e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
burrieslekken slijtstukken: sliǝtstø̜kǝ (Weert) De stukken hout onderaan de berrie die een weinig op de zetel dragen. [N O, 46e] II-3
bus bus: boes (Hout-Blerick), bus (Amby, ... ), bòs (Heythuysen), bós (Heel), bös (Baarlo, ... ), büs (Linne, ... ), bəs (Sibbe/IJzeren) bus: Wij moeten ons haasten om de - te halen [DC 27 (1955)] || een bestuurbaar voertuig op 3 of meer wielen, voortbewogen door een zich daarin bevindende motor, meestal gedreven door benzine [auto, wagen, kar, tuffer] [N 90 (1982)] III-3-1
busbrood busbrood: busbroeëd (Castenray, ... ), busweg: bøsweͅk (Gennep, ... ), potweg: potweg (Castenray, ... ), poͅtweͅk (Gennep, ... ), poͅtwɛx (Blitterswijck, ... ), Syst. Eijkman  potwek (Gennep) brood dat in een blik is gebakken || brood wat in een pot of een ketel gebakken werd || busbrood, in bus gebakken brood || busbrood, witbrood gebakken in een ijzeren pot || In raapolie gebakken ronde koek van meel, krenten en eieren (oliekoek?) [N 16 (1962)] || mik gebakken in een ijzeren kookpot met hengel boven open vuur III-2-3
busguts busbeitel: bøs˱bētǝl (Zonhoven), bøs˱bęjtǝl (Buchten), bø̜s˱bētǝl (Oirsbeek), bø̜s˱bęjtǝl (Echt, ... ), busgots: bøs˲gutš (Mechelen), bø̜s˲gutš (Klimmen), busguts: bøs˲gøts (Montfort), bussenbeitel: bøsǝbētǝl (Eygelshoven), bøsǝbęjtǝl (Groot Genhout), bø̜šǝnbęjtǝl (Stein), bussenguts: bø̜sǝgyts (Neer), domgoezie: dumguzi (Tessenderlo), gutsbeitel: gøts˱bęjtǝl (Weert), navenbeitel: nāvǝnbęjtǝl (Stein), navengots: nāvǝgotš (Limbricht) De zware holronde beitel met lange steel waarmee het met behulp van avegaar en schulpboor in de naaf geboorde gat passend wordt gemaakt voor de naafbus. Zie ook afb. 194 en het lemma ɛnaafbusɛ in wld II.11, pag. 133.' [N G, 26c] II-12
buskruit buskruit: beskruit (Schulen), boͅskrut (Sint-Huibrechts-Lille), bus-kruut (Oirlo), buskraot (Zolder), buskroet (Born, ... ), buskrout (Koninksem), buskroêt (Venlo), buskroët (Blerick), buskrōēt (Venlo), buskruit (Halen, ... ), buskruiət (Schulen), buskruut (Leunen), buskrŭŭt (Afferden, ... ), buskry[ə}t (Nieuwerkerken), buskróut (As), buskrôet (Overpelt), buskrôêt (Blerick), buskröt (Griendtsveen), buskrüt (Heijen), buskrəət (Loksbergen), bŭskrut (Well), böskroet (Hunsel, ... ), böskrōēt (Maastricht), bøskrōͅt (Lummen), bøskrö:t (Lummen), bøͅskrøt (Koersel), (polfen).  buskroet (Blerick), Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!  buskrŭŭt (Meerlo), hagel: hagəl (Neerpelt), kogels: *lm. kogel (DC47,002b)  kiêgels (Bilzen), kogel (Beringen, ... ), kogəls (Neerpelt), kruidwis: krūtwisch (Kelmis), kruit: kraut (Hoeselt, ... ), kroe.t (Grathem, ... ), kroeht (Herten (bij Roermond)), kroet (Broeksittard, ... ), kroèt (Brunssum), kroét (Doenrade), krōēt (Amby, ... ), krŏĕt (Sevenum), krutj (Meijel), kruut (Blitterswijck, ... ), krūt (Heerlen, ... ), krŭŭt (Gennep, ... ), króut (As), krôet (Swalmen), krôêt (Schinnen), krøͅt (Beringen), Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  krōēët (Nieuwenhagen), ps. boven de "ë"staat nog een lengteteken; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  krōët (Sevenum), munitie (<fr.): munitie (Ophoven), ploffer: [sic, RK]  ploffer (Buggenum), poeder: p.oər (Koersel), peu-er (Tessenderlo), peuijer (Bree), peuj-ər (Eigenbilzen), peuj[ə}r (Eigenbilzen), peujer (Eigenbilzen), peuïjer (Hasselt), po[i}er (Diepenbeek), poeder (Halen, ... ), poeer (Kanne), poei-jer (Neeroeteren, ... ), poeier (Beverlo, ... ), poeijer (Boorsem, ... ), poeijər (Kozen), poeir (Linkhout, ... ), poeiër (Bilzen, ... ), poeiər (Herk-de-Stad, ... ), poejer (Berbroek, ... ), poejĕr (Lanklaar), poejër (Lanklaar), poejər (Geistingen, ... ), poeër (Bree, ... ), poeìer (Rotem), poeïer (Genk, ... ), poeïër (Tongeren), poier (Hechtel, ... ), poijer (Hasselt), poiër (Houthalen), poiər (Diepenbeek, ... ), pojer (Eksel, ... ), pojər (Diepenbeek), pooier (Hechtel, ... ), pooiër (Helchteren, ... ), poojer (Kaulille, ... ), poŏjər (Kermt), poər (Peer), pō[u}ər (Sint-Huibrechts-Lille), pōijer (Zutendaal), pōjər (Kuringen), pŏĕier (As), pŏjĕr (Vroenhoven), poͅĭər (Diepenbeek), poͅjeͅr (Oostham), poͅjər (Diepenbeek), pu[i}ĕr (Vliermaalroot), pu[i}jər (Kortessem), pu[i}ər (Bilzen, ... ), pu[j}ər (Genk, ... ), pu[ə}r (Kortessem), pui̯ər (Martenslinde), pujer (Kuringen, ... ), pujər (Bilzen, ... ), puwjer (Opglabbeek), puïər (Hoeselt), puər (Neerpelt, ... ), pūjər (Bree, ... ), pūər (Lanaken, ... ), pŭjər (Maaseik), pu‧jər (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), pu⁄jr (Herk-de-Stad), pu⁄ər (Borlo, ... ), py(3)̄[i}ər (Opglabbeek), póejer (Bocholt, ... ), pôjer (Elen), pôjër (Koersel), pöier (Maaseik), pøjər (Hasselt), pəiər (Beringen), pəjjər (Neerglabbeek), pəjər (Tessenderlo), ps. omgespeld volgens Frings!  pojər (Houthalen), ps. omgespeld volgens RND!  pyjər (Meeuwen), pulver (<lat.): po.lfər (Opgrimbie), poelver (Blerick), polefer (Eys), polfer (As, ... ), polfĕr (Kessenich), polfèr (Guttecoven), polfər (Swalmen, ... ), pollefer (Heek, ... ), polləfər (Kanne), poll’ver (Arcen), polver (Afferden, ... ), polvər (Montfort, ... ), porfel (Heel, ... ), porvel (Echt/Gebroek), pōēlver (Nieuwstadt), pōllever (Lottum), pōlver (Tienray), pŏlfer (Guttecoven), pŏllefer (Limmel), pŏllever (Steyl), pŏlver (Susteren, ... ), pŏŏl-ver (Vijlen), poͅ.lfər (Opgrimbie), poͅlfər (Heerlen, ... ), poͅ‧lfer (Amby), po‧lvər (Eupen, ... ), po⁄lvər (Montzen), pòlfər (Epen, ... ), pòlvər (Gennep), pólfər (Heerlen), pôlfer (Mechelen), (m.).  pŏlfer (Heer), p‧oͅləfər (Eys), ?  polver (Simpelveld), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: deze lijst heb ik letterlijk, zoals invuller het genoteerd heeft overgenomen!  pòlləfər (Maastricht), m.  pòlver (Heerlen), Opm. is oudere benaming.  