (Beringen), brøͅn kosə (Beringen), bruine sok: broen zokke (Neeroeteren), bruine sportkous: braun sportkose (Hoeselt), bruine wijvershoos: bruinweversgwos (Val-Meer), bruinwevershoos (Zichen-Zussen-Bolder), bruine wollen kous: brøͅn woͅlə koͅsə (Hasselt), dikke gestrikte hoos: dikke gesjtrikde haoze (Oirsbeek), fil d`cosse (fr.): Van Dale: fil décosse (Fr.), glanzend tweedraads katoengaren, glansgaren.  fieldekoos (Egchel), fil d`cossehoos (<fr.): Van Dale: fil décosse (Fr.), glanzend tweedraads katoengaren, glansgaren.  fil-d⁄écosse-haoze (Klimmen), gebreide kous: gebreide kousen (Wijk), gestrikte hoos: geschlrikde haose (Nuth/Aalbeek), geschtrikde haoze (Mechelen), geschtrikde hoase (Heerlen), gesjtrikde haose (Schimmert), gesjtrikde hāōze (Sittard), gesjtrikde hoase (Waubach), gesjtrikde hôôze (Puth), gestrikde hoeëze (Eijsden), gestrikde hooze (broene) (Meerssen), gəstriktə ōzə (Boorsem), gəstrukə hoͅsə (Linkhout), jəštregdə hōͅs (Teuven), gestrikte kous: gestrekde kose (Borlo), gestrikte kouaze (Jabeek), gestrikte kōstə (Opheers), gestrèkde koose (Boekt/Heikant), gəstRĕgdə kōsə (Boekt/Heikant), gəstrĕkdə kōͅsə (Sint-Truiden), gəstriktə kos (Herk-de-Stad), yəstrikde kōs (Riksingen), gestrikte vrouwluikous: gəstregdə vrouli koͅəsə (Velm), gəstrikdə vrouləkou.sə braun (Tongeren), hoos: haos (Baarlo, ... ), haose (Posterholt, ... ), haoze (Einighausen, ... ), hoaze (Boeket/Heisterstraat), hoos (Meijel), hooze (Ell, ... ), hos (Ophoven), hous (Heerlerheide), hoze (Meijel), hōāze (Weert), ūəzə (Rotem), tegenwoordig enkel nog kousen  haoze (Schinveld), kous: ko:s (Wintershoven), koos (Lummen), kosə (Donk (bij Herk-de-Stad)), kouse (Beek, ... ), koͅusən (Hamont), haoze,tegenwoordig enkel nog kouse  kousen (Schinveld), lange bruine kous: lang broen hoze (Tegelen), lange kous: lang kaoze (Tegelen), oude wijvenkous: aaw wievenkawsen (Neerpelt), sjanshoos: [Vgl. WBD III, 1.3: bruine gebreide dameskous, sjanskous, sjanshoos, sjanssok]  sjanshaose (Blerick, ... ), sjanshauze (Stevensweert), sjanshoasen (Nieuwenhagen), sjanshooze (Neeritter), sjanskous: [Vgl. WBD III, 1.3: bruine gebreide dameskous, sjanskous, sjanshoos, sjanssok]  sjanskouse (Maastricht, ... ), šanskoͅwsə (Achel), sjanssok: [Vgl. WBD III, 1.3: bruine gebreide dameskous, sjanskous, sjanshoos, sjanssok]  sjanssök (Sevenum, ... ), sjanszok (Meijel), sjanszôk (Meijel), sok: sok (Kerensheide), sporthoos: sportaose (Stokkem), sportkous: sportkoose (Sint-Truiden), strump: strumpə (Kaulille), strømpə (Bocholt), vlieskous: Van Dale: vlies, 1. vacht, haarkleed van schapen [...]; - 2. (anat.) dun, niet gepigmenteerd weefsel...  vliëskoͅsə (Halen), voetsel: vøtsəls (Borgloon), vrouwluikous: vrelikøͅsə (Tessenderlo), vrelliekèùse (Tessenderlo), vrølikōͅsə (Hasselt), wollen sportkous: wolle sportkose (Eksel) dameskousen, bruine gebreide ~ [sjanskouse] [N 24 (1964)] || dameskousen, zwarte gebreide ~ [N 24 (1964)] III-1-3
bruine honing bruine honing: bruine honing (Opglabbeek), brunǝ ho.neŋ (Dilsen), brūnǝ huǝneŋ (Heerlen), brūnǝ hōneŋ (Born, ... ), brūnǝn hōneŋ (Geistingen), donkere honing: doŋkǝrǝ huneŋ (Wellerlooi), doŋkǝrǝ huǝneŋ (Genk), verse honing: verse honing (Asenray / Maalbroek) Honing uit raten waar broed in heeft gezeten. De kleur is geen aanwijzing voor het al of niet slecht zijn van de honing. De kwaliteit wordt vooral bepaald door de manier van winnen. [N 63, 115c] II-6
bruineren bruneren: brynērǝ (Roermond) Een bewerking om het koperen werkstuk kleurvast te maken en om het een zuiver glad oppervlak te geven. Bij het bruineren wordt het werkstuk eerst behandeld met salpeterzuur en daarna afgespoeld. Dan wordt het achtereenvolgens enkele malen ingewreven met droog rood krijt, vervolgens gegloeid en afgekoeld waarna het met was en potlood wordt ingewreven. Deze laatste werkzaamheden worden met behulp van een zeemleer gedaan. Daarna hamert de koperslager het product met een gladde hamer om de kleur van het koper vastheid te geven. Als laatste wordt het werkstuk nogmaals op doek of perkament gehamerd om een zuiver glad oppervlak te krijgen. Bij deze laatste werkzaamheden wordt in L 329 een bruneerhamel (brynērhmǝl) gebruikt. [N 66, 37a] II-11
bruinsel gele lak: gē̜lǝ lák (Bilzen), gele oker: gē̜lǝn uǝkǝr (Bilzen), klontjesbruin: klęntšǝs˱brǫwn (Bilzen), notenbeits: nø̄tǝbęjts (Maastricht), terre de kassel: tē̜r dǝ kasǝl (Bilzen), terre de sienne: tē̜r dǝ se´ɛn (Bilzen) In dit lemma zijn een aantal soorten bruinsel voor hout bijeengezet. Notenbeits is een extract van Kasselse aarde, een bruine, droge verfstof. In korrelvorm werd het ook wel klontjesbruin genoemd (Vanherp, pag. 323). Terre de sienne is een gele, droge verfstof. Zie ook het lemma ɛdroge verfstoffenɛ in wld II.9, pag. 186-188.' [N 56, 44c; N 56, 45] II-12
brulkoe brul: bryl (Beringen, ... ), brøl (Beringen, ... ), brølǝ (Baexem), brø̜l (Hasselt), brulkoe: brølko (Bocholt, ... ), brølkou̯ (Helden), brølku (Dilsen, ... ), brølkui̯ (Meldert), brølkø (Herk-de-Stad), brølkō (Eisden, ... ), brølkōi̯ (Smeermaas), brø̜lko (Bree), brulse koe: brølsǝ ku (Baarlo, ... ), brølsǝ kuw (Broekhuizenvorst), brølsǝ kō (Maastricht), brø̜lsǝ kou̯ (Panningen), brø̜lsǝ kō (Noorbeek), bruut: bryt (Gronsveld), gels: gels (Bocholtz), kwee: kwēi̯ (Herten), spelige: špēlegǝ (Rothem) Een koe die aan de brulziekte lijdt. [N 3A, 101, A 48A, 45b, 45c; L 19B, 4a] I-11