polver (Venray), soms  polfər (Opitter), schietkruit: shietkroot (Rosmeer), schietpoeder: chiet poeiër (Koninksem), chietpoeier (s-Herenelderen, ... ), scheetpoeïer (Elen), schīétpoeiər (Stevoort), sjeetpûjer (Bree), sjietpoeiër (Vliermaalroot), sjiètpoeiër (Mal), šītpujər (Genoelselderen), schroot: šrōt (Maastricht), Van Dale: I. schroot, 3. (veroud.) ijzer in kleine, onregelmatige stukken als lading voor een vuurwapen, kartets.  sjr"ət (Gelieren/Bret), solfer (<fr.): [sic, RK]  solfer (Bilzen) buskruit [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)], [ZND m] || licht ontbrandbaar, ontplofbaar mengsel dat o.a. gebruikt wordt voor het afschieten van vuurwapens [buskruit, kruit, poeder] [N 90 (1982)] III-3-1
buskwast borstel: bǫrstǝl (Houthalen), buisborstel: bø̜js˱bǫsǝl (Jeuk), buskwast: bøskwas (Heerlen, ... ), bøskwast (Meijel), bø̜skwas (Buchten, ... ), bussekwast: bø̜sǝkwas (Klimmen), penseel: pǝnsēl (Ottersum), pinsel: pinzǝl (Kerkrade), ronde borstel: rǫnǝ bǫsǝl (Diepenbeek) Kwast waarbij de haarbundel in een ijzeren of koperen bus bevestigd is. [N 67, 30b] II-9
bussel geharkte aren aarbussel: oǝrbø̜sǝl (Montenaken), oǝrbęsǝl (Hasselt), ōǝrbø̜šǝl (Borgloon), ǭrbøsǝl (Ten Esschen), afgekemds: āfgǝkɛms (Klimmen), beteenscharsel: bǝtīnsxārsǝl (Kiewit), bijeenkemsel: bei̯ęi̯nkømsǝl (Maasmechelen, ... ), bijeenscharsel: biǝnsxārsǝl (Berverlo), biǝnsxē̜rsǝl (Paal), bē̜i̯ǝnsxōǝrsǝl (Beringen), bęi̯enšārsǝl (Gelieren Bret), bocht: boxt (Kwaadmechelen), buxt (Berverlo), bos: bǫs (Middelaar), bǫš (Limbricht), brokstrooi: brokstrui̯ (Berverlo), bussel: bø.sǝl (Houthalen, ... ), bøsǝl (Bocholt, ... ), bø̜i̯sǝl (Diepenbeek, ... ), bø̜sǝl (Eksel, ... ), bęsǝl (Beverst, ... ), busseltje: besǝlkǝ (Peer), bøsǝlkǝ (Berbroek, ... ), bø̜sǝlkǝ (Maaseik), bęsǝlkǝ (Bree, ... ), bürde (du.) gekemds: bø̄u.t gǝkɛms (Mechelen), gekemds: gǝkø̜ms (Oirsbeek), gǝkɛms (Gulpen, ... ), gǝkɛ̄ms (Bleijerheide), gereeks: gereeks (Ulestraten), gǝrē̜ks (Oost-Maarland), gǝrɛ̄ks (Waubach), gerijzels: gǝryzǝls (Munstergeleen), gestuuds: gestuuds (Schimmert), gritsel: gretsǝl (Wellen), handvol: ha.mpǝl (Neerpelt), hoop: huǝp (Neerpelt), hǫu̯p (Opheers), hoop afval: hǭu̯p ǭfāl (Smeermaas), hoopje: hypkǝ (Helchteren), hø̜pkǝ (Ottersum, ... ), huikje: hű.kskǝ (Beek), kemsel: kø̜msǝl (Berg), kɛmsǝl (Klimmen, ... ), korenscharsel: kōrǝsxɛ̄rsǝl (Zelem), kort struu: kǫrt stryi̯ (Gruitrode), kortbussel: kǫ(d)bø̜i̯.sǝl (Guigoven), kretsel: kretsel (Montfort), krombos: krǫmbus (Blerick, ... ), krombussel: kro.mbęsǝl (Beek, ... ), krombø̜.sǝl (Achel), krǫ.mbøsǝl (Wijchmaal), krǫmp˲bø̜sǝl (Ittervoort), krombusseltje: krombęsǝlkǝ (Neeroeteren), kromme bos: krǫmǝn bus (America), mot: mǫt (Lommel), reek: rai̯x (Bocholtz), reek struu: rɛ̄k strȳǝ (Noorbeek, ... ), reekgoed: reekgoed (Kinrooi), reeksel: rɛ̄ksǝl (Grathem, ... ), rijzeling: rē.zǝleŋ (Beverst), rī.zǝleŋ (Godschei), rolletje: rø̜lǝkǝ (Noorbeek), scharbussel: šarbęsǝl (As, ... ), šā.rbęsǝl (Bilzen, ... ), scharlingen: sxō.rleŋǝ (Houthalen), scharlingenbussel: sxō.rleŋǝbø̜sǝl (Houthalen), scharsel: sxārsǝl (Heppen, ... ), šarsǝl (As, ... ), šø̜rsǝl (Geistingen), šē̜ǝrsǝl (Herk-de-Stad), šɛrsǝl (Baarlo, ... ), šɛ̄.rsǝl (Bilzen, ... ), šɛ̄rsǝl (Diepenbeek, ... ), scharseling: šɛ̄rsǝleŋ (Loksbergen), spik: špek (Sittard), stoparen: stupǭrǝ (Nunhem), vries: vries (Nederweert), warbos: wǫrbus (Swalmen), warbussel: worbø̜sǝl (Boorsem, ... ), wōrbø̜šǝl (Sittard), wǫrbęsǝl (Maasmechelen), wolfsel: wǫlǝfsǝl (Hasselt, ... ), zang: zaŋ (Alken, ... ) De bussel aren die door het naharken of nascharren wordt bijeengebracht. Doorgaans wordt deze bussel gebonden met een band, maar in het noordelijke Truierlands wordt opgemerkt dat een dergelijke bussel los op de kar of in de stuik werd bijgestoken. Vergelijk ook de lemma''s ''bussel kort stro'' (6.1.29) en ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4). [N 15, 38d; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
bussel hooi bussel: bø.sǝl (Beringen), bøsǝl (Achel, ... ), bø̜̄i̯sǝl (Borgloon, ... ), bø̜sǝl (Beek, ... ), bø̜tsǝl (Thorn), bø̜šǝl (Sittard), bęsǝl (Beverst, ... ), handvol: hampǝl (Gruitrode), hooibussel: [hooi]bø̜sǝl (Holtum, ... ), opper: ǫpǝr (Gingelom), pak: pak (America, ... ), pɛk (Leuken), pakje: pɛkskǝ (Geistingen, ... ), tros: trǫs (Klimmen, ... ), weeg: wēk (Nieuwenhagen) Samengebonden hoeveelheid hooi, klaar om opgeladen te worden. Het woordtype pak duidt wel op mechanische persing. De grondbetekenis van weeg is "samengedrukte massa"; de meest bekende betekenisontwikkeling is die van "witbrood". Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 14, 115c; monogr.] I-3
bussel kort stro aar-bürde: wōrtbø̄rdǝ (Vlodrop), ǭrbōǝt (Mechelen), aarbos: warbus (Middelaar), warbuš (Grathem), wǫrbuš (Sittard), aarbosje: ārbyskǝ (Tegelen), aarbussel: hōǝrbøsǝl (Grazen, ... ), hǭrbɛsǝl (Hasselt, ... ), oi̯ǝrbø̜i̯.sǝl (Piringen, ... ), oǝrbø̜sǝl (Borlo, ... ), uø̜rbø̜sǝl (Rukkelingen-Loon), uǝrbø.sǝl (Kortessem, ... ), uǝrbøsǝl (Wellen), uǝrbø̜sǝl (Alken, ... ), uǝrbɛsǝl (Engelmanshoven), ø̄rbęsǝl (Hasselt), ārbøsǝl (Berbroek, ... ), ōrbø̜sǝl (Aalst, ... ), ōǝrbøsǝl (Borgloon, ... ), ōǝrbø̜i̯.sǝl (Bommershoven, ... ), ōǝrbø̜sǝl (Berlingen, ... ), ōǝrbęsǝl (Godschei, ... ), ūrbøsǝl (Halen), ǫǝrbø̜sǝl (Gelinden, ... ), ǭrbøsǝl (Loksbergen, ... ), ǭrbɛsǝl (Zutendaal), aarbusseltje: uǝrbøsǝlkǝ (Opheers), ārbøsǝlkǝ (Paal, ... ), ōǝrbø̜sǝlkǝ (Diepenbeek), ǭrbesǝlkǝ (Linde), ǭrbusǝlkǝ (Baarlo), ǭrbø̜sǝlkǝ (Bree, ... ), ǭrbɛsǝlkǝ (Gruitrode, ... ), arenbos: ǭrǝnbus (Venlo), arenbusseltje: ōrǝbøsǝlkǝ (Sint-Truiden), ǭǝrǝbøsǝlkǝ (Hamont), arenwisje: arǝwøskǝ (Grathem), beerbussel: bērbøsǝl (Kinrooi), beerwis: bērwɛs (Hushoven, ... ), bocht: buxt (Eisden, ... ), boekbusseltje: bukbęsǝlkǝ (Gelieren Bret), bos: bǫs (Blitterswijck, ... ), botte (fr.): bǫt (Beringen, ... ), brookbussel: brūǝ.gbɛsǝl (Gelieren Bret, ... ), bussel: besǝl (Linde), bø.sǝl (Beringen), bøsǝl (Achel, ... ), bø̜.sǝl (Houthalen), bø̜i̯sǝl (Diepenbeek), bø̜sǝl (Diepenbeek, ... ), bęsǝl (Berbroek, ... ), bǭǝsǝl (Ordingen), bɛsǝl (Beverst, ... ), bürde (dim.): bȳdjǝ (Bocholtz), bürde (du.): bȳt (Bocholtz), bø̄.ǝrt (Sint-Pieters-Voeren), flodder-bürde: flǫdǝrbȳt (Bleijerheide), flodderbussel: flodderbussel (Gulpen), kemmeling: kɛmǝleŋ (Beringen), kepsel: kɛpsǝl (Borgloon, ... ), kepselschoof: kɛpsǝlsxuf (Peer), kort stro: kǫt stro (Tongeren), kort strooi: kǫt strōi̯ (Rummen, ... ), kort struu: kǫrt štrø̄ (Merkelbeek), kortbosje: kǫrtbȳškǝ (Obbicht), kortbussel: kǫ.dbø.sǝl (Romershoven, ... ), kǫ.dbø̜.sǝl (Rijkhoven), kǫbø̜i̯.sǝl (Vliermaal), kǫdbøi̯.sǝl (Overrepen, ... ), kǫdbøsǝl (Berg, ... ), kǫdbø̄.sǝl (Lauw), kǫdbø̜i̯.sǝl (Borgloon, ... ), kǫdbø̜sǝl (Diets-Heur, ... ), kǫdbęsǝl (Beverst, ... ), kǫrbøsǝl (Smeermaas), kǫrdbø̜sǝl (Houthem, ... ), kǫrtbøsǝl (Gors-Opleeuw, ... ), kǫtbøšǝl (Heerlen), korte bussel: kǫrtǝ bøsǝl (Sint Huibrechts Lille), kortwis: kǫrtwęš (Maasmechelen), krom-bürde: krom-bürde (Meijel), krombos: krombǫs (Leunen), krǫmbus (Baarlo, ... ), krǫmbuš (Helden, ... ), krǫmp˲bus (Tungelroy), (mv)  krombys (Blitterswijck, ... ), krombussel: kro.mbø̜sǝl (Bocholt, ... ), kro.mbęsǝl (Beek, ... ), krombøsǝl (Helchteren, ... ), krombø̜sǝl (Kaulille), krombęsǝl (Grote-Brogel), krōmp˲besǝl (Gerdingen, ... ), krōmp˲bø̜sǝl (Boukoul, ... ), krǫmbesǝl (Linde, ... ), krǫmbøsǝl (Achel, ... ), krǫmbø̄sǝl (Eksel), krǫmbø̜.sǝl (Achel), krǫmbęsǝl (As, ... ), krǫmp˲bøsǝl (Hunsel, ... ), krombusseltje: krømbø̜sǝlkǝ (Susteren), krǫmbøsǝlkǝ (Maasniel), kromme bos: krǫmǝ bus (Sevenum), (mv)  kromǝm bøs (America), kromstro: krǫmpštruǝ (Helden), kromstrooi: krǫmpstrui̯ (Overpelt), krǫmstrōi̯ (Hechtel), kromwis: krǫmpwes (Baexem, ... ), krǫmpwɛs (Ell, ... ), ronde bürde: rōnd bø̄dǝ (Mechelen), scheidbussel: sxęt˱bęsǝl (Kuringen), schob: šǫp (Dorne), schobsbosje: sxǫpsbø̄skǝ (Milsbeek, ... ), schoof: sxuf (Niel-Bij-Sint-Truiden), sxuǝf (Hechtel), sxǫu̯f (Bocholt), šōf (Overrepen), slodderstrooi: slǫdǝrstrui̯ (Berverlo), voederbussel: vui̯ǝrbøsǝl (Lummen, ... ), voerbusseltje: vōrbø̜sǝlkǝ (Neeritter), walm: walǝm (Blitterswijck, ... ), warbosje: warbø̄skǝ (Middelaar), warbussel: warbøsǝl (Kinrooi, ... ), warbǫsǝl (Geleen), worbø̜sǝl (Boorsem, ... ), wōrbø̜sǝl (Buchten, ... ), wǫrbøsǝl (Dilsen, ... ), wǫrbø̜sǝl (Dilsen, ... ), warbusseltje: wǫrbø̜sǝlkǝ (Geistingen, ... ), wis: wes (Montfort), wø̜š (Geulle, ... ), wēs (Beringe), wɛs (Banholt, ... ), wisje: wēskǝ (Helden) Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28] I-4
bussel spinmateriaal pop: pop (Beringe) Het bosje spinmateriaal in de spinnersschort en/of achter de riem dat nodig is voor het spinnen van een spindraad. Volgens de informant van L 265c had zijn moeder een bussel vlas tussen de schort bij het zittend spinnen met de ratel. [N 48, 47a] II-